ECLI:NL:RBZWB:2023:4283

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
22 juni 2023
Publicatiedatum
21 juni 2023
Zaaknummer
AWB- 23_1622
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op aanvraag voor gehandicaptenparkeerplaats

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep dat eiser heeft ingesteld omdat het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Moerdijk niet op tijd heeft beslist op zijn aanvraag van 24 augustus 2022 voor een gehandicaptenparkeerplaats op kenteken. De rechtbank oordeelt dat het beroep kennelijk gegrond is en doet uitspraak zonder zitting, zoals mogelijk gemaakt door artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

De rechtbank stelt vast dat de beslistermijn voor de aanvraag was verstreken voordat eiser op 1 maart 2023 beroep heeft ingesteld. Het beroepschrift voldoet aan de vereisten van artikel 6:12, tweede lid, van de Awb, waardoor eiser rechtsgeldig beroep heeft ingesteld. Het college heeft op 15 maart 2023 alsnog beslist op de aanvraag en op 31 maart 2023 het bijbehorende verkeersbord geplaatst. De rechtbank oordeelt dat, hoewel de bekendmaking niet correct is geweest, het college wel degelijk een besluit heeft genomen.

Nu het college alsnog heeft beslist op de aanvraag, wordt het beroep van eiser tegen het niet tijdig beslissen mede geacht te zijn gericht tegen dit besluit. De rechtbank concludeert dat eiser nog procesbelang heeft bij het beroep, omdat hij verzoekt om de door het college verbeurde dwangsom vast te stellen. De rechtbank komt tot de conclusie dat het college de dwangsom van € 902,- juist heeft vastgesteld en dat het college het griffierecht van € 184,- aan eiser moet vergoeden. De rechtbank verwijst het beroep tegen het besluit van 15 maart 2023 naar het college ter behandeling als bezwaar.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 23/1622

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 juni 2023 in de zaak tussen

[naam eiser] , uit [plaatsnaam] , eiser

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Moerdijk.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep dat eiser heeft ingesteld omdat het college volgens hem niet op tijd heeft beslist op zijn aanvraag van 24 augustus 2022 voor een gehandicaptenparkeerplaats op kenteken.
1.1.
Omdat het beroep kennelijk gegrond is doet de rechtbank uitspraak zonder zitting. Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.

Beoordeling door de rechtbank

Beroep tegen het niet tijdig beslissen
2. Als een bestuursorgaan niet op tijd beslist op een aanvraag of bezwaarschrift, kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Voordat hij beroep kan instellen, moet de betrokkene per brief aan het bestuursorgaan laten weten dat binnen twee weken alsnog beslist moet worden op zijn aanvraag of bezwaar (de zogenoemde ingebrekestelling). Als er na die twee weken nog steeds geen besluit is, dan kan de betrokkene beroep instellen. [1]
3. Partijen zijn het erover eens dat de beslistermijn voor de aanvraag was verstreken voordat eiser op 1 maart 2023 beroep heeft ingesteld bij de rechtbank. De rechtbank stelt vast dat het beroepschrift tegen het niet tijdig beslissen op de aanvraag voldoet aan de vereisten zoals gesteld in artikel 6:12, tweede lid, van de Awb. Dit brengt mee dat eiser rechtsgeldig beroep heeft ingesteld tegen het niet tijdig beslissen.
4. Het college heeft op 15 maart 2023 alsnog beslist op de aanvraag en op 31 maart 2023 het bijbehorende verkeersbord geplaatst. Eiser betwist weliswaar dat op zijn aanvraag is beslist, maar de rechtbank volgt eiser daarin niet. Alhoewel het besluit op de aanvraag niet volgens artikel 3:41, eerste lid, van de Awb ook aan eiser bekend is gemaakt, was het eiser in ieder geval op 31 maart 2023 duidelijk dat er op zijn aanvraag was beslist. De omstandigheid dat de bekendmaking niet correct is geweest, doet er niet aan af dat het college wel een besluit op de aanvraag heeft genomen.
4.1.
Nu het college alsnog heeft beslist op de aanvraag, wordt, met toepassing van artikel 6:20, derde lid, van de Awb, het beroep van eiser tegen het niet tijdig beslissen mede geacht te zijn gericht tegen dit besluit.
5. De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of eiser nog procesbelang heeft bij het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit. Dat is naar het oordeel van de rechtbank het geval omdat uit het beroep volgt dat eiser de rechtbank heeft verzocht de door het college verbeurde dwangsom vast te stellen. Dit kan op de voet van artikel 8:55c van de Awb echter alleen als het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit gegrond is. Eiser heeft daarom nog belang bij het beoordelen van het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn aanvraag.
6. Nu eiser rechtsgeldig beroep heeft ingesteld tegen het niet tijdig beslissen, is het beroep gericht tegen het niet tijdig beslissen dan ook kennelijk gegrond.
7. Eiser heeft verzocht om de dwangsom vast te stellen. Als een bestuursorgaan een besluit niet op tijd neemt, moet het bestuursorgaan een dwangsom betalen voor elke dag dat het te laat is, voor maximaal 42 dagen. De dwangsom bedraagt de eerste veertien dagen € 23,- per dag, de daaropvolgende veertien dagen € 35,- per dag en de overige dagen € 45,- per dag. Het bestuursorgaan stelt de dwangsom vast binnen twee weken na de laatste dag waarover de dwangsom betaald moet worden. [2]
7.1.
Uit de gedingstukken blijkt dat het college op 4 april 2023 bij beschikking heeft besloten een dwangsom van € 902,- verschuldigd te zijn. Eiser heeft bij brief van 18 april 2023 aangegeven deze beschikking te betwisten. Gelet op het bepaalde in artikel 4:19 van de Awb, heeft het beroep mede betrekking op de beschikking van 4 april 2023.
7.2.
Zoals onder 4. overwogen heeft het college met het nemen van het verkeersbesluit en het plaatsen van het bijbehorende bord op de aanvraag van eiser beslist. Uit de stukken blijkt dat de ingebrekestelling op 15 februari 2023 bij het college is ontvangen. De dwangsom is in dit geval verschuldigd vanaf 2 maart 2023 tot en met 31 maart 2023 en bedraagt € 902,-. De rechtbank komt dan ook tot het oordeel dat het college de dwangsom juist heeft vastgesteld.
Beroep tegen besluit van 15 maart 2023
8. Eiser heeft bij brief van 18 april 2023 aangegeven het niet eens te zijn met de beslissing van het college van 15 maart 2023. Nu eiser nog geen inhoudelijke standpunten ten aanzien van de beslissing op de aanvraag heeft ingediend, ziet de rechtbank aanleiding het beroep voor zover gericht tegen het alsnog genomen besluit van 15 maart 2023 te verwijzen naar het college ter behandeling als bezwaar (artikel 6:20, vierde lid, van de Awb).
9. Dit betekent dat de rechtbank het (aanvullend) beroepschrift ingevolge artikel 6:15 van de Awb als bezwaarschrift zal doorzenden aan het college onder gelijktijdige mededeling hiervan aan de afzender. Nu dit beroepschrift reeds in bezit is van het college zal de rechtbank dit niet opnieuw toezenden en volstaan met deze mededeling.
10. Omdat eiser terecht beroep heeft ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op zijn aanvraag bepaalt de rechtbank dat het college aan eiser het door hem betaalde griffierecht moet vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep tegen het niet tijdig beslissen gegrond;
  • verwijst het beroep tegen het besluit van 15 maart 2023 naar het college ter behandeling als bezwaar;
- bepaalt dat het college het griffierecht van € 184,- aan eiser moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I.M. Josten, rechter, in aanwezigheid van D. Alblas, griffier, op 22 juni 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over verzet

Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Dit staat (onder andere) in artikel 6:12 van de Awb.
2.Dit staat in artikel 4:17 en 4:18, eerste lid, van de Awb.