ECLI:NL:RBZWB:2023:4282

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
19 juni 2023
Publicatiedatum
21 juni 2023
Zaaknummer
C/02/408996 / KG ZA 23 -183 (E)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • Mr. Van 't Nedereind
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot medewerking bij de afwikkeling van een nalatenschap met betrekking tot een deelgenoot

In deze zaak, die werd behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, heeft eiseres [eiser01] een vordering ingesteld tegen gedaagde [gedaagde01] met betrekking tot de afwikkeling van de nalatenschap van hun overleden moeder. De procedure volgde op een eerder arrest van het gerechtshof te 's-Hertogenbosch, waarin was bepaald dat er een bedrag van € 44.426,09 in mindering komt op het aandeel van [gedaagde01] in de nalatenschap. Eiseres vorderde dat gedaagde binnen vijf dagen na het vonnis een bedrag van € 49.461,29 zou voldoen aan [notariskantoor] voor de afwikkeling van de nalatenschap, vermeerderd met wettelijke rente, en dat gedaagde de notariële kosten voor zijn rekening zou nemen. Gedaagde verweerde zich door te stellen dat eiseres geen vordering op hem kon instellen op basis van artikel 3:171 BW, en dat er geen spoedeisend belang was bij de vorderingen van eiseres. De voorzieningenrechter oordeelde dat de vorderingen van eiseres niet ontvankelijk waren, omdat deze niet op de juiste wijze waren ingesteld en er geen spoedeisend belang was aangetoond. De rechtbank wees de vorderingen af en compenseerde de proceskosten tussen partijen.

Uitspraak

RECHTBANK Zeeland-West-Brabant

Civiel recht
Zittingsplaats Breda
Zaaknummer: C/02/408996 / KG ZA 23-183
Vonnis in kort geding van 19 juni 2023
in de zaak van
[eiser01],
te [plaats01] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser01] ,
advocaat: mr. A.J.M. van der Borst te Etten-Leur,
tegen
[gedaagde01],
te [plaats01] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde01] ,
advocaat: mr. Y.H.P.M.J. Willems te Etten-Leur.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 13 mei 2023 met 2 producties,
- de mondelinge behandeling op 5 juni 2023,
- de pleitnota van [eiser01] ,
- de pleitnota van [gedaagde01] .

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn kinderen geboren uit het huwelijk van de heer [vader01] (hierna: vader), overleden op [datum01] en mevrouw [moeder01] (hierna: moeder), overleden op [datum02] . Uit genoemd huwelijk zijn ook geboren de broers van partijen, [naam01] , [naam02] en [naam03] .
2.2.
Vader heeft bij testament van 30 juni 2009 [eiser01] en [naam03] onterfd, onder toekenning van een legaat ter grootte van hun legitieme portie en opeisbaar bij het overlijden van moeder. Zijn erfgenamen zijn [gedaagde01] , [naam02] en [naam01] . Moeder heeft bij testament van 14 januari 2015 [naam01] en [naam03] onterfd, onder toekenning van een legaat ter grootte van hun legitieme portie. [eiser01] , [gedaagde01] en [naam02] zijn haar erfgenamen. [eiser01] heeft de nalatenschap beneficiair aanvaard en [gedaagde01] en [naam02] hebben deze zuiver aanvaard.
.
2.3.
Tussen [eiser01] enerzijds en haar vier broers anderzijds is een geschil ontstaan met betrekking tot de nalatenschap van moeder. Daarover is bij deze rechtbank een procedure gevoerd waarin zij over en weer vorderingen hebben ingesteld. [eiser01] heeft in die procedure (in conventie) onder meer gevorderd [gedaagde01] te veroordelen tot betaling aan de nalatenschap van een bedrag van € 46.547,87, omdat [gedaagde01] bij leven van moeder betalingen heeft gedaan of heeft laten doen van de betaal- en spaarrekening van moeder, zonder medeweten of instemming van moeder. De rechtbank heeft alle vorderingen afgewezen.
2.4.
In hoger beroep heeft het gerechtshof te ’s-Hertogenbosch op 30 augustus 2022 arrest gewezen. Het gerechtshof heeft daarin het vonnis van de rechtbank voor zover in conventie gewezen, vernietigd. Het gerechtshof heeft, opnieuw rechtdoende, voor recht verklaard dat op het aandeel van [gedaagde01] in de nalatenschap van moeder € 44.426,09 in mindering komt, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf [datum02] tot de dag dat de verdeling van de nalatenschap is voltooid. De wettelijke rente bedroeg ten tijde van het arrest € 5.035,12. Tegen het arrest is geen rechtsmiddel ingesteld, zodat het in kracht van gewijsde is gegaan.
2.5.
De vereffeningsfase van de nalatenschap van moeder is inmiddels afgerond en de nalatenschap is klaar voor verdeling. Bij de notaris staat ten behoeve van de verdeling van de nalatenschap van moeder een bedrag van € 96.753,67 in depot.

3.Het geschil

3.1.
[eiser01] vordert, samengevat, [gedaagde01] te veroordelen aan [notariskantoor] te [plaats01] inzake de afwikkeling van de nalatenschap van hun moeder binnen vijf dagen na dit vonnis te voldoen een bedrag van € 49.461,29, te vermeerderen met de wettelijke rente en hem te veroordelen de notariële kosten vallende op de verdeling van genoemd bedrag voor zijn rekening te nemen, een en ander op straffe van een dwangsom en met veroordeling van [gedaagde01] in de kosten van dit geding.
3.2.
[eiser01] legt aan haar vorderingen ten grondslag dat [gedaagde01] op grond van het arrest gehouden is het bedrag van € 49.461,29 aan [notariskantoor] te voldoen, zodat in het kader van de afwikkeling van de nalatenschap van moeder tot verdeling kan worden overgegaan. [eiser01] stelt dat zij [gedaagde01] vanaf oktober 2022 meerdere malen heeft verzocht aan de afwikkeling van de nalatenschap van moeder mee te werken maar dat hij daar niet aan heeft voldaan.
3.3.
[gedaagde01] voert verweer. Hij concludeert tot niet-ontvankelijkheid van [eiser01] , dan wel tot afwijzing van de vorderingen van [eiser01] . Hij voert daartoe het volgende aan.
[eiser01] kan niet op grond van artikel 3:171 BW een vordering tegen een andere deelgenoot instellen; de vordering moet op grond van art. 3:184 BW en 3:185 BW in de verdeling van de gemeenschap worden betrokken. Daarnaast heeft [eiser01] niet aangetoond dat zij een spoedeisend belang heeft bij haar vorderingen. [gedaagde01] hoeft het gevorderde bedrag ook niet aan de nalatenschap te betalen want het gerechtshof heeft beslist dat op zijn aandeel in de nalatenschap van moeder een bedrag van € 44.426,09 in mindering komt, wat betekent dat er verrekend moet worden. Ten slotte leent de zaak zich volgens [gedaagde01] in verband met complexiteit niet voor behandeling in kort geding omdat er tussen partijen nog meer geschilpunten zijn.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
[eiser01] voert aan dat zij haar vorderingen instelt namens en ten behoeve van de nalatenschap op grond van art. 3:171 BW. De regel van art. 3:171 eerste volzin BW dat, tenzij een regeling anders bepaalt, iedere deelgenoot bevoegd is tot het instellen van rechtsvorderingen en het indienen van verzoekschriften ter verkrijging van een rechterlijke uitspraak ten behoeve van de gemeenschap, ziet in beginsel slechts op vorderingen en verzoeken ten behoeve van de gemeenschap tegen derden en niet op vorderingen en verzoeken ten behoeve van de gemeenschap tegen een deelgenoot. Laatstgenoemde vorderingen en verzoeken dienen immers op de voet van art. 3:184 BW en 3:185 BW in de verdeling van de gemeenschap te worden betrokken. Een uitzondering op het vorenstaande is gerechtvaardigd indien een vordering of een verzoek ten behoeve van de gemeenschap tegen een deelgenoot zich niet ervoor leent in de verdeling van de gemeenschap te worden betrokken (HR 8 september 2000 ECLI:NL:HR:2000:AA7043 en HR 6 april 2018, ECLI:NL:HR:2018:535).
4.2.
Anders dan [eiser01] is de voorzieningenrechter van oordeel dat de genoemde uitzondering zich in deze zaak niet voordoet. De omstandigheid dat de onderhavige vordering van de nalatenschap niet meer in rechte hoeft te worden vastgesteld en dat het alleen nog gaat om het incasseren van een vordering op een deelgenoot ten behoeve van de nalatenschap is juist de situatie waarop de gedwongen schuldtoerekening in artikel 3:184 lid 1 BW en meer specifiek -nu het een nalatenschap betreft- artikel 4:228 lid 1 BW betrekking heeft. Dat het erfdeel van [gedaagde01] mogelijk ontoereikend is voor verrekening is ook niet als een uitzondering aan te merken. Indien en voor zover dat het geval mocht zijn, is er sprake van een vorderingsrecht ter grootte van het tekort.
De voorzieningenrechter passeert het standpunt van [eiser01] dat alleen de deelgenoten en niet [gedaagde01] zelf een aanspraak op die verrekening hebben, omdat [eiser01] haar vordering baseert op het arrest van het gerechtshof en daarin juist is beslist dat het bedrag van € 44.426,09 in mindering komt op het aandeel van [gedaagde01] in de nalatenschap van moeder.
4.3.
Ten slotte stelt de voorzieningenrechter vast dat [eiser01] het spoedeisend belang bij haar vorderingen niet heeft onderbouwd. Niet gebleken is welke stappen sinds de datum van het arrest, 30 augustus 2022, zijn ondernomen om tot verdeling van de nalatenschap te komen. [gedaagde01] heeft tijdens de mondelinge behandeling toegezegd een eventueel tekort na verrekening te zullen voldoen, zodat hierover geen geschil bestaat. Partijen zijn het erover eens dat er tussen de deelgenoten nog enkele geschilpunten zijn, zoals de teruggave erfbelasting, de berekening van de legaten en de verdeling van een aantal onroerende zaken. Niet valt in te zien hoe een toewijzend vonnis de verdeling dichterbij zou kunnen brengen.
4.4.
Het vorenstaande leidt ertoe dat de vorderingen moeten worden afgewezen.
4.5.
Gelet op de relatie tussen partijen zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
compenseert de kosten van de procedure tussen partijen, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. Van 't Nedereind en in het openbaar uitgesproken op 19 juni 2023.