ECLI:NL:RBZWB:2023:4422

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
16 juni 2023
Publicatiedatum
26 juni 2023
Zaaknummer
C/02/406978 / FA RK 23-1012
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • M. Slot
  • A. Dijkman
  • J. van de Merbel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vervangende toestemming voor verhuizing van minderjarige naar andere gemeente

In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 16 juni 2023 uitspraak gedaan in een verzoek tot vervangende toestemming voor verhuizing van een minderjarige, [minderjarige01], van de vrouw naar [plaats01]. De vrouw, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. R.F.H. Weisz-Hertsworm, verzocht om toestemming om met haar minderjarige kind te verhuizen naar [plaats01] en hem daar in te schrijven op school. De man, vertegenwoordigd door mr. M. Janse, verzet zich tegen deze verhuizing en verzoekt de rechtbank om het hoofdverblijf van [minderjarige01] bij hem te bepalen.

De rechtbank heeft de verzoeken van de vrouw en de man op 11 mei 2023 mondeling behandeld. De vrouw heeft aangevoerd dat zij een nieuwe relatie heeft en dat de verhuizing noodzakelijk is voor haar welzijn en dat van [minderjarige01]. De man heeft echter betoogd dat [minderjarige01] geworteld is in zijn huidige omgeving en dat de verhuizing schadelijk zou zijn voor zijn ontwikkeling. De Raad voor de Kinderbescherming heeft ook zijn zorgen geuit over de impact van de verhuizing op [minderjarige01].

De rechtbank heeft geoordeeld dat de vrouw de noodzaak voor de verhuizing niet voldoende heeft aangetoond. De rechtbank heeft vastgesteld dat [minderjarige01] in zijn huidige omgeving goed functioneert en dat de verhuizing negatieve gevolgen zou hebben voor zijn contact met de man en zijn sociale netwerk. De rechtbank heeft daarom het verzoek van de vrouw tot vervangende toestemming voor de verhuizing afgewezen en het hoofdverblijf van [minderjarige01] bij de man bepaald. De behandeling van de verzoeken omtrent de zorgregeling is aangehouden tot een pro forma zitting op 22 augustus 2023.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team Familie- en Jeugdrecht
Zittingsplaats: Middelburg
Zaaknummer: C/02/406978 / FA RK 23-1012
datum uitspraak: 16 juni 2023
beschikking betreffende vervangende toestemming verhuizing en inschrijving school alsmede wijziging hoofdverblijfplaats en vaststelling zorgregeling
in de zaak van
[de vrouw01],
hierna te noemen: de vrouw,
wonende te [woonplaats01] ,
advocaat: mr. R.F.H. Weisz-Hertsworm te Rotterdam,
tegen
[de man01],
hierna te noemen: de man,
wonende te [woonplaats02] ,
advocaat: mr. M. Janse, te Halsteren.
Op grond van het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
- de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidwest Nederland, locatie Middelburg,
hierna te noemen: de Raad, om de rechtbank over het verzoek te adviseren.

1.Het procesverloop

1.1
De rechtbank oordeelt op grond van de navolgende stukken:
- het op 27 februari 2023 ontvangen verzoekschrift met bijlagen;
- het op 2 mei 2023 ontvangen verweerschrift tevens houdende zelfstandige verzoeken, met bijlagen;
- de door mr. Weisz-Hertsworm tijdens de mondelinge behandeling overgelegde pleitaantekeningen.
1.2
De verzoeken zijn mondeling behandeld door de meervoudige kamer op 11 mei 2023. Bij die gelegenheid zijn verschenen partijen, bijgestaan door hun advocaten. Tevens waren aanwezig twee zittingsvertegenwoordigsters namens de Raad.

2.De feiten

2.1
Partijen zijn gehuwd geweest. Bij beschikking van de rechtbank Amsterdam d.d. [datum 1] is in het huwelijk van partijen de echtscheiding uitgesproken, welke beschikking op [datum 2] is ingeschreven in de daartoe bestemde registers van de burgerlijke stand.
2.2
Uit het huwelijk van partijen is het navolgende minderjarige kind geboren:
[minderjarige01], geboren te [geboorteplaats01] op [geboortedatum01] 2013, hierna te noemen: [minderjarige01] .
2.3
Partijen zijn gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige01] .
2.4
[minderjarige01] verblijft bij de vrouw.
2.4
Partijen hebben op 16 mei 2019 een ouderschapsplan met elkaar opgesteld. Dat ouderschapsplan is aan de onder 2.1 genoemde beschikking gehecht. Daarin is het hoofdverblijf van [minderjarige01] vastgesteld bij de vrouw en is (onder meer) een zorgregeling vastgelegd. Nadien hebben partijen afwijkende afspraken gemaakt omtrent de zorgregeling (buiten de vakanties om). Momenteel verblijft [minderjarige01] de ene week van zaterdag 16.30 uur, dan wel zondagochtend of middag tot maandag naar school bij de man als ook van woensdag 16.30 uur tot donderdag naar school en de andere week van vrijdag 17.00 uur tot maandag naar school, alsmede iedere dinsdag-, woensdag- en vrijdagochtend van ongeveer 08.00 uur tot schooltijd.

3.De verzoeken

3.1
De vrouw verzoekt bij beschikking en voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
- aan haar vervangende toestemming te verlenen om met [minderjarige01] te verhuizen naar de [adres01] te [plaats01] en aldaar in te schrijven in de gemeentelijke basisadministratie;
- aan haar vervangende toestemming te verlenen om [minderjarige01] in te schrijven op de [school01] met ingang van het schooljaar 2023/2023 (21 augustus 2023), althans te bepalen dat aan haar vervangende toestemming wordt verleend om [minderjarige01] zo spoedig mogelijk in te schrijven op de [school01] te [plaats01] ;
- een structurele zorg- en contactregeling tussen de man en [minderjarige01] vast te stellen waarbij [minderjarige01] op woensdag van circa 13.00 uur tot 18.30 uur bij de man is alsook ieder weekend van vrijdag 18.00/18.15 uur tot zondagavond 19.15/19.30 uur met uitzondering van ieder laatste oneven weekend van iedere maand, omdat [minderjarige01] dat weekend bij de vrouw is, althans een nader door de rechtbank vast te stellen zorg- en contactregeling;
- te bepalen dat het halen en brengen van [minderjarige01] plaatsvindt op de carpoolplaats van [plaats02] ( [adres02] , [postcode01] [plaats02] ), althans een nader door door de rechtbank vast te stellen haal- en brengregeling;
- een verdeling van de zorg ten aanzien van de vakantiedagen en overige vrije dagen te bepalen zoals verwoord in randnummer 15 van het verzoekschrift, welke regeling start met ingang van de eerste van de maand volgend op de afgifte van de beschikking, althans een nader vast te stellen regeling onder nader door de rechtbank te bepalen voorwaarden.
3.2
De man voert verweer tegen de verzoeken van de vrouw en verzoekt deze verzoeken af te wijzen. Bij wijze van zelfstandige verzoeken verzoekt de man:
I. Primair:
de beschikking van de rechtbank Amsterdam d.d. [datum 1] , waarvan het ouderschapsplan (door partijen getekend op 16 mei 2019) onderdeel uitmaakt te wijzigen en te bepalen dat de [minderjarige01] zijn hoofdverblijf bij de man zal hebben;
II. Als het hoofdverblijf van [minderjarige01] bij de man wordt bepaald:
de beschikking van de rechtbank Amsterdam d.d. [datum 1] , waarvan het ouderschapsplan (door partijen getekend op 16 mei 2019) onderdeel uitmaakt te wijzigen en te bepalen dat er een (basis) zorg- en contactregeling zal gelden tussen de vrouw en [minderjarige01] : eenmaal per twee weken, in het weekend dat start in een even week van vrijdag 17:00 uur tot zondag 17:00 uur, alsook iedere woensdag van 12:00 tot 19:30 uur, waarbij de ouder waar [minderjarige01] verblijft hem naar de andere ouder brengt;
III. Subsidiair:
Wanneer de vrouw wel vervangende toestemming krijgt om te verhuizen:
de beschikking van de rechtbank Amsterdam d.d. [datum 1] , waarvan het ouderschapsplan (door partijen getekend op 16 mei 2019) onderdeel uitmaakt te wijzigen en te bepalen dat er een (basis) zorg- en contactregeling zal gelden tussen de man en [minderjarige01] :
  • in de oneven weken: [minderjarige01] verblijft van zaterdag 17.00 uur tot zondag 19.30 uur bij de man;
  • in de even weken: [minderjarige01] verblijft van vrijdag 17.00 uur tot zondag 19.30 uur bij de man;
  • in overleg kan [minderjarige01] een weekend bij de vrouw verblijven;
  • de ouder waar [minderjarige01] verblijft brengt hem naar de andere ouder.
3.3
Op de standpunten van partijen wordt, voor zover van belang voor de beoordeling van de verzoeken, hierna ingegaan.

4.De beoordeling

4.1
Door en namens de vrouw wordt in de stukken en tijdens de mondelinge behandeling het navolgende aangevoerd. De vrouw is geboren en getogen in [geboorteplaats02] . Tijdens en naa het einde van de relatie tussen partijen heeft ze geprobeerd haar draai te vinden in [woonplaats01] maar dat is niet gelukt. Inmiddels heeft de vrouw een nieuwe relatie en is zij voornemens om in de zomervakantie van dit jaar te gaan samenwonen in [plaats01] . De vrouw heeft de man verzocht zijn toestemming te verlenen voor de verhuizing van [minderjarige01] naar [plaats01] en voor inschrijving van hem op een basisschool aldaar maar de man geeft daarvoor geen toestemming. De vrouw heeft een groot belang bij de verhuizing. Zij wil haar leven daar opnieuw inrichten samen met haar nieuwe partner en stiefzoon. De nieuwe partner van de vrouw heeft een zorgregeling op basis van co-ouderschap met betrekking tot zijn zoon dus hij kan niet uit [plaats01] verhuizen. Er bestaat voor de vrouw ook meer noodzaak om te verhuizen, want momenteel heeft zij tijdelijke woonruimte in [woonplaats01] . Zij zal die woning dus moeten verlaten. De vrouw heeft de verhuizing goed doordacht en voorbereid. De vrouw en [minderjarige01] zijn al vaak in [plaats01] geweest en [minderjarige01] is daar goed gewend. De vrouw heeft bewust de keuze gemaakt om niet direct te verhuizen en [minderjarige01] niet direct op een school in [plaats01] in te schrijven. Na de verhuizing zal de frequentie van de contacten tussen de man en [minderjarige01] iets veranderen maar per saldo niet afnemen. De man werkt zo nu en dan in [plaats01] dus kan hij [minderjarige01] dan ook bezoeken. Met de nieuwe zorgregeling die de vrouw voorstelt vallen de nacht- en slaapuren weg en de korte momenten die de man met [minderjarige01] voor schooltijd doorbrengt. Daar staat tegenover dat de man en [minderjarige01] meer tijd op de woensdagmiddag en in de weekenden met elkaar terugkrijgen. De vrouw heeft voorgesteld om de helft van de reistijd voor haar rekening te nemen door [minderjarige01] te brengen en te halen op de carpoolplaats in [plaats02] . [minderjarige01] is 9 jaar oud en zit in groep 6. Het is voor hem vrij makkelijk om te veranderen van school en omgeving. Dat wordt anders als hij eerst zijn basisschooltijd in [geboorteplaats01] af moet maken. Door nu al in [plaats01] naar school te gaan wordt [minderjarige01] voorbereid op zijn middelbare schooltijd. Mocht aan de vrouw geen vervangende toestemming voor de verhuizing van [minderjarige01] naar [plaats01] worden verleend dan zal de vrouw zonder [minderjarige01] naar [plaats01] verhuizen.
4.2
Door en namens de man wordt in de stukken en tijdens de mondelinge behandeling aangevoerd dat het in het belang van [minderjarige01] is om in de regio [geboorteplaats01] te kunnen blijven wonen. [minderjarige01] is daar geworteld ; hij is daar opgegroeid en heeft een netwerk van vaste vriendjes opgebouwd. Ook de ouders van de man wonen in de buurt en zijn erg belangrijk voor [minderjarige01] is een groot liefhebber van de natuur. Hij gaat graag de natuur in om zijn hobby natuurfotografie uit te oefenen; daartoe zijn ruime mogelijkheden in de regio [geboorteplaats01] Inmiddels is er al langere tijd sprake van een situatie waarbij partijen de feitelijke zorg voor [minderjarige01] delen. De man is door de uitgebreide zorgregeling in staat om een betrokken vader te zijn voor [minderjarige01] . Zo oefent de man vaak met [minderjarige01] , ook ’s ochtends voor schooltijd, voor een toets of spreekbeurt en is de man nauw betrokken bij de sport van [minderjarige01] De vrouw heeft de noodzaak voor de verhuizing niet onderbouwd. Uit niets blijkt dat zij zodanig ongelukkig is in haar huidige woonplaats dat dit haar zou hinderen een normaal leven te leiden. Daar komt bij dat de man voorziet dat de omgeving waar de vrouw naartoe zou willen verhuizen aanzienlijk drukker is dan de huidige woonomgeving van [minderjarige01] hetgeen niet in het belang van [minderjarige01] is. [minderjarige01] is namelijk een gevoelige jongen die meer dan andere kinderen behoefte heeft om af en toe echt tot rust te komen. De door de vrouw voorgestelde zorgregeling is geen daadwerkelijke compensatie om de negatieve gevolgen van de verhuizing te verzachten. Gelet op de reisafstand kan niet van [minderjarige01] worden verwacht dat hij op de woensdagmiddag op en neer naar de woonplaats van de man reist. Bovendien zullen de korte voorschoolse contactmomenten helemaal komen te vervallen. De man is nog tot kort voor de mondelinge behandeling bezig geweest om alternatieven voor de zorgregeling te bedenken maar partijen zijn er niet uit gekomen. De communicatie tussen partijen is nog altijd goed en de man verwacht dan ook dat zij, mocht de rechtbank een beslissing nemen op het verzoek tot verhuizing, samen tot een zorgregeling kunnen komen.
4.3
Door de Raad wordt tijdens de mondelinge behandeling aangevoerd dat het voor [minderjarige01] heel fijn is om twee ouders te hebben die, ondanks deze lastige kwestie van de verhuizing, nog op zo’n constructieve manier met elkaar communiceren. De standpunten van beide ouders zijn goed te begrijpen. Ook de wens van de vrouw om te kunnen verhuizen is heel invoelbaar. Kijkend naar [minderjarige01] en zijn ontwikkeling en zijn leeftijd heeft de Raad toch wel wat zorgen over de verandering die een verhuizing op dit moment in zijn leven te weeg zal brengen. [minderjarige01] is een tienjarige jongen van gescheiden ouders, hij heeft het wat moeilijk gehad. Het gaat nu beter, maar hij is nog steeds gevoelig. Hij heeft de laatste 2 jaar van zijn basisschooltijd nog te gaan. Op deze leeftijd moeten wisselen van basisschool zal veel met [minderjarige01] doen. Het is in het belang van [minderjarige01] dat hij zijn basisschooltijd in [geboorteplaats01] kan afmaken, zeker nu hij naar groep 7 gaat. Als [minderjarige01] zo’n 12 jaar oud is zal hij meer op zoek gaan naar zelfstandigheid en zal een wisseling van school, te weten van de basisschool naar de middelbare school een meer natuurlijke verandering zijn. De Raad heeft zorgen of [minderjarige01] een wisseling van school op dit moment aan zal kunnen gelet op zijn draagkracht en de opeenstapeling van veranderingen die hiermee gepaard zal gaan. De Raad vindt het in het belang van [minderjarige01] dat hij zijn basisschooltijd in [geboorteplaats01] af kan maken. In die situatie ervaart hij het meeste rust en stabiliteit en kan hij de band met zijn beide ouders zoveel mogelijk behouden. De Raad adviseert het verzoek van de vrouw tot het verlenen van vervangende toestemming af te wijzen en het hoofdverblijf van [minderjarige01] bij de man te bepalen. Daarnaast adviseert de Raad de behandeling van de verzoeken omtrent de zorgregeling aan te houden in afwachting van bericht van partijen of zij zelf tot overeenstemming over de zorgregeling zijn gekomen.
4.4
De rechtbank oordeelt als volgt. Partijen hebben samen het ouderlijk gezag over [minderjarige01] . Dit betekent dat de vrouw voor de verhuizing met de [minderjarige01] de toestemming van de man nodig heeft. Indien de ouders het hierover niet eens worden, kan het geschil, op grond van artikel 1:253a Burgerlijk Wetboek (BW), worden voorgelegd aan de rechter. De rechtbank neemt alsdan een zodanige beslissing als haar in het belang van de minderjarige wenselijk voorkomt. Uit vaste jurisprudentie, de rechtbank verwijst naar de uitspraak van de Hoge Raad d.d. 25 april 2008, NJ 2008, 414 (LJN:BC5901), volgt dat daaruit niet mag worden afgeleid dat het belang van de minderjarige bij geschillen over gezamenlijke gezagsuitoefening altijd zwaarder weegt dan andere belangen. Bij de beoordeling van dergelijke geschillen dient de rechter alle omstandigheden van het geval in acht te nemen, waaronder:
- de noodzaak om te verhuizen;
- de mate waarin de verhuizing is doordacht en voorbereid;
- het recht en het belang van de verhuizende ouder om te verhuizen en de vrijheid om zijn of haar leven opnieuw in te richten;
- de door de verhuizende ouder geboden alternatieven en maatregelen om de gevolgen van de verhuizing voor de minderjarige(n) en de andere ouder te verzachten en/of te compenseren;
- de mate waarin de ouders in staat zijn tot onderlinge communicatie en overleg;
- de rechten van de andere ouder en de minderjarige(n) op onverminderd contact met elkaar in hun vertrouwde omgeving;
- de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken en de continuïteit van de zorg;
- de frequentie van het contact tussen de minderjarige(n) en de andere ouder voor en na de verhuizing;
- de leeftijd van de minderjarige(n), hun mening en de mate waarin het geworteld is in zijn omgeving of juist gewend is aan de verhuizingen;
- de (extra) kosten van het contact met de andere ouder na de verhuizing.
4.5
Alvorens te beslissen dient de rechter, op grond van artikel 1:253a lid 5 BW, een vergelijk tussen beide ouders te beproeven. Tijdens de mondelinge behandeling op 11 mei 2023 is gebleken dat ouders het niet eens worden over de verhuizing van de vrouw met [minderjarige01] . De rechtbank zal derhalve het verzoek van de vrouw inhoudelijk beoordelen en een beslissing nemen aan de hand van de hiervoor weergegeven criteria.
4.6
De rechtbank oordeelt als volgt. Eén van de criteria die door de rechtbank getoetst moet worden bij een (voorgenomen) verhuizing is de noodzaak van die verhuizing. De rechtbank stelt voorop dat de vrouw het recht heeft haar verblijfplaats te kiezen en haar leven opnieuw in te richten. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de vrouw de noodzaak voor haar om met [minderjarige01] naar [plaats01] te verhuizen, niet aangetoond. De vrouw heeft gesteld dat zij zich nooit thuis heeft gevoeld in [regio01] . De noodzaak voor de verhuizing zou vooral voortkomen uit haar gebrek aan welzijn, maar naar het oordeel van de rechtbank heeft de vrouw die stelling onvoldoende onderbouwd. De verhuizing van de vrouw is ook ingegeven door haar wens om samen met haar nieuwe partner te gaan wonen. De rechtbank snapt die diepgewortelde wens van de vrouw om met haar nieuwe partner te gaan samenwonen in [plaats01] , maar hierin is geen noodzaak voor de verhuizing gelegen. Daarnaast heeft de vrouw gesteld dat zij nog maximaal zo’n vier jaar in haar huidige woning kan blijven wonen dus ook wat woonruimte betreft is de vrouw (thans) niet genoodzaakt te verhuizen. Evenmin geeft het werk van de vrouw daartoe aanleiding. Op vragen van de rechtbank heeft de vrouw tijdens de mondelinge behandeling namelijk verklaard dat zij een baan heeft bij de [gemeente01] . Beoordeeld moet worden wat het meest in het belang van [minderjarige01] is. De rechtbank acht het, net als de Raad, het meest in het belang van [minderjarige01] dat hij in [plaats] blijft wonen. Daar is hij geworteld, heeft hij zijn vriendjes en netwerk, maar ook zijn vader. Een verhuizing naar [plaats01] zal een verlieservaring voor [minderjarige01] betekenen, maar zal ook vergaande gevolgen hebben voor de zorgregeling tussen de man en [minderjarige01] . Door een verhuizing naar [plaats01] verliest de man in overwegende mate de contacten op de woensdagmiddag en de voorschoolse contacten met [minderjarige01] en wordt zijn betrokkenheid bij judo en school beperkt. De zorgregeling tussen [minderjarige01] en de man zal door een verhuizing wezenlijk worden ingeperkt. Gelet op het voorgaande zal de rechtbank het verzoek van de vrouw tot het verlenen van vervangende toestemming voor de verhuizing met [minderjarige01] afwijzen.
4.7
Ten aanzien van het verzoek van de man tot vaststelling van het hoofdverblijf van [minderjarige01] bij hem oordeelt de rechtbank als volgt. De vrouw heeft te kennen gegeven in de zomer van 2023 naar [plaats01] te verhuizen, ook in het geval aan haar geen vervangende toestemming voor de verhuizing van [minderjarige01] wordt verleend. Gelet hierop alsmede gelet op hetgeen hiervoor in r.o. 4.6 is overwogen zal de rechtbank het hoofdverblijf van [minderjarige01] bij de man bepalen.
4.8
Partijen hebben tijdens de mondelinge behandeling verklaard dat zij verwachten in staat te zijn om in onderling overleg tot overeenstemming over de zorgregeling te komen. Gelet daarop zal de rechtbank de behandeling van de verzoeken van partijen tot vaststelling van een zorgregeling aanhouden tot
22 augustus 2023 pro forma. De rechtbank verzoekt (de advocaten van) partijen uiterlijk op deze pro forma datum de rechtbank en de Raad te berichten over de stand van zaken en het door hen gewenste verdere procesverloop. Indien een nieuwe mondelinge behandeling gewenst is verzoekt de rechtbank partijen in hun bericht aan de rechtbank tevens melding te maken van hun verhinderdata over de maanden september tot en met november 2023. Gelet op de aard van de verzoeken zal de verdere behandeling daarvan worden verwezen naar de enkelvoudige kamer van deze rechtbank.
4.9
De beslissing zal uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard omdat het in het belang van [minderjarige01] is dat de beslissing direct in werking zal treden, ongeacht een eventueel hoger beroep tegen de beslissing.

5.De beslissing

De rechtbank:
wijzigt de beschikking van de rechtbank Amsterdam d.d. [datum 1] gewezen onder zaak- en rekestnummer C/02/667379 / FA RK 19-3415 alsmede het aan die beschikking gehechte en daarvan deel uitmakende (door partijen op 16 mei 2019 gesloten) ouderschapsplan en bepaalt dat de [minderjarige01] , geboren te [geboorteplaats01] op [geboortedatum01] 2013, zijn hoofdverblijf bij de man heeft;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst de verzoeken van de vrouw tot het verlenen van vervangende toestemming af;
houdt de behandeling van de verzoeken van partijen omtrent de zorgregeling aan tot 22 augustus 2023 PRO FORMA, in afwachting van het bericht van (de advocaten van) partijen omtrent de stand van zaken en het door hen gewenste verdere procesverloop;
verwijst de zaak ter verdere behandeling naar de enkelvoudige kamer in deze rechtbank.
Deze beschikking is gegeven door mr. Slot, voorzitter, mr. Dijkman en mr. Van de Merbel, allen kinderrechters en in het openbaar uitgesproken op 16 juni 2023 in tegenwoordigheid van mr. Duerink-Bottinga, griffier.
Mededeling van de griffier:
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het
gerechtshof ’s-Hertogenbosch.
verzonden op:

Voetnoten

1.In verband met deze procedure/ten behoeve van een juiste procesvoering worden uw persoonsgegevens, voor zover nodig, verwerkt in een systeem van het gerecht.