Uitspraak
1.De procedure
- de aantekeningen van de griffier van de mondelinge behandeling op 30 mei 2023, waarbij [gedaagde] een pleitnota heeft overgelegd.
2.De feiten
3.De vordering en het verweer
4.De beoordeling
verweert zich wel tegen gevorderde bedragen met betrekking tot de eindafrekening energie 2021 en 2022 en de verhoogde voorschotbedragen. [gedaagde] kan de juistheid daarvan niet controleren omdat door [eiser] geen eindafrekening wordt verstrekt, ook niet over voorgaande jaren. Inmiddels heeft [gedaagde] hierover een procedure bij de Huurcom-missie op grond van artikel 7:259 van het Burgerlijk Wetboek in gang gezet. De vordering uit hoofde van de onbetaalde servicekosten staat daarmee volgens [gedaagde] nog niet vast en mogelijk heeft [gedaagde] een eis in reconventie op [eiser] in een bodemprocedure, aldus [gedaagde] .
€ 1.033,- in mindering strekken. Op het moment van dagvaarding ging het dus om een bedrag van € 2.957,- aan huurachterstand. [gedaagde] heeft tijdens de mondelinge behandeling onweersproken aangevoerd dat hij voor de huur van de maand maart 2023 een betaling heeft gedaan van € 600,-, zodat thans een achterstand resteert van € 2.357,-. Dat bedrag zal dus worden toegewezen.
€ 132,00. Hier kan nog een bedrag bijkomen voor de eventuele betekening van de uitspraak. In dit vonnis hoeft hierover geen aparte beslissing te worden genomen (zie ECLI:NL: HR:2022:853).