In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 26 juni 2023 uitspraak gedaan in het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een WIA-uitkering door het UWV. Eiseres, die zich op 11 juli 2019 ziekmeldde als taximedewerkster, had een aanvraag ingediend voor een WIA-uitkering, die door het UWV op 8 juli 2021 werd afgewezen omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht, namelijk 17,15%. Eiseres ging in bezwaar, maar het UWV handhaafde zijn besluit. De rechtbank heeft het beroep op 5 juni 2023 behandeld, waarbij eiseres en haar gemachtigde via een telefonische en beeldverbinding deelnamen.
De rechtbank heeft de medische situatie van eiseres beoordeeld aan de hand van rapporten van de verzekeringsarts en arbeidsdeskundige van het UWV. De verzekeringsarts B&B concludeerde dat eiseres op de datum in geding niet volledig arbeidsongeschikt was en dat de door haar ervaren klachten niet leidden tot een recht op een WIA-uitkering. Eiseres voerde aan dat haar reumatische klachten en een persisterende depressieve stoornis haar werkvermogen ernstig beperkten, maar de rechtbank oordeelde dat de verzekeringsarts voldoende gemotiveerd had dat er geen reden was voor een urenbeperking of aanvullende beperkingen.
De rechtbank concludeerde dat het UWV terecht had geoordeeld dat eiseres op 8 juli 2021 in staat was om arbeid te verrichten, rekening houdend met de vastgestelde beperkingen. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en veroordeelde het UWV tot vergoeding van de proceskosten van eiseres, die op € 1.857,68 werden vastgesteld, en het griffierecht van € 50,-.