ECLI:NL:RBZWB:2023:4321

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
21 juni 2023
Publicatiedatum
22 juni 2023
Zaaknummer
C/02/391376 / HA ZA 21-634 (E)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • M. Scheffers
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot nakoming van geldleningsovereenkomsten en vernietiging op grond van dwaling

In deze civiele zaak heeft Trofetta BV, een financieringsmaatschappij, een vordering ingesteld tegen [gedaagde in conventie01] en haar ouders voor de terugbetaling van geleende bedragen. Trofetta heeft twee geldleningsovereenkomsten gesloten met [gedaagde in conventie01], waarbij zij in totaal € 30.000 heeft geleend. De bedragen zijn echter gestort op een rekening die niet op naam van [gedaagde in conventie01] staat, maar op die van haar ouders. Trofetta vordert terugbetaling van het geleende bedrag, omdat zij stelt dat de overeenkomsten zijn vernietigd op grond van dwaling. De rechtbank heeft geoordeeld dat Trofetta geen kredietgever is in de zin van de wet, waardoor zij bevoegd is om de zaak te behandelen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de ouders van [gedaagde in conventie01] niet gehouden zijn tot terugbetaling, omdat de betaling niet onverschuldigd is verricht. De vordering tot vernietiging van de overeenkomsten op grond van dwaling is afgewezen, omdat Trofetta niet heeft aangetoond dat zij onder invloed van dwaling heeft gehandeld. De rechtbank heeft de vordering tot betaling van het resterende bedrag van € 28.748,97 toegewezen, vermeerderd met contractuele rente, en de vorderingen in reconventie afgewezen. De proceskosten zijn gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

RECHTBANK Zeeland-West-Brabant

Civiel recht
Zittingsplaats Breda
Zaaknummer: C/02/391376 / HA ZA 21-634
Vonnis van 21 juni 2023
in de zaak van
TROFETTA BV,
te Amsterdam,
eisende partij in conventie,
verwerende partij in reconventie,
hierna te noemen: Troffeta,
advocaat: mr. W.G.M. Vos te Breda,
tegen

1.[gedaagde in conventie01] ,

wonende te [woonplaats01] ,
hierna te noemen: [gedaagde in conventie01] ,
2.
[vader01],
wonende te [woonplaats01] ,
hierna te noemen: vader,
3.
[moeder01],
wonende te [woonplaats01] ,
gedaagde partijen in conventie,
eisende partijen in reconventie,
hierna te noemen: moeder,
hierna samen te noemen: gedaagden,
advocaat: mr. H.A.P. Pijnacker te Tilburg.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 2 maart 2022
- de conclusie van antwoord in reconventie
- de mondelinge behandeling van 10 maart 2023, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt
- de brief van mr. Pijnacker van 13 maart 2023, met daarin de bij dagvaarding ontbrekende productie 2
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De zaak in het kort

2.1.
Tussen Trofetta en [gedaagde in conventie01] zijn twee geldleningsovereenkomsten tot stand gekomen, waarbij Trofetta geld heeft geleend aan [gedaagde in conventie01] . Trofetta heeft zoals afgesproken het geld gestort op een bankrekening die [gedaagde in conventie01] had opgegeven. Later blijkt dat deze rekening niet van [gedaagde in conventie01] is maar van haar ouders. Nu volledige betaling door [gedaagde in conventie01] achterwege is gebleven, vordert Trofetta niet alleen van [gedaagde in conventie01] maar ook van haar ouders terugbetaling van het bedrag dat Trofetta op hun rekening heeft gestort.

3.De feiten

3.1.
Trofetta, ook bekend onder de naam Algemeene Financieringsmaatschappij voor Handel Diensten en Industrie “FinGen”, houdt zich bezig met het ontwikkelen, produceren en uitgeven van software. Indirect bestuurder van Trofetta is de heer [naam01] (hierna: [naam01] ).
3.2.
[gedaagde in conventie01] is de dochter van gedaagde sub 2. (hierna: de vader) en gedaagde sub 3. (hierna: de moeder).
3.3.
[naam01] en gedaagden zijn familie van elkaar.
3.4.
Trofetta en [gedaagde in conventie01] hebben op 26 maart 2018 een geldleningsovereenkomst gesloten. Op grond van deze overeenkomst heeft Trofetta aan [gedaagde in conventie01] een bedrag geleend van € 14.000,=. De lening is gesloten voor de duur van 52 maanden.
3.5.
Op 22 mei 2018 heeft Trofetta aan [gedaagde in conventie01] een bedrag geleend van € 16.000,=. Op grond van de twee schriftelijke geldleningsovereenkomsten dient [gedaagde in conventie01] maandelijks een bedrag van € 338,61 aan Trofetta te betalen. Het termijnbedrag bestaat uit een aflossingsdeel en een rentebedrag van 5% per jaar. In de overeenkomsten is in artikel 3 overeengekomen dat [gedaagde in conventie01] verplicht is de lening aan te wenden voor het aflossen van oude schulden. Verder is opgenomen in artikel 7.1 dat bij verzuim een rente van 8% per jaar verschuldigd is en in artikel 8.1 dat de gehele lening terstond opeisbaar is bij niet of niet tijdige nakoming door geldnemer van enige verplichting uit de leningsovereenkomsten.
3.6.
Trofetta heeft de geldbedragen overgemaakt op het rekeningnummer dat door [gedaagde in conventie01] was opgegeven.
3.7.
Trofetta is na betaling erachter gekomen dat het rekeningnummer waarop [gedaagde in conventie01] de geldbedragen heeft gestort van de gezamenlijke rekening van de ouders van [gedaagde in conventie01] is.
3.8.
Trofetta heeft juridische hulp ingeschakeld. De advocaat van Trofetta heeft bij brief van 4 februari 2019 aan [gedaagde in conventie01] de twee geldleningsovereenkomsten vernietigd op grond van dwaling.
3.9.
Bij brief van 4 februari 2019 heeft de advocaat van Trofetta de ouders van [gedaagde in conventie01] gesommeerd om een bedrag van € 39.165,54 aan Trofetta terug te betalen. Trofetta heeft zich daarbij op het standpunt gesteld dat zij recht heeft op terugbetaling van de ouders omdat de ouders het geleende bedrag ten onrechte op hun rekening hebben ontvangen.

4.Het geschil

in conventie
4.1.
Trofetta vordert – samengevat – dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
voor recht verklaart dat de overeenkomsten van geldlening van 26 maart 2018 en 22 mei 2018 zijn vernietigd op grond van dwaling, althans dat de rechtbank deze vernietigt op grond van dwaling;
[gedaagde in conventie01] veroordeelt om aan Trofetta een bedrag van € 28.748,97 te betalen, te vermeerderen met primair de contractuele rente van 8% per jaar, subsidiair de wettelijke rente over het toegewezen bedrag vanaf 24 september 2018, althans vanaf de dag der dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening;
vader en moeder hoofdelijk veroordeelt om aan Trofetta € 28.748,97 te betalen, te vermeerderen met primair de contractuele rente van 8% per jaar, subsidiair de wettelijke rente over het toegewezen bedrag vanaf 24 september 2018, althans vanaf de dag der dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening;
vader en moeder hoofdelijk veroordeelt om aan Trofetta € 1 .075,= aan buitengerechtelijke incassokosten te betalen;
gedaagden hoofdelijk veroordeelt in de kosten van dit geding, waaronder begrepen de nakosten en te vermeerderen met rente.
4.2.
Gedaagden voeren verweer. Gedaagden concluderen tot niet-ontvankelijkheid van Trofetta, dan wel tot afwijzing van de vorderingen van Trofetta, met veroordeling van Trofetta in de kosten van deze procedure, uitvoerbaar bij voorraad.
4.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.
in reconventie
4.4.
Gedaagden vorderen in reconventie – samengevat – dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad Trofetta veroordeelt tot betaling van schadevergoeding, nader op te maken bij staat, vermeerderd met rente en met veroordeling van Trofetta in de kosten van de procedure.
4.5.
Trofetta voert verweer. Trofetta concludeert tot niet-ontvankelijkheid van [eisers in reconventie01] ., dan wel tot afwijzing van de vorderingen van gedaagden, met veroordeling van Trofetta in de kosten van deze procedure, uitvoerbaar bij voorraad.
4.6.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

5.De beoordeling

in conventie
Inleiding
5.1.
Partijen discussiëren over de vraag of naast [gedaagde in conventie01] ook de ouders gehouden zijn tot terugbetaling van het bedrag dat Trofetta heeft geleend aan [gedaagde in conventie01] . Voordat de rechtbank deze vraag beantwoordt dient eerst beoordeeld te worden in welke hoedanigheid Trofetta de geldleningsovereenkomsten met [gedaagde in conventie01] heeft gesloten. [gedaagde in conventie01] is consument. Indien Trofetta als kredietgever de overeenkomsten met [gedaagde in conventie01] heeft gesloten, is niet de rechtbank maar de kantonrechter bevoegd om de geschillen tussen partijen te beoordelen. [1]
Kwalificatie van de geldleningsovereenkomsten
5.2.
De rechtbank dient ambtshalve, dat wil zeggen ook indien de consument daar zelf geen beroep op doet, te beoordelen of Trofetta als kredietgever de twee geldleningsovereenkomsten met [gedaagde in conventie01] heeft gesloten. Volgens artikel 7:57 lid 1 sub b van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) is een kredietgever een natuurlijk persoon of rechtspersoon die in het kader van de uitoefening van zijn bedrijfs- of beroepsactiviteiten krediet verleent of toezegt. Gedaagden stellen dat Trofetta een professionele geldverstrekker is. [naam01] verricht werkzaamheden via diverse ondernemingen, waaronder het verstrekken van gelden aan derden.
5.3.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft Trofetta verklaard dat Trofetta binnen de groep van ondernemingen een interne financieringsmaatschappij is. Trofetta heeft niet tot doel om leningen aan consumenten te verstrekken. Dit standpunt hebben gedaagden onvoldoende weersproken. De rechtbank is daarom van oordeel dat Trofetta geen kredietgever is zoals is bedoeld in artikel 7:57 BW. Dat betekent dat de rechtbank bevoegd is om de geschillen tussen partijen te beoordelen.
Ten aanzien van de ouders van [gedaagde in conventie01]
5.4.
Trofetta heeft tijdens de mondelinge behandeling aangegeven dat deze procedure met name is gericht op de vraag of de ouders naast [gedaagde in conventie01] ook gehouden zijn tot betaling van het bedrag van € 28.748,97. De rechtbank zal daarom deze vraag als eerste behandelen.
5.4.1.
Volgens Trofetta moeten de ouders van [gedaagde in conventie01] het bedrag van € 28.748,97 terugbetalen omdat Trofetta de geldbedragen heeft betaald op de rekening van de ouders van [gedaagde in conventie01] en niet op de rekening van [gedaagde in conventie01] . Daarmee is de betaling onverschuldigd verricht. Van bevrijdende betaling is geen sprake volgens Trofetta omdat niet is gebleken van de bevoegdheid van de ouders om de betaling te ontvangen.
5.4.2.
De ouders van [gedaagde in conventie01] betwisten dat zij dit bedrag moeten terugbetalen aan Trofetta. De geleende bedragen zijn niet door de ouders gebruikt. Zij hebben geen weet gehad van de betalingen.
5.5.
Trofetta grondt deze vordering tot terugbetaling op onverschuldigde betaling. Een van de vereisten van onverschuldigde betaling is dat er een rechtsgrond ontbreekt voor de door Trofetta gedane betaling (artikel 6:203 BW). Aan dit vereiste is niet voldaan. De betaling is niet ten onrechte verricht. De rechtbank licht dit oordeel als volgt toe.
5.6.
Tussen partijen is niet in geschil dat de vader en moeder van [gedaagde in conventie01] geen contractspartij zijn bij de geldleningsovereenkomsten tussen Trofetta en [gedaagde in conventie01] . De omstandigheid dat de bedragen zijn gestort op hun rekening maakt niet dat zij dus dit bedrag aan Trofetta dienen terug te betalen. Trofetta en [gedaagde in conventie01] hebben namelijk afgesproken dat Trofetta de geldsommen diende te storten op dit rekeningnummer. Trofetta betwist ook niet dat [gedaagde in conventie01] gebruik maakte van dit rekeningnummer. Zowel voor het ontvangen van de geldsommen, als voor het terugbetalen aan Trofetta. Gedaagden stellen dat [gedaagde in conventie01] het geld heeft gebruikt ter aflossing van haar schulden. Tijdens de mondelinge behandeling heeft ook Trofetta aangegeven dat zij de indruk had dat het geld bij [gedaagde in conventie01] terecht is gekomen en niet bij de ouders. Daarmee staat tussen partijen vast dat de gelden die Trofetta aan [gedaagde in conventie01] heeft geleend [gedaagde in conventie01] ten goede zijn gekomen en dus zijn gebruikt voor het doel waarvoor zij op grond van de overeenkomsten bestemd waren.
5.7.
Uit het voorgaande volgt dat de stelling van Trofetta dat de betalingen door Trofetta op de rekening van de ouders van [gedaagde in conventie01] zonder rechtsgrond zijn verricht faalt. Dat van bevrijdende betaling door Trofetta aan de ouders geen sprake is geweest, zoals Trofetta met een beroep op artikel 6:32 BW ook nog heeft aangevoerd, wordt verworpen aangezien [gedaagde in conventie01] door de betalingen is gebaat. Dat betekent dat de vordering tot betaling (inclusief de rente) jegens de ouders wordt afgewezen.
5.8.
Trofetta vordert van de ouders ook betaling van de buitengerechtelijke incassokosten. Omdat de ouders niet gehouden zijn tot betaling van het bedrag van € 28.748,97, wijst de rechtbank ook deze vordering af.
Ten aanzien van [gedaagde in conventie01]
De gevorderde verklaring voor recht dat de overeenkomsten zijn vernietigd
5.9.
Trofetta heeft bij brief van 4 februari 2019 de twee geldleningsovereenkomsten vernietigd op grond van dwaling. Trofetta vordert jegens [gedaagde in conventie01] een verklaring voor recht dat deze vernietiging rechtsgeldig is.
5.9.1.
Trofetta stelt dat zij bereid was om aan [gedaagde in conventie01] geld te lenen, maar niet via de ouders van [gedaagde in conventie01] . Indien Trofetta op voorhand zou hebben geweten dat de geleende bedragen aan de ouders van [gedaagde in conventie01] zouden worden betaald, had Trofetta de overeenkomsten nooit gesloten.
5.9.2.
[gedaagde in conventie01] betwist dat de overeenkomsten onder invloed van dwaling zijn gesloten. [gedaagde in conventie01] heeft geen wezenlijke informatie achtergehouden. Van schending van een mededelingsplicht is geen sprake. Ook is niet voldaan aan het kenbaarheidsvereiste. Voor [gedaagde in conventie01] was het niet kenbaar dat het gegeven van de rechthebbende van de betaalrekening voor Trofetta relevant is geweest om in te stemmen met de overeenkomsten.
5.10.
Trofetta beroept zich op de dwalingsgrond van lid 1 sub b van artikel 6:228 BW (schending van een spreekplicht). Op grond hiervan is een overeenkomst die tot stand is gekomen onder invloed van dwaling en bij een juiste voorstelling van zaken niet zou zijn gesloten vernietigbaar indien de wederpartij (hier: [gedaagde in conventie01] ) in verband met hetgeen zij omtrent de dwaling wist of behoorde te weten, de dwalende (hier: Trofetta) had behoren in te lichten.
Trofetta draagt op grond van artikel 150 Rv de stelplicht en bewijslast van:
1) de afwezigheid van een juiste voorstelling van zaken (de dwaling als zodanig),
2) het causaal verband tussen de dwaling en de totstandkoming van de overeenkomst, en
3) het zich voordoen van een van de drie dwalingsgevallen uit artikel 6:228 lid 1 BW (in dit geval dat de dwaling te wijten is aan een ongeoorloofd zwijgen).
Er bestaat geen spreekplicht wanneer de wederpartij er geen rekening mee hoefde te houden dat de bepaalde omstandigheid voor de dwalende van doorslaggevend belang was.
Voor het aannemen van causaal verband is voldoende is dat de dwalende niet op dezelfde voorwaarden zou hebben gecontracteerd. Een beroep op dwaling slaagt niet indien het gaat om een toekomstige omstandigheid en indien de dwaling voor rekening van de dwalende dient te blijven (artikel 6:228 lid 2 BW).
5.11.
Het beroep op dwaling slaagt om meerdere redenen niet. De rechtbank motiveert dit als volgt.
5.11.1.
Trofetta stelt dat zij heeft gedwaald bij het aangaan van de leningsovereenkomsten omdat zij niet wist dat de rekening waarop hij het geld stortte niet van [gedaagde in conventie01] was, maar van de ouders van [gedaagde in conventie01] . De dwaling is volgens Trofetta te wijten aan een ongeoorloofd zwijgen van [gedaagde in conventie01] . Het niet hebben van een eigen rekening is volgens Trofetta een teken van financiële malaise. Tijdens de mondelinge behandeling heeft Trofetta verder nog verklaard dat zij dacht dat zij het geld wel terugbetaald zou krijgen, omdat [gedaagde in conventie01] over een goede opleiding beschikte en ook een baan had ten tijde van het aangaan van de overeenkomsten.
5.11.2.
De rechtbank overweegt dat [gedaagde in conventie01] ondanks haar goede opleiding in geldnood verkeerde en om die reden bij Trofetta aanklopte. [gedaagde in conventie01] had op dat moment een parttime baan. [gedaagde in conventie01] heeft niet gezwegen over haar betalingsachterstanden. Trofetta wist al bij het aangaan van de eerste geldleningsovereenkomst dat [gedaagde in conventie01] schulden had. Gelet op deze aanwezige kennis bij Trofetta, acht de rechtbank het zwijgen van [gedaagde in conventie01] over het feit dat de bankrekening waarop zij het geld wilde ontvangen niet op haar naam stond, niet ongeoorloofd. Trofetta maakt niet voldoende duidelijk waarom [gedaagde in conventie01] Trofetta hierover had moeten inlichten. Ook heeft Trofetta niet goed gemotiveerd waarom [gedaagde in conventie01] had moeten weten dat deze informatie voor Trofetta van doorslaggevend belang was. Trofetta wist immers al dat de financiële situatie van [gedaagde in conventie01] niet rooskleurig was. Bovendien is algemeen bekend dat aan het sluiten van een geldleningsovereenkomst het risico is verbonden dat de geleende geldsom niet (volledig) wordt terugbetaald.
5.12.
De conclusie van het voorgaande is dat het beroep op dwaling niet slaagt. Dat betekent dat beide vorderingen onder 1. Worden afgewezen.
De vordering tot betaling jegens [gedaagde in conventie01]
5.13.
Trofetta vordert ook betaling van [gedaagde in conventie01] van het bedrag van € 28.748,97, vermeerderd met de overeengekomen rente.
5.13.1.
Trofetta stelt dat [gedaagde in conventie01] is tekortgeschoten in de nakoming van haar betalingsverplichting op grond van de geldleningsovereenkomsten. [gedaagde in conventie01] heeft tijdig vijf termijnbetalingen verricht, maar daarna niet meer. Er is daardoor een restschuld van € 28.748,97. Op grond van de overeenkomsten is het verzuim van [gedaagde in conventie01] ingetreden vanaf 1 maand na de datum dat de termijnbetalingen niet meer zijn verricht, zijnde 24 september 2018.
5.13.2.
[gedaagde in conventie01] betwist dat zij is tekortgeschoten in de nakoming van haar betalingsverplichting. Volgens haar hebben zij en Trofetta een aanvullende betalingsafspraak gemaakt die vanaf mei 2020 is ingegaan. Vanaf deze datum heeft zij maandelijkse de overeengekomen betalingen van € 100,- verricht. Volgens [gedaagde in conventie01] verkeert zij dan ook niet in verzuim vanaf 24 september 2018. Ook betwist [gedaagde in conventie01] de hoogte van het gevorderde bedrag. Tijdens de mondelinge behandeling heeft [gedaagde in conventie01] aangegeven dat zij in totaal een bedrag van € 4.077,72 aan Trofetta heeft betaald.
5.14.
Op grond van de geldleningsovereenkomsten is [gedaagde in conventie01] verplicht om zich te houden aan het aflossingsschema. Het schema gaat uit van 108 betaaltermijnen van € 338,61 per maand. De rechtbank overweegt dat tussen partijen vaststaat dat [gedaagde in conventie01] zich na betaling van vijf termijnen niet meer heeft gehouden aan het overeengekomen aflossingsschema. Dat betekent dat, zoals Trofetta stelt, [gedaagde in conventie01] is tekortgeschoten in haar betalingsverplichting uit de twee geldleningsovereenkomsten. Op grond van artikel 8.1 van de geldleningsovereenkomsten is daarmee het gehele bedrag opeisbaar geworden.
5.15.
[gedaagde in conventie01] stelt zich op het standpunt dat partijen een afwijkende betalingsafspraak hebben gemaakt en dat zij daarom niet in verzuim verkeert. De rechtbank is het niet eens met dit standpunt. [gedaagde in conventie01] is al in 2018 gestopt met het tijdig aflossen van de schuld. Op grond van de overeenkomsten is [gedaagde in conventie01] bij een betalingsachterstand in verzuim zonder dat een ingebrekestelling of kennisgeving is vereist. Dat partijen later een andere betalingsregeling hebben getroffen zodat alsnog de schuld kan worden voldaan staat hier los van. Het bewijsaanbod van [gedaagde in conventie01] wordt daarom gepasseerd.
5.16.
Ook betwist [gedaagde in conventie01] de hoogte van het gevorderde bedrag van € 28.748,97. [gedaagde in conventie01] heeft aanvankelijk gesteld dat zij tot en met januari 2022 een bedrag op de beide leenovereenkomsten van 2.977,22 heeft betaald, en heeft tijdens de mondelinge behandeling toegelicht dat zij in totaal op dat moment een bedrag van € 4.077,72 heeft betaald. Trofetta betwist deze betalingen niet.
Tussen partijen is niet in geschil dat [gedaagde in conventie01] na 24 augustus 2018 nog verschillende deelbetalingen heeft verricht. De precieze omvang en de data van de betalingen zijn bij de rechtbank per datum van dit vonnis niet bekend. Deze informatie kan wel door partijen op eenvoudige wijze worden achterhaald. Op grond van artikel 6:44 BW dienen de door haar gedane deelbetalingen eerst in mindering te worden gebracht op de eventuele kosten, daarna op de verschenen rente en daarna pas op de hoofdsom. Met inachtneming van dit uitgangspunt, zal de vordering tot betaling van € 28.748,97 worden toegewezen, te verminderen met de gedane deelbetalingen zoals in de beslissing is aangegeven.
De vordering tot betaling van de contractuele rente
5.17.
Trofetta vordert ook betaling van de contractuele rente vanaf 24 september 2018. Trofetta baseert deze vordering op artikel 7 van de geldleningsovereenkomsten. Dit artikel bepaalt dat [gedaagde in conventie01] een direct opeisbare boeterente verschuldigd is van 8% als tijdige betaling uitblijft.
5.18.
Volgens vaste rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie is de Nederlandse rechter ambtshalve gehouden te toetsen of een beding in een consumentenovereenkomst waarover tussen partijen niet afzonderlijk is onderhandeld als een oneerlijk beding in de zin van Richtlijn 93/13/EEG (hierna: de Richtlijn) moet worden aangemerkt. [2] De rechter moet deze toets verrichten zodra hij over de daartoe noodzakelijke gegevens, feitelijk en rechtens, beschikt.
5.19.
De rechtbank stelt vast dat partijen niet afzonderlijk over dit beding hebben onderhandeld en dat Trofetta een professionele partij is en [gedaagde in conventie01] consument. Dat betekent dat de rechtbank dient te beoordelen of het overeengekomen rentebeding een oneerlijk beding is. Op grond van artikel 3 van de Richtlijn is een beding oneerlijk indien het beding in strijd met de goede trouw, het evenwicht tussen de uit de overeenkomst voortvloeiende rechten en verplichtingen van de partijen ten nadele van de consument aanzienlijk verstoort. De rechtbank dient een oneerlijk beding buiten beschouwing te laten (te vernietigen op grond van artikel 6:233 a BW).
5.20.
Hoewel het overeengekomen percentage van 8% per jaar hoger is dan het percentage van de wettelijke rente per jaar, is de rechtbank van oordeel dat het niet zodanig hoog is dat sprake is van oneerlijk beding. Het beding zal daarom niet worden vernietigd.
Conclusie
5.21.
De conclusie van het bovenstaande is dat Trofetta op grond van de geldleningsovereenkomsten recht heeft op betaling van de restschuld, vermeerderd met de contractuele rente. De deelbetalingen die [gedaagde in conventie01] heeft verricht na 24 augustus 2018 dienen in mindering te worden gebracht op het aan Trofetta verschuldigde bedrag. Daarbij dient rekening te worden gehouden met de regeling van artikel 6:44 BW.
in reconventie
5.22.
Gedaagden hebben een tegenvordering ingesteld. Gedaagden vorderen betaling van schadevergoeding. Gedaagden stellen in dit verband dat Trofetta een professionele geldverstrekker is en om die reden een bijzondere zorgplicht heeft jegens [eiser in reconventie01] als consument. Deze zorgplicht is volgens hen geschonden.
5.23.
Zoals al in conventie is geoordeeld kan Trofetta niet worden aangemerkt als een kredietgever. Er is geen sprake van een consumentenkredietovereenkomst. Op Trofetta rust dan ook geen bijzondere precontractuele zorgplicht zoals deze op een kredietgever rust. Van schending van een informatieplicht of schade is ook niet gebleken. De vordering wordt daarom afgewezen.
Proceskostenveroordeling in conventie en in reconventie
5.24.
Gelet op de familierelatie tussen partijen en de uitkomst van deze procedure zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

6.De beslissing

De rechtbank
in conventie
6.1.
veroordeelt [gedaagde in conventie01] tot betaling aan Trofetta van een bedrag van € 28.748,97, te vermeerderen met de contractuele rente van 8% per jaar over dit bedrag vanaf 24 september 2018 tot de dag van volledige betaling, te verminderen met de gedane deelbetalingen waarbij met inachtneming van artikel 6:44 BW de al door [gedaagde in conventie01] gedane betalingen eerst in mindering strekken op de kosten, dan op de rente en daarna op de hoofdsom,
6.2.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
6.3.
wijst het meer of anders gevorderde af.
in reconventie
6.4.
wijst de vorderingen af,
in conventie en in reconventie
6.5.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. Scheffers en in het openbaar uitgesproken op 21 juni 2023.

Voetnoten

1.Artikel 93 c van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv).
2.HvJ EU van 30 mei 2013, ECLI:EU:C:2013:341, zie ook Hoge Raad van 13 september 2013, ECLI:NL:HR:2013:691.