In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 2 juni 2023 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de ontkenning van het vaderschap van een man over een minderjarige. De man, vertegenwoordigd door advocaat mr. H. Mink, verzocht de rechtbank om de ontkenning van zijn vaderschap gegrond te verklaren, omdat hij niet de biologische vader van het kind is. De vrouw, de moeder van de minderjarige, heeft geen verweer gevoerd tegen dit verzoek. De rechtbank heeft vastgesteld dat de man in september 2021 op de hoogte is gesteld door de vrouw dat hij vermoedelijk niet de biologische vader is, en heeft op 11 juli 2022 het verzoek tot ontkenning ingediend, wat tijdig was.
De rechtbank heeft de relevante stukken in de procedure beoordeeld, waaronder eerdere beschikkingen en rapporten van de bijzondere curator, mr. V.J.C. Pieters. Uit een verwantschapsonderzoek van Verilabs bleek dat de man niet de biologische vader is van de minderjarige. De rechtbank heeft geoordeeld dat het in het belang van de minderjarige is om de juridische situatie in overeenstemming te brengen met de feitelijke situatie. Daarom heeft de rechtbank het verzoek tot gegrondverklaring van de ontkenning van het vaderschap toegewezen.
De beschikking is openbaar uitgesproken en de rechtbank heeft de griffier verzocht om een afschrift van de beschikking te zenden aan de ambtenaar van de burgerlijke stand, onder voorwaarde dat er geen hoger beroep wordt ingesteld binnen drie maanden na de uitspraak.