ECLI:NL:RBZWB:2023:4344

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
23 juni 2023
Publicatiedatum
23 juni 2023
Zaaknummer
02-000099-22; 02-004027-22; 02-195197-18 (TUL) en 02-113010-20 (TUL)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor belediging, vernieling en bedreigingen met de dood met gevangenisstraf en bijzondere voorwaarden

Op 23 juni 2023 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan belediging, vernieling en bedreigingen met de dood. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 150 dagen, waarvan 123 dagen voorwaardelijk, met aftrek van voorarrest. De proeftijd is vastgesteld op twee jaar, met bijzondere voorwaarden zoals voorgesteld door de reclassering, waaronder een klinische opname. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 9 juni 2023, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten naar voren brachten. De rechtbank achtte de tenlastelegging bewezen, waarbij de verdachte zijn ouders beledigde en hun kledingkast vernielde, alsook politieagenten en bekenden bedreigde. De rechtbank heeft rekening gehouden met de psychische toestand van de verdachte, die lijdt aan een subklinisch psychotisch syndroom en verslavingsproblematiek. De rechtbank oordeelde dat de verdachte in verminderde mate toerekeningsvatbaar was, maar dat behandeling noodzakelijk is om het recidiverisico te verlagen. De vorderingen tot tenuitvoerlegging van eerdere voorwaardelijke straffen zijn niet-ontvankelijk verklaard, en de rechtbank heeft de bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummers: 02/000099-22; 02/004027-22; 02/195197-18 (TUL) en 02/113010-20
(TUL)
vonnis van de meervoudige kamer van 23 juni 2023
in de strafzaak tegen
[verdachte01] ,
geboren op [geboortedatum01] 1998 te [geboorteplaats01] ,
wonende ( [postcode01] ) [woonplaats] , [adres01] ,
raadsvrouw mr. N. Assouiki, advocaat te Tilburg.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 9 juni 2023, waarbij de officier van justitie, mr. E.E. de Feijter, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
Ter zitting zijn overeenkomstig artikel 285 van het Wetboek van Strafvordering de zaken onder voormelde parketnummers gevoegd. Verder zijn ter zitting ook de vorderingen tot tenuitvoerlegging behandeld met bovenvermelde parketnummers.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte
02/000099-22feit 1:[slachtoffer01] en [slachtoffer02] heeft beledigd;
feit 2:Een kledingkast van [slachtoffer01] en [slachtoffer02] heeft vernield;
02/004027-22feit 1:Politieambtenaren [verbalisant01] en [verbalisant02] heeft bedreigd met een misdrijf tegen het leven gericht;
feit 2:[slachtoffer03] heeft bedreigd met een misdrijf tegen het leven gericht;
feit 3:[slachtoffer04] heeft bedreigd met een misdrijf tegen het leven gericht.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan.
Voor wat betreft de belediging van zijn ouders ( [slachtoffer01] en [slachtoffer02] ) en de vernieling van hun kast (02/000099-22, feit 1 en 2) baseert de officier van justitie zich op de aangifte van de ouders, het proces-verbaal van bevindingen opgemaakt door [verbalisant02] over de gebeurtenissen op 28 december 2021 bij de ouders van verdachte thuis en de bekennende verklaring van verdachte bij de politie.
Voor wat betreft de belediging van de agenten (02/004027-22, feit 1) baseert de officier van justitie zich op de aangiftes van de beide agenten en het door [verbalisant02] opgemaakte proces-verbaal van bevindingen over de gebeurtenissen op 28 december 2021 bij de ouders van verdachte thuis. Voor wat betreft de bedreiging van [slachtoffer03] (02/004027-22, feit 2) baseert zij zich zijn aangiftes van [slachtoffer03] en de daarbij gevoegde de screenshots van de SMS-berichten aan [naam01] en de bekennende verklaring van verdachte bij de politie.
Voor wat betreft de bedreiging van [slachtoffer04] (02/004027-22, feit 3) baseert zij zich op het proces-verbaal van bevindingen opgemaakt door [verbalisant02] over de gebeurtenissen op 28 december 2021 bij de ouders van verdachte thuis, de aangiftes van politieagenten [verbalisant01] en [verbalisant02] en de aangifte van [slachtoffer04] .
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging refereert zich voor wat betreft de beoordeling van het bewijs aan het oordeel van de rechtbank.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Op grond van de opgenomen bewijsmiddelen kan naar het oordeel van de rechtbank wettig en overtuigend worden bewezen dat verdachte zijn ouders ( [slachtoffer01] en [slachtoffer02] ) heeft beledigd en hun kast heeft vernield en dat hij agenten [verbalisant01] en [verbalisant02] , en kennissen [slachtoffer03] en [slachtoffer04] heeft bedreigd.
02/000099-22
Feit 1 en 2
Aangezien verdachte een bekennende verklaring heeft afgelegd ten aanzien van de belediging van zijn ouders en de vernieling van hun kast en geen vrijspraak is bepleit, wordt volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering.
De rechtbank acht feit 1 en 2 wettig en overtuigend bewezen, gelet op:
  • het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer01] (mede namens [slachtoffer02] ) van 28 december 2021, pagina 8 tot en met 11 van het eindproces-verbaal met dossiernummer PL2000-2021349902 van de regionale eenheid politie Zeeland-West-Brabant, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren en doorgenummerd van 1 tot en met 58;
  • het proces-verbaal van ontvangst klacht door hulpofficier van justitie, pagina 24 tot en met 25 van voornoemd eindproces-verbaal;
  • het proces-verbaal van bevindingen van [verbalisant02] betreffende de kapotte kast en de beledigingen, pagina 8 tot en met 11 van voornoemd eindproces-verbaal;
  • de bekennende verklaring van verdachte afgelegd tijdens de zitting van 9 juni 2023.
02/004027-22
Verdachte heeft de feiten in grote lijnen bekend, maar niet volledig. Verdachte heeft op geen enkel onderdeel vrijspraak bepleit.
Voor zover verdachte de feiten niet volledig heeft bekend, overweegt de rechtbank het volgende.
Feit 1
De rechtbank acht de bedreiging van de agenten [verbalisant01] en [verbalisant02] wettig en overtuigend bewezen. Zij ziet geen reden te twijfelen aan de betrouwbaarheid van verklaringen in het proces-verbaal van bevindingen van [verbalisant02] en de aangifte van [verbalisant01] , die bovendien met elkaar overeenkomen. Daaruit volgt dat hij hen mondeling heeft bedreigd, waarbij hij een vliegende karatetrap heeft gemaakt en een gevechtshouding heeft ingenomen.
Feit 2
De rechtbank acht de bedreiging van [slachtoffer03] wettig en overtuigend bewezen op basis van de bij de aangifte van [slachtoffer03] gevoegde screenshots van de SMS-berichten die hij ontving. Verdachte heeft bij de politie en ter zitting verklaard dat hij de berichten wel moet hebben gestuurd, aangezien ze met zijn telefoon verzonden zijn.
Een van de berichten bestemd voor [slachtoffer03] is door verdachte verzonden naar [naam02] . Volgens vaste jurisprudentie is het niet vereist dat het misdrijf waarmee is gedreigd rechtstreeks is gericht tegen de bedreigde zelf. Evenwel moet een bedreiging van dien aard zijn en onder zulke omstandigheden zijn gedaan dat deze in het algemeen een redelijke vrees kan opwekken dat verdachte zijn bedreigingen zou uitvoeren. De bedreigde dient van de bedreiging op de hoogte te geraken. De inhoud van alle berichten samen, alsmede het feit dat [naam02] een vriendin is van de heer [slachtoffer03] , zodat verdachte kon weten dat ze [slachtoffer03] zouden bereiken en hij die kans heeft aanvaard, maken dat verdachte vrees bij de heer [slachtoffer03] kon opwekken en dat [slachtoffer03] zich bedreigd kon voelen.
Feit 3
De bedreiging van [slachtoffer04] acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen. Zij baseert zich op het proces-verbaal van bevindingen opgemaakt door [verbalisant02] , de aangifte van [verbalisant01] en de aangifte van [slachtoffer04] . Dat in deze zaak door verdachte jegens de agenten is gedreigd met een misdrijf tegen het leven jegens [slachtoffer04] , is naar het oordeel van de rechtbank een omstandigheid waaronder de geuite bedreiging en de aard daarvan tot redelijke vrees bij [slachtoffer04] kon leiden. Zij was in het verleden immers al vaker door verdachte bedreigd en gestalkt. Doordat verdachte zijn bedreigingen tegenover politieagenten heeft geuit, heeft hij willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat zij [slachtoffer04] op de hoogte zouden stellen en de bedreigingen haar dus zouden bereiken.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
02/000099-221
op 28 december 2021 te Goirle opzettelijk [slachtoffer01] en [slachtoffer02] in hun tegenwoordigheid, door feitelijkheden, heeft beledigd, door te spugen in (de
richting) het gezicht van die [slachtoffer01] en die [slachtoffer01] en [slachtoffer02] mondeling heeft beledigd door hun de woorden toe te voegen: "kankerlijer" en/of "kankerpatiënt" en/of "kankerhoer";
2
omstreeks 28 december 2021 te Goirle opzettelijk en wederrechtelijk een kledingkast, die geheel aan [slachtoffer01] en [slachtoffer02] toebehoorde, heeft vernield;
02/004027-221
op 28 december 2021 te Goirle [verbalisant01] en [verbalisant02] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht
- door die [verbalisant01] dreigend de woorden toe te voegen "Als ik jullie tegen kom zonder
uniform zijn jullie dood. Ik doe het mijn vuisten. Kijk me aan, ik maak je dood";
en
- door die [verbalisant02] (aan te kijken en aan te wijzen en vervolgens) dreigend de woorden
toe te voegen "Ik maak jou ook dood en jouw vrienden ook";
2
op een of meer tijdstippen in de periode van 2 oktober 2021 t/m 4 januari 2022 te Goirle [slachtoffer03] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht
- door die [slachtoffer03] op 4 oktober 2021 (via SMS) dreigend de woorden toe te voegen
"Als k je na me pa zen dood tegenkom kan k je geen ambu garantie geven is laatste
wat k jou zeg bloeie ga je sws zeker" en
- door die [slachtoffer03] op 6 oktober 2021 (via SMS) dreigend de woorden toe te voegen
"Als me pa dood is trash ik heel je huis als k je kom hale mis steek k je fam dan ook"
en
- door naar [naam02] dreigend de woorden te sturen "Trap hem dood hij is miet alleen backstab tough boy", welke dreigende woorden waren gericht aan/bestemd voor voornoemde [slachtoffer03] ;
3
op 28 december 2021 te Tilburg [slachtoffer04] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk ten overstaan van [verbalisant02] (verbalisant bij Politie Eenheid Zeeland-West Brabant) dreigend de woorden gesproken " [slachtoffer03] en [slachtoffer04] zijn dood. Als ik vrijkom zijn zij de eerste die eraan gaan!", welke dreigende woorden waren bestemd voor voornoemde [slachtoffer04] .
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn volgens de rechtbank geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is ook strafbaar, nu niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit. De verdediging is van mening dat de rechtbank verdachte dient te ontslaan van alle rechtsvervolging, gelet op de psychotische episode waarin hij verkeerde ten tijde van het onderhavige delict, maar de rechtbank gaat uit van de (hierna, onder 6, te bespreken) rapporten van [psychiater01] en psychologen [psycholoog01] en [psycholoog02] , waaruit blijkt dat verdachte niet volledig ontoerekeningsvatbaar was, maar dat de feiten hem in verminderde mate kunnen worden toegerekend. De rechtbank ziet geen aanleiding van de adviezen van de deskundigen af te wijken.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van 180 dagen waarvan 153 dagen voorwaardelijk met aftrek van voorarrest, met een proeftijd van twee jaar en daaraan gekoppeld de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden. Voor wat betreft de voorwaarden geldt dat de officier van justitie klinische behandeling eist en meent dat het contact- en locatieverbod kunnen komen te vervallen. Bij de bepaling van de straf, heeft de officier van justitie rekening gehouden met de (relatief) geringe ernst van de feiten en de verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte blijkens de beschikbare rapporten. Ook heeft de officier van justitie er in strafmatigende zin rekening mee gehouden dat verdachte sinds de schorsing van de voorlopige hechtenis d.d. 31 januari 2022 geen strafbare feiten meer heeft gepleegd. Tegelijkertijd houdt de officier van justitie rekening met de twijfel die uit het rapport van de reclassering spreekt over het naleven van de voorwaarde van een meer intensieve klinische behandeling, nu verdachte daar ambivalent tegenover staat. Niettemin acht zij een klinische behandeling noodzakelijk.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging kan zich verenigen met de gevorderde straf, met uitzondering van de voorwaarde van een klinische behandeling. De verdediging heeft een sterke voorkeur voor ambulante behandeling van verdachte, zodat hij bij Traverse kan verblijven. Traverse is de kern van de stappen in de goede richting die verdachte heeft gezet en thans zet.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van de bewezenverklaarde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, de Pro-Justitia rapportage van [psychiater01] en psychologen [psycholoog01] en [psycholoog02] van 10 juni 2022, het reclasseringsrapport van 31 mei 2023 van [naam03] , de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting, en de justitiële documentatie van 25 april 2023.
De aard en de ernst van de bewezen verklaarde feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een reeks delicten, waarvan politieagenten, familie en bekenden het slachtoffer zijn geworden. Verdachte is op 28 december 2021 onder invloed van zijn stoornis en door middelengebruik door het lint gegaan. Verdachte was agressief. Hij heeft zijn ouders beledigd en daarbij zijn vader tegen het hoofd geduwd en een kast vernield. Hij heeft verbalisanten [verbalisant01] en [verbalisant02] bedreigd met de dood en daarbij een gevechtshouding aangenomen en een vliegende karatetrap gemaakt. Ook heeft hij, onder die dag ten overstaan van verbalisanten [slachtoffer04] met de dood bedreigd en heeft hij op meerdere data [slachtoffer03] via berichten met de dood bedreigd. De rechtbank rekent verdachte deze feiten zwaar aan. Behalve dat deze feiten de slachtoffers angst hebben aangejaagd dan wel leed of ongemak hebben toegebracht, dragen dergelijke feiten ook bij aan de in de samenleving levende gevoelens van onveiligheid.
De omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan
Verdachte heeft tot zijn zeventiende levensjaar een gezonde ontwikkeling doorgemaakt. Vanaf die leeftijd wordt hij een paar keer teleurgesteld en ervaart hij problemen op school en met bijbaantjes. Hij isoleert zich, gokt veel en ontwikkelt een drugsverslaving en is hierdoor steeds verder afgegleden en zijn weg in de maatschappij kwijtgeraakt. Omdat de situatie thuis onhoudbaar werd door zijn steeds vaker terugkerende geagiteerde en agressieve gedrag hebben de ouders van verdachte op 28 december 2021, toen verdachte wederom door het lint ging, contact opgenomen met politie. Verdachte is later in voorlopige hechtenis genomen. Sinds 31 januari 2022 is de voorlopige hechtenis geschorst onder een aantal voorwaarden, waaronder ambulante behandeling bij GGZ Breburg en reclasseringstoezicht. Gelet op het vorenstaande kunnen de feiten niet los worden gezien van de persoonlijke situatie van verdachte. De rechtbank heeft kennis genomen van de verschillende rapportages die over de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte zijn uitgebracht.
Rapportages
[psychiater01] schrijft in het rapport van 10 juni 2022 dat verdachte de afgelopen jaren een subklinisch psychotisch syndroom heeft ontwikkeld, waardoor hij achterdochtig is, zich terugtrekt, anderen agressief benadert of stalkt en zelf tot niets meer komt. Hij meent dat hij het slachtoffer is van de negatieve intenties van anderen. Ook constateert de psychiater dat sprake is van een stoornis in cannabis- en alcoholgebruik en van een gokstoornis. Verdachte heeft heel weinig ziekte-inzicht en legt de verantwoordelijkheid voor zijn gedrag buiten zichzelf. Het recidiverisico van gewelddadig gedrag wordt als hoog ingeschat. Als dit onderliggende psychotische syndroom succesvol is behandeld, is het aannemelijk dat het risico op recidive sterk afneemt. Vanwege de duidelijke onderlinge samenhang tussen de (subklinische) psychotische symptomen en zijn gedrag wordt geadviseerd om het ten laste gelegde in een verminderde mate toe te rekenen aan verdachte. De psychiater adviseert om hem als bijzondere voorwaarden bij een voorwaardelijk strafdeel een plaatsing en behandeling in een forensische kliniek en aansluitend in een begeleide woonvorm op te leggen. Hij zou moeten worden ingesteld op een antipsychoticum en begeleid worden in abstinentie van cannabis, alcohol en gokken. Andere voorwaarden zouden kunnen zijn dat betrokkene wordt begeleid in het contact met zijn ouders en met anderen (bijvoorbeeld oude vriendengroep).
Ook de psychologen constateren een subklinisch psychotisch syndroom en verslavingsproblematiek. Vanuit de ernst van de stoornissen heeft betrokkene beperkt grip op zijn denken en handelen, waardoor hij niet in staat is om de realiteit goed in te schatten en wat maakt dat hij amper in staat is om het hoofd boven water te houden in het leven. Wanneer de beperkte draagkracht wordt overschreden, wanneer betrokkene onrecht ervaart en bij middelengebruik kan betrokkene kortdurend psychotisch ontregelen, wat kan leiden tot explosief acting-out gedrag. Ook de psychologen merken op dat de sterk op elkaar inwerkende gevolgen van de psychiatrische problematiek enerzijds en het effect van (gecombineerd) middelengebruik anderzijds leiden tot dusdanige ernstige beperkingen in het functioneren van betrokkene, dat geadviseerd wordt om hem de ten laste gelegde feiten in sterk verminderde mate toe te rekenen. Zij schatten in dat het risico op gewelddadig gedrag zonder ondersteuning en begeleiding matig tot hoog is bij betrokkene. De combinatie van een psychotische ontregeling en middelengebruik, in het bijzonder gecombineerd gebruik van verschillende middelen, zijn cruciale factoren bij het risico op recidive. De verslavingsproblematiek moet daarbij gezien worden als onderdeel van de psychotische kwetsbaarheid, omdat de middelen gebruikt worden om opkomende psychotische fenomenen onder controle te krijgen. De psychologen adviseren dezelfde interventies als de psychiater. Een klinische behandeling in een forensische setting is nodig om de dynamische risicofactoren goed te behandelen, teneinde het recidiverisico te verminderen. Daarnaast is verplicht reclasseringstoezicht van belang om te voorkomen dat betrokkene strafbare feiten pleegt. Aanvullend noemt de psycholoog cognitieve gedragstherapie voor psychose, temeer daar betrokkene over een goede intelligentie beschikt. Psycho-educatie dient een belangrijk deel van de behandeling uit te maken, zodat betrokkene zichzelf beter leert kennen en zicht krijgt op de risico’s van middelengebruik voor zijn psychotische kwetsbaarheid. Activatie en verdere motivatie voor behandeling zijn essentieel, waarbij het van belang is om uit te zoeken waar betrokkene warm van wordt en waar hij zich in zijn leven op wil gaan richten en leert hoe om te gaan met problemen en tegenslagen zonder hierin in middelengebruik te vluchten. Hierbij dient goed oog te zijn voor de draagkracht van betrokkene, teneinde de zaken ook vol te kunnen houden op langere termijn. Daarnaast is herstel binnen het systeem van essentieel belang. Er zijn volgens de psychologen twee kaders denkbaar, te weten behandeling in het kader van bijzondere voorwaarden en een maatregel tbs met voorwaarden. De inschatting is dat geruime tijd nodig zal zijn om te stabiliseren en abstinent te blijven van middelen, en dat ook niet onderschat moet worden dat het realiseren van passende nazorg de nodige tijd zal kosten. De voorkeur van de onderzoekers gaat dan ook uit naar een tbs met voorwaarden. Deze voorkeur wordt vooral ingegeven door het feit dat betrokkene zich thans weliswaar aan afspraken en voorwaarden houdt, maar dat het een grote vraag is of dat op langere termijn ook zo zal zijn. Zeker gezien het feit dat hij een grote behoefte heeft aan middelengebruik en daarvan vermoedelijk moeilijk abstinent kan blijven, mede omdat hij ook de noodzaak van behandeling niet zo inziet.
Mevrouw [naam03] van de reclassering benoemt in het reclasseringsrapport van 31 mei 2023 de hierboven beschreven diagnostiek en schrijft dat van een constructieve behandeling in het ambulante kader tot op heden nog geen sprake is. Het is niet gelukt om met betrokkene in het kader van de schorsingsvoorwaarden meer diepgang te realiseren in zijn behandeling en daar zal een meer intensieve en klinische setting noodzakelijk voor zijn. Het reclasseringstoezicht in het kader van de schorsing verloopt redelijk goed, maar ook daar zou meer diepgang in de toekomst wenselijk zijn om betrokkene nog meer te kunnen ondersteunen in het realiseren van een duurzaam stabiel en pro-sociaal leven. De reclassering schat de kans op recidive in de huidige situatie in als gemiddeld. Om de kans op recidive te verlagen is het noodzakelijk dat betrokkene zich gaat inzetten voor een meer intensieve (verslavings)behandeling, zodat hij meer zelfstandig en zinvol zijn leven kan vormgeven en een meer stabiele basis kan ontwikkelen. Dit dient plaats te vinden binnen een forensische klinische setting. Naar het inzicht van de reclassering, omwille van het verloop binnen de schorsing, en in overeenstemming met het advies van de psychiater dient het realiseren van bovenstaande doelen niet noodzakelijkerwijs plaats te vinden binnen het kader van de maatregel tbs.
Ter terechtzitting heeft [naam03] verklaard dat een klinische behandeling noodzakelijk is, omdat de onderliggende problematiek nog niet is behandeld. Ook is er nog altijd sprake van dagelijks middelengebruik, hetgeen risico’s met zich brengt. Van de andere kant lijkt verdachte op dit moment op zijn plek te zitten bij Traverse en lijkt hij kleine, positieve stappen te zetten. Het is de vraag wat de gevolgen zullen zijn als hij uit zijn vertrouwde omgeving wordt weggehaald. Dat is het dilemma. Voor de langere termijn is een klinische behandeling nodig.
De rechtbank gaat uit van verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte, zoals volgt uit de hiervoor genoemde rapportages. De rechtbank neemt deze conclusie ten aanzien van de toerekeningsvatbaarheid over en maakt deze tot de hare.
De justitiële documentatie
Tot slot heeft de rechtbank het strafblad van verdachte in aanmerking genomen, waaruit volgt dat hij eerder is veroordeeld ter zake van bedreigingen en stalking. Sinds de schorsing uit de voorlopige hechtenis op 31 januari 2021 heeft verdachte geen strafbare feiten begaan en zich niet aan de schorsingsvoorwaarden onttrokken.
De straf
Al het bovenstaande afwegende is de rechtbank met de officier van justitie en de raadsman van oordeel dat een gedeeltelijk voorwaardelijke gevangenisstraf een passende strafrechtelijke sanctie is, die ook geboden is. De rechtbank acht een adequaat en structureel behandelings- en begeleidingstraject van essentieel belang om de kans op herhaling in de toekomst te verkleinen. Door het opleggen van een voorwaardelijke gevangenisstraf wordt het mogelijk gemaakt om de door de reclassering geformuleerde voorwaarden – die aansluiten bij de door de psychiater en psycholoog genoemde adviezen – ten uitvoer te brengen.
In tegenstelling tot de psychologen, maar met de psychiater en de reclassering is de rechtbank evenals de officier van justitie en de verdediging van mening dat de behandeling van de stoornis van verdachte niet hoeft plaats te vinden in het kader van TBS met voorwaarden. Daarbij speelt mee dat verdachte zich inmiddels geruime tijd houdt aan zijn schorsingsvoorwaarden.
Wel is de rechtbank van mening dat klinische opname, gelet op de adviezen van de deskundigen, noodzakelijk is. Verdachte zet weliswaar kleine, positieve stappen, maar tot op heden is in het kader van de ambulante behandeling geen diepgang bereikt en is de stoornis niet behandeld, hetgeen noodzakelijk is om het recidiverisico te verlagen. Daarover zijn de deskundigen eenduidig. De rechtbank heeft dan ook besloten om betrokkene, naast de al geldende voorwaarden in het kader van de schorsing van de voorlopige hechtenis, als bijzondere voorwaarde bij een voorwaardelijk strafdeel een plaatsing en behandeling in een forensische kliniek voor de duur van maximaal 1 jaar, of zoveel korter als de reclassering dat nodig vindt, op te leggen. De rechtbank heeft oog voor het feit dat verdachte op dit moment op een voor hem vertrouwde plek zit, maar acht het niettemin van groot belang dat verdachte klinisch behandeld gaat worden. Verdachte heeft ook, weliswaar met terughoudendheid, verklaard dat hij zal meewerken aan een klinische behandeling. Verdachte heeft de eerste kleine stappen in de behandeling al doorlopen binnen GGZ Breburg en de rechtbank hoopt dat hij deze positieve ontwikkeling kan vasthouden.
Gelet op de straffen die doorgaans in vergelijkbare zaken worden opgelegd, is de eis van de officier van justitie naar het oordeel van de rechtbank redelijk. Zij ziet geen aanleiding om het voorwaardelijk deel van de straf te matigen. Zij zal verdachte dan ook veroordelen tot een gevangenisstraf van 150 dagen waarvan 123 dagen voorwaardelijk met aftrek van de 27 dagen die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, met een proeftijd van 2 jaar en de bijzondere voorwaarden zoals opgesteld door de reclassering, met uitzondering van het contact- en locatieverbod.
De rechtbank is van oordeel dat de bedreigingen met de dood, met name die jegens de verbalisanten, gelet op de omstandigheden waaronder zij zijn gepleegd, zoals hiervoor omschreven, gevaar veroorzaken voor de onaantastbaarheid van het lichaam. De psychiater en psychologen hebben overwogen dat de kans op agressief gedrag matig tot hoog is, zeker zonder ondersteuning en begeleiding. Ook de reclassering schat de kans op recidive en letselschade nog altijd in als gemiddeld, ondanks dat het schorsingstoezicht al geruime tijd redelijk verloopt. De stoornis is nog altijd niet behandeld en er is nog altijd sprake van middelengebruik. Gelet daarop moet er ernstig rekening mee worden gehouden dat verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat is gericht tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van een of meer personen, zeker wanneer geen sprake zou zijn van behandeling, ondersteuning en begeleiding. Gelet op de op te leggen straf wordt het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis opgeheven en komen de schorsingsvoorwaarden met dit eindvonnis te vervallen. Om te voorkomen dat alle kaders voor verdachte wegvallen en het recidiverisico verder toeneemt zal de rechtbank ambtshalve de op te leggen bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar verklaren.

7.De vordering tot tenuitvoerlegging

De officier van justitie heeft gevorderd het OM niet-ontvankelijk te verklaren in de vordering tot tenuitvoerlegging van:
  • de voorwaardelijke straf van 40 uur taakstraf die aan verdachte is opgelegd bij vonnis van 14 augustus 2020;
  • de voorwaardelijke straf van twee weken gevangenisstraf die aan verdachte is opgelegd bij vonnis van 16 januari 2019.
Met de officier van justitie is de rechtbank van mening dat het tijdsverloop het niet opportuun maakt de genoemde voorwaardelijke straffen thans nog ten uitvoer te leggen.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 57, 266, 285, 350 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
02/000099-22
feit 1:eenvoudige belediging, meermalen gepleegd;
feit 2:opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander
toebehoort, vernielen
02/004027-22
feit 1:bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd;
feit 2:bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht;
feit 3:bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 150 dagen, waarvan 123 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- stelt als
bijzondere voorwaarden:
* dat verdachte zich meldt op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt. Huisbezoeken zijn onderdeel van de meldplicht bij de reclassering;
* dat verdachte zich laat opnemen in een FPA dan wel FPK of een soortgelijke instelling, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing. De opname duurt één jaar of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling. Als de reclassering een overgang naar ambulante zorg, begeleid wonen of maatschappelijke opvang gewenst vindt, werkt verdachte mee aan de indicatiestelling en plaatsing;
* dat verdachte zich laat behandelen door Ggz Breburg of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling is al gestart. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling. Bij aanleiding die zich kan voordoen, bijvoorbeeld terugval in middelengebruik, overmatig middelengebruik of ernstige zorgen over het psychiatrische toestandsbeeld ontstaat een grote kans op risicovolle situaties. De reclassering kan dan een indicatiestelling aanvragen voor een kortdurende klinische opname voor crisisbehandeling, detoxificatie, stabilisatie, observatie of diagnostiek. Als de voor indicatie verantwoordelijke instantie een kortdurende klinische opname indiceert, laat verdachte zich opnemen in een zorginstelling, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing. De kortdurende klinische opname duurt maximaal zeven weken of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Indien noodzakelijk wordt geacht dan laat verdachte zich ook behandelen voor zijn middelengebruik door Novadic-Kentron verslavingszorg of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling;
* dat verdachte verblijft in SMO Traverse of een andere instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering. Het verblijf start zo spoedig mogelijk. Het verblijf duurt zolang de reclassering dat nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld;
* dat verdachte meewerkt aan controle van het gebruik van alcohol en drugs om het middelengebruik te beheersen. De reclassering kan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) gebruiken voor de controle. De reclassering bepaalt hoe vaak verdachte wordt gecontroleerd;
* dat verdachte zich inspant voor het vinden en behouden van vrijetijdsbesteding of betaald werk of onbetaald werk, met een vaste structuur. De dagbesteding draagt bij aan het voorkomen van delictgedrag;
* dat verdachte ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit, medewerking verleent aan het nemen van vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage biedt;
* dat verdachte medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
- geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
- bepaalt dat de aan de voorwaardelijke straf verbonden voorwaarden en het op de naleving van die voorwaarden uit te oefenen reclasseringstoezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van dit vonnis in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Vorderingen tenuitvoerlegging
- verklaart de officier van justitie niet-ontvankelijk in haar vordering tot tenuitvoerlegging in de zaak onder parketnummer 02/195197-18;
- verklaart de officier van justitie niet-ontvankelijk in haar vordering tot tenuitvoerlegging in de zaak onder parketnummer 02/113010-20.
Voorlopige hechtenis
- heft het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis op.
Dit vonnis is gewezen door mr. C. Hofman, voorzitter, W.A.H.A. Schnitzler-Strijbos en mr. R.J.H. van der Linden, rechters, in tegenwoordigheid van mr. S.D.M. Bos, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 23 juni 2023.
Mr. Hofman is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.