ECLI:NL:RBZWB:2023:4299

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
21 juni 2023
Publicatiedatum
22 juni 2023
Zaaknummer
AWB- 22_568
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de toename van beperkingen na beëindiging van WIA-uitkering

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 21 juni 2023 uitspraak gedaan in het beroep van eiseres tegen een beslissing van het UWV. Eiseres had een aanvraag ingediend voor herbeoordeling van haar beperkingen na de beëindiging van haar WIA-uitkering. Het UWV had eerder besloten om deze aanvraag niet in behandeling te nemen, omdat er een andere beroepszaak liep. Na bezwaar van eiseres heeft het UWV alsnog de aanvraag beoordeeld, maar geconcludeerd dat er in de periode van 24 december 2020 tot en met 21 januari 2021 geen toename van beperkingen was. Eiseres was het hier niet mee eens en heeft beroep ingesteld.

De rechtbank heeft de zaak behandeld op 25 mei 2023, waarbij eiseres en haar gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigde van het UWV. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres op 19 november 2020 melding had gemaakt van toegenomen klachten, maar dat het UWV de beoordelingsperiode had beperkt tot vier weken na de beëindiging van de WIA-uitkering. Eiseres betoogde dat het UWV ten onrechte deze periode had beperkt en dat er wel degelijk sprake was van toegenomen beperkingen, onder andere als gevolg van een ongeval op 5 december 2020.

De rechtbank oordeelde dat het UWV terecht had besloten dat er geen toename van beperkingen was in de genoemde periode. De verzekeringsarts B&B had voldoende gemotiveerd waarom er geen reden was om meer beperkingen aan te nemen. De rechtbank concludeerde dat het beroep van eiseres ongegrond was en dat zij geen gelijk kreeg. De proceskosten werden niet vergoed, omdat eiseres in beroep geen gelijk kreeg.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Inloopteam bestuursrecht
zaaknummer: BRE 22/568

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiseres] , uit [plaatsnaam] , eiseres

(gemachtigde: mr. J. van de Wiel),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(hierna: het UWV), verweerder
(gemachtigde: [naam gemachtigde] ).

Inleiding

Het UWV heeft met de beslissing van 21 januari 2021 (het primaire besluit) eiseres laten weten haar aanvraag van 19 november 2020 om een herbeoordeling niet in behandeling te nemen, omdat eerst de beroepszaak met zaaknummer BRE 22/17 zal worden afgewacht.
Het UWV heeft het bezwaar van eiseres tegen dit besluit ongegrond verklaard en de motivering gewijzigd. Het UWV heeft besloten dat de aanvraag ten onrechte niet in behandeling is genomen en heeft alsnog beoordeeld of in de periode van 24 december 2020 tot en met 21 januari 2021 sprake is van toegenomen beperkingen. Het UWV heeft besloten dat in deze periode geen toename van beperkingen is uit een andere ziekteoorzaak dan waarvoor eiseres eerder een WIA-uitkering ontving.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen deze beslissing op bezwaar (het bestreden besluit) van 15 december 2021.
Het UWV heeft gereageerd op vragen van de rechtbank met het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep (verzekeringsarts B&B) van 17 februari 2023.
De rechtbank heeft het beroep op 25 mei 2023 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van het UWV. De gemachtigde van de werkgever was als toehoorder aanwezig.

Wat ging aan deze procedure vooraf

1. Eiseres werkte als orderpicker/productiemedewerker voor 38,50 uur per week. Op 21 april 2016 meldde zij zich ziek voor deze werkzaamheden. Het UWV heeft eiseres ziekengeld op grond van de Ziektewet toegekend. Na de Eerstejaars Ziektewetbeoordeling heeft het UWV het ziekengeld gestopt per 21 mei 2017, omdat eiseres met voorbeeldfuncties meer dan 65% kon verdienen van het loon dat zij verdiende voordat zij ziek werd. Het UWV heeft eiseres vanaf 22 mei 2017 een uitkering op grond van de Werkloosheidswet toegekend. Eiseres heeft vervolgens doorgegeven vanaf 16 juni 2017 ziek te zijn, waarop het UWV weer ziekengeld heeft toegekend. Vanaf 15 mei 2018 heeft het UWV eiseres een loongerelateerde WGA-uitkering toegekend, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid is bepaald op 80 tot 100%. Na herbeoordelingen in oktober 2018 en augustus 2019 is de mate van arbeidsongeschiktheid niet gewijzigd.
2. Het UWV heeft eiseres laten weten dat zij vanaf 15 april 2020 in aanmerking komt voor een WGA-loonaanvullingsuitkering, omdat de loongerelateerde WGA-uitkering de maximumduur bereikt. De werkgever heeft hiertegen bezwaar ingediend. Het UWV heeft na medisch en arbeidskundig onderzoek bepaald dat de WGA-loonaanvullingsuitkering wordt beëindigd met ingang van 24 december 2020. De rechtbank heeft bij uitspraak van heden het tegen deze beslissing ingestelde beroep van eiseres ongegrond verklaard [1] .
3. Eiseres heeft op 18 november 2020 bij het UWV gemeld dat haar gezondheid is verslechterd. Hierna heeft het UWV de besluiten genomen die in de inleiding zijn genoemd.

Wat vindt het UWV

4. Het UWV vindt dat in de periode van 24 december 2020 tot en met 21 januari 2021 geen sprake is van een toename van beperkingen uit een andere ziekteoorzaak dan waarvoor eiseres eerder een WIA-uitkering ontving.
5. Het UWV heeft de medische grondslag van het bestreden besluit gebaseerd op de rapporten van de verzekeringsarts B&B van 4 en 5 augustus 2021 en 8 december 2021.

Wat vindt eiseres

6. Eiseres vindt dat het UWV ten onrechte heeft overwogen dat in de periode van 24 december 2020 tot en met 21 januari 2021 geen sprake is van toegenomen beperkingen. Zij verzoekt om dat wat in bezwaar is aangevoerd als herhaald en ingelast te beschouwen. Eiseres stelt dat het UWV de beoordelingsperiode ten onrechte heeft beperkt tot de periode van 24 december 2020 tot en met 21 januari 2021. Volgens haar had het UWV de beoordelingsperiode moeten doortrekken tot aan het moment van het bestreden besluit. Eiseres stelt dat sprake is van een toename van beperkingen, waarvan de katalysator bestond uit een ongeval dat op 5 december 2020 heeft plaatsgevonden, die met name zijn gelegen in een toename van lichamelijke en psychische klachten. Volgens eiseres komen haar toegenomen klachten en beperkingen voort uit aandoeningen die zij al had. Deze klachten waren namelijk al bekend bij het UWV ten tijde van het onderzoek dat leidde tot beëindiging van de WIA-uitkering en hebben ook geleid tot beperkingen in de FML. Eiseres verwijst ter onderbouwing van haar standpunt naar de in bezwaar ingebrachte medische informatie.

Wat vindt de rechtbank

7. De vraag is of het UWV terecht stelt dat er geen sprake is van een toename van beperkingen in de periode van 24 december 2020 tot en met 21 januari 2021. De rechtbank moet die vraag beantwoorden aan de hand van wat eiseres daartegen in heeft gebracht.
8. Voor zover eiseres in haar beroepschrift verwijst naar dat wat zij in bezwaar heeft aangevoerd, overweegt de rechtbank dat het aan eiseres is om in beroep gemotiveerd en specifiek aan te voeren waarom zij het niet eens is met het bestreden besluit. De verwijzing naar het bezwaarschrift wordt niet als zo’n gemotiveerde en specifieke betwisting opgevat. Daarop is immers gereageerd in het bestreden besluit. Eiseres zal dus moeten aanvoeren waarom zij het met die reactie niet eens is. Gelet hierop zal de rechtbank de beoordeling van het beroep plaatsen in het licht van de in beroep nader uitgewerkte gronden en niet in het licht van wat in bezwaar is aangevoerd.
Beoordelingsperiode
9.1.
De rechtbank stelt vast dat eiseres op 19 november 2020 een melding van toegenomen klachten heeft gedaan. Tussen partijen staat niet ter discussie dat het UWV deze melding heeft kunnen en mogen betrekken in de beoordeling van het beroep tegen de beslissing tot beëindiging van de WIA-uitkering per 24 december 2020, zoals het UWV ook heeft gedaan. [2] Nadat het UWV met het primaire besluit aan eiseres kenbaar had gemaakt dat naar aanleiding van de melding van toegenomen klachten geen herbeoordeling zou plaatsvinden in afwachting van de al lopende beroepszaak, heeft eiseres tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. In het bezwaarschrift van 2 april 2021 heeft eiseres aangegeven dat sprake was van nieuwe feiten, namelijk van een ongeval en daaruit voortvloeiend letsel. Ook heeft zij aangegeven dat haar situatie psychisch en lichamelijk was verslechterd. Uit een notitie in het dossier blijkt dat het UWV naar aanleiding van het bezwaar van eiseres op 9 juli 2021 telefonisch contact met de gemachtigde van eiseres heeft opgenomen en dat de gemachtigde toen desgevraagd aan het UWV heeft laten weten ermee in te stemmen dat het UWV zou beoordelen of sprake was van nova en of er sprake was van toegenomen beperkingen binnen vier weken na 24 december 2020. Op de hoorzitting van 8 december 2021 heeft het UWV nogmaals besproken dat het UWV in bezwaar zou beoordelen of sprake was van een wijziging in de medische situatie in de periode van vier weken na beëindiging van de WIA-uitkering (24 december 2020 tot en met 21 januari 2021). De gemachtigde van eiseres heeft deze gang van zaken niet betwist. Het UWV heeft ter zitting nader toegelicht dat de periode op grond van artikel 57, eerste lid, onder c, van de Wet WIA is beperkt tot vier weken na 24 december 2020 om bij deze beoordeling alle ziekteoorzaken mee te kunnen nemen. Dit omdat ten tijde van de beoordeling nog niet bekend was tot welke beperkingen het ongeval kon leiden en de geclaimde beperkingen als gevolg van dit ongeval ogenschijnlijk voortkwamen uit een andere oorzaak dan op grond waarvan eiseres eerder recht had op een WIA-uitkering.
9.2.
Gelet op de hiervoor onder 9.1. geschetste gang van zaken en gelet op de omstandigheid dat het UWV, naar het oordeel van de rechtbank, redelijkerwijs het standpunt heeft kunnen innemen dat de geclaimde toegenomen beperkingen een andere oorzaak hadden dan waarvoor eiseres eerder recht had op een WIA-uitkering, vindt de rechtbank dat het UWV de beoordelingsperiode op grond van artikel 57, eerste lid, onder c, van de Wet WIA terecht heeft beperkt tot de periode van 24 december 2020 tot en met 21 januari 2021.
Medische grondslag van het bestreden besluit
10. De verzekeringsarts B&B heeft kennisgenomen van de ingebrachte medische informatie en van wat besproken is tijdens de hoorzitting. Het onderzoek heeft daarmee op zorgvuldige wijze plaatsgevonden. De rechtbank is verder niet gebleken dat de verzekeringsarts B&B een onvolledig beeld heeft gehad van de medische situatie van eiseres in de periode in geding. De verzekeringsarts B&B heeft in haar rapporten voldoende gemotiveerd waarom er geen reden is om meer beperkingen aan te nemen voor eiseres. Zij heeft toegelicht dat uit de informatie niet blijkt dat in de periode van 24 december 2020 tot en met 21 januari 2021 sprake is van meer beperkingen. Bij de intake van 13 juli 2021 bij de GGZ zijn een depressieve stoornis en emotieregulatie problematiek vastgesteld. Deze informatie leidt volgens de verzekeringsarts B&B weliswaar tot beperkingen, maar niet tot meer beperkingen dan die al zijn aangenomen door de verzekeringsarts. Ook ziet de verzekeringsarts B&B geen aanleiding om meer fysieke beperkingen aan te nemen. De klachten aan de schouder en elleboog zijn door het verkeersongeval toegenomen, maar de klachten zijn met medicatie teruggebracht tot het niveau van voor het ongeval. De knieklachten waren al bekend, hoewel de behandelaren nu aan een andere oorzaak denken dan de verzekeringsarts in zijn beoordeling heeft gedaan. Dat een andere diagnose is gesteld, is volgens de verzekeringsarts B&B geen reden om meer beperkingen aan te nemen. Ook de informatie over de kijkoperatie aan de rechterknie van november 2021 geeft geen aanleiding om meer beperkingen aan te nemen voor de periode waar de beoordeling op ziet. De rechtbank kan deze toelichtingen volgen.
11. Wat eiseres in beroep heeft aangevoerd, geeft geen reden het medisch oordeel dat aan het bestreden besluit ten grondslag ligt voor onjuist te houden. De stukken waarnaar eiseres in beroep heeft verwezen, waren bekend bij de verzekeringsarts B&B en zij heeft met deze informatie ook kenbaar rekening gehouden. In de systematiek van de arbeidsongeschiktheidsbeoordeling zijn niet de ervaren klachten of de diagnose doorslaggevend, maar de mate waarin beperkingen ten aanzien van het verrichten van arbeid als gevolg van die klachten objectief medisch kunnen worden onderbouwd. Een dergelijk medisch objectieve onderbouwing voor verdergaande beperkingen heeft eiseres niet gegeven. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om te twijfelen aan de medische beoordeling van de verzekeringsarts B&B.

Conclusie en gevolgen

12. Het UWV heeft terecht besloten dat er geen sprake is van een toename van beperkingen in de periode van 24 december 2020 tot en met 21 januari 2021.
13. Het beroep van eiseres is ongegrond. Dit betekent dat zij geen gelijk krijgt. Omdat eiseres in beroep geen gelijk krijgt, worden de door haar gemaakte proceskosten of het betaalde griffierecht niet vergoed.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 21 juni 2023 door mr. S.E.C. Debets, rechter, in aanwezigheid van mr. Y.A.J. van Egmond, griffier.
griffier
rechter
De uitspraak is verzonden op
en zal binnen een week na deze datum openbaar gemaakt worden door publicatie op rechtspraak.nl.

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zaaknummer BRE 22/17.
2.Zaaknummer BRE 22/17.