ECLI:NL:RBZWB:2023:4302

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
15 juni 2023
Publicatiedatum
22 juni 2023
Zaaknummer
10463885 VV EXPL 23-24 (E)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • Sierkstra
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van de gevorderde ontruiming en toewijzing van huurachterstand in kort geding

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 15 juni 2023, heeft de kantonrechter zich gebogen over een kort geding waarin [eiser] ontruiming van het gehuurde en betaling van een huurachterstand van € 7.688,91 vorderde. De gedaagde, [gedaagde], had een huurachterstand opgebouwd, maar de kantonrechter oordeelde dat de huurachterstand op het moment van dagvaarding minder dan drie maanden bedroeg en dat deze na de dagvaarding niet was toegenomen. De kantonrechter concludeerde dat er onvoldoende grond was om te vrezen dat de huurachterstand verder zou oplopen, vooral gezien de toezegging van de bewindvoerder van [gedaagde] dat de huur voortaan tijdig zou worden betaald. Hierdoor werd de gevorderde ontruiming afgewezen.

De kantonrechter oordeelde echter dat [gedaagde] wel een bedrag van € 2.357,- aan [eiser] moest betalen, te vermeerderen met wettelijke rente, en dat [gedaagde] in de proceskosten van [eiser] werd veroordeeld, vastgesteld op € 744,86. De beslissing werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Dit vonnis benadrukt de noodzaak voor verhuurders om zorgvuldig om te gaan met ontruimingsvorderingen, vooral wanneer de huurachterstand onder de drie maanden blijft en er geen aanwijzingen zijn dat deze zal toenemen.

Uitspraak

RECHTBANKZEELAND-WEST-BRABANT
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Tilburg
Zaaknummer: 10463885 VV EXPL 23-24
Vonnis in kort geding van 15 juni 2023
in de zaak van
[eiser],
wonende te [plaats] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
gemachtigde: mr. J.J.L. Paijmans, advocaat te Tilburg,
tegen
[gedaagde],
wonende te [plaats] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
gemachtigde: mr. I.P.M.J. Nelemans, advocaat te Tilburg.

1.De procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 12 mei 2023 met producties;
- de brief van [gedaagde] van 26 mei 2023 met producties;
- de e-mail van [gedaagde] van 30 mei 2023 met producties;
- de aantekeningen van de griffier van de mondelinge behandeling op 30 mei 2023, waarbij [gedaagde] een pleitnota heeft overgelegd.
Partijen hebben aan het einde van de zitting aangegeven nader met elkaar in gesprek te gaan om te kijken of een minnelijke regeling mogelijk is. Bij e-mailbericht van 5 juni 2023 heeft [eiser] meegedeeld dat partijen niet tot een minnelijke regeling zijn gekomen en is verzocht om uitspraak te doen. [gedaagde] heeft hier bij e-mailbericht van 5 juni 2023 nog op gereageerd, waarbij is bevestigd dat het partijen niet is gelukt een schikking te bereiken.

2.De feiten

Tussen partijen staan de volgende feiten vast:
a. [gedaagde] huurt vanaf juni 2019 van [eiser] de woonruimte aan de [adres] te [plaats] (hierna: het gehuurde) voor een huurprijs van op dit moment € 1.033,- per maand exclusief voorschot in verband met de levering van gas, water en elektra.
b. [gedaagde] heeft een achterstand in het betalen van de huurtermijnen laten ontstaan.
c. Op 17 mei 2023 is er een tijdelijk bewind ingesteld van 5 jaar over alle goederen van [gedaagde] .

3.De vordering en het verweer

3.1
[eiser] vordert samengevat - ontruiming van het gehuurde en betaling van een bedrag van € 7.688,91, te vermeerderen met de proceskosten en de nakosten.
3.2
[gedaagde] voert verweer. [gedaagde] concludeert tot niet-ontvankelijkheid van [eiser] , dan wel tot afwijzing van de vorderingen van [eiser] .
3.3
Op de stellingen van partijen wordt hierna in onderdeel 4 (de beoordeling), voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Spoedeisend belang4.1 In deze procedure dient allereerst te worden beoordeeld of [eiser] een spoedeisend belang heeft bij de gevorderde voorziening. Als spoedeisend belang heeft [eiser] naar voren gebracht dat de betalingsachterstand van [gedaagde] alleen maar oploopt en dat het, gelet op de gang van zaken tot op heden, niet in de lijn van de verwachting ligt dat [gedaagde] zijn betalingsachterstand aan [eiser] alsnog gaat voldoen. De kanton-rechter kan deze argumentatie van [eiser] volgen en vindt hierin een voldoende spoedeisend belang.
Ontruiming en betalingsachterstand
4.2
Voor de inhoudelijke beoordeling van de vordering wordt vervolgens vooropgesteld dat de ontruiming van woonruimte een vergaande maatregel is, die diep ingrijpt in het woonrecht en de daarmee verbonden huurbescherming van de huurder en in de praktijk vaak een definitief karakter zal hebben. Om die reden zal een onverwijlde ontruiming in kort geding slechts gerechtvaardigd zijn, als met een grote mate van waarschijnlijkheid valt te verwachten dat in een bodemprocedure de huurovereenkomst zal worden ontbonden, terwijl bovendien sprake moet zijn van een situatie die zodanig ernstig of acuut is dat van de verhuurder niet kan worden gevergd dat hij de beslissing in de bodemprocedure afwacht.
4.3
[eiser] vordert betaling van een bedrag van € 7.688,91. Dit bedrag is als volgt samengesteld:
Eindafrekening energie 2021 € 2.207,91
Eindafrekening energie 2022 € 1.109,-
Huur december 2022 € 1.033
Voorschot energie december € 175,-
Huur januari 2023 € 1.033,-
Voorschot energie januari € 310,-
Huur februari 2023 € 1.033,-
Voorschot energie februari € 310,-
Huur maart 2023 € 1.033,-
Voorschot energie maart € 310,-
Huur april 2023 € 1.033,-
Voorschot energie april € 310,-
Waarop in mindering is betaald:
Betaling 31 januari 2023 € 1.175,-
Betaling 30 maart 2023 € 1.033,-
De achterstand in de huurbetalingen wordt door [gedaagde] niet betwist.
verweert zich wel tegen gevorderde bedragen met betrekking tot de eindafrekening energie 2021 en 2022 en de verhoogde voorschotbedragen. [gedaagde] kan de juistheid daarvan niet controleren omdat door [eiser] geen eindafrekening wordt verstrekt, ook niet over voorgaande jaren. Inmiddels heeft [gedaagde] hierover een procedure bij de Huurcom-missie op grond van artikel 7:259 van het Burgerlijk Wetboek in gang gezet. De vordering uit hoofde van de onbetaalde servicekosten staat daarmee volgens [gedaagde] nog niet vast en mogelijk heeft [gedaagde] een eis in reconventie op [eiser] in een bodemprocedure, aldus [gedaagde] .
4.4
Een procedure in kort geding leent zich niet voor nadere bewijslevering. Voor zover de vordering van [eiser] betrekking heeft op de eindafrekening energie en voorschotbedragen, verschillen partijen kennelijk van mening en staat de juistheid daarvan in deze procedure onvoldoende vast. Daarom zal dit deel van de vordering worden afgewezen. Als niet betwist zal de vordering ten aanzien van de achterstallige huur worden toegewezen. Naar het voorlopig oordeel van de kantonrechter is voldoende aannemelijk dat deze vordering in een bodemprocedure zal worden toegewezen. Het gaat daarbij om een bedrag van 5 x € 1.033,- = € 5.165,- waarop de reeds betaalde bedragen van € 1.175,- en
€ 1.033,- in mindering strekken. Op het moment van dagvaarding ging het dus om een bedrag van € 2.957,- aan huurachterstand. [gedaagde] heeft tijdens de mondelinge behandeling onweersproken aangevoerd dat hij voor de huur van de maand maart 2023 een betaling heeft gedaan van € 600,-, zodat thans een achterstand resteert van € 2.357,-. Dat bedrag zal dus worden toegewezen.
4.5
Met betrekking tot de gevorderde ontruiming stelt de kantonrechter vast dat de huurachterstand op de datum van de dagvaarding minder dan drie maanden bedroeg en dat deze huurachterstand na de dagvaarding niet is toegenomen, maar afgenomen. Ook staat vast dat de huur van april, mei en juni 2023 is voldaan. Verder heeft de kantonrechter kennis genomen van de mededeling van mr. Nelemans dat de bewindvoerder van [gedaagde] haar de uitdrukkelijke toezegging heeft gedaan dat de lopende huur in de toekomst stipt zal worden voldaan. Uitgaande van deze mededeling van mr. Nelemans, waarvan de kantonrechter geen reden heeft om te twijfelen aan de juistheid daarvan, is naar het voorlopig oordeel van de kantonrechter niet met een grote mate van waarschijnlijkheid te verwachten dat in een bodemprocedure de huurovereenkomst zal worden ontbonden. Anders dan [eiser] kennelijk -en naar het oordeel van de kantonrechter terecht- vreesde op het moment van de dagvaarding, loopt de huurachterstand van [gedaagde] immers niet meer op en bevindt deze zich nog steeds onder de drie maanden. Dit neemt overigens niet weg dat de situatie voor [gedaagde] precair is. [gedaagde] dient zich te realiseren dat de huurtermijnen vanaf nu tijdig zullen moeten worden betaald. Indien er een nieuwe huurachterstand ontstaat, ligt het toewijzen van een nieuwe ontruimingsvordering voor de hand. Maar de nu in kort geding gevorderde ontruiming van het gehuurde zal dus worden afgewezen.
Proceskosten
4.6
Bij deze uitkomst van de zaak, waarbij op het moment van dagvaarden een aanzienlijke huurachterstand bestond en de vrees van [eiser] op dat moment gerechtvaardigd was dat deze achterstand alleen nog maar zou toenemen, zal [gedaagde] in de proceskosten van [eiser] worden veroordeeld. Die kosten worden als volgt vastgesteld:
- kosten van de dagvaarding
129,86
- griffierecht
86,00
- salaris gemachtigde
529,00
Totaal
744,86
4.7
Volgens vaste rechtspraak levert een kostenveroordeling ook voor de nakosten een executoriale titel op. Dit betekent dat als [eiser] na deze uitspraak ook nog kosten zou moeten maken (de nakosten), [gedaagde] daarvoor nog een bedrag zal moeten betalen van
€ 132,00. Hier kan nog een bedrag bijkomen voor de eventuele betekening van de uitspraak. In dit vonnis hoeft hierover geen aparte beslissing te worden genomen (zie ECLI:NL: HR:2022:853).

5.De beslissing

De kantonrechter, recht doende in kort geding:
1. wijst de gevorderde ontruiming van het gehuurde af,
2. veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] een bedrag te betalen van € 2.357,-, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 12 mei 2023 tot de dag van volledige betaling;
3. veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van [eiser] , vastgesteld op € 744,86, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na datum van deze uitspraak tot de dag van volledige betaling;
4. verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
5. wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. Sierkstra en is in het openbaar uitgesproken op 15 juni 2023.