ECLI:NL:RBZWB:2023:4427

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
26 mei 2023
Publicatiedatum
26 juni 2023
Zaaknummer
C/02/405989 / FA RK 23-529
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. De Beer
  • mr. Dijkman
  • mr. Voorn
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van het ouderlijk gezag van de moeder over drie minderjarigen in het belang van hun ontwikkeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 26 mei 2023 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de beëindiging van het ouderlijk gezag van de moeder over drie minderjarigen. De Raad voor de Kinderbescherming heeft verzocht om het gezag van de moeder te beëindigen, omdat de ontwikkeling van de minderjarigen ernstig wordt bedreigd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de moeder niet in staat is om de zorg voor de opvoeding en verzorging van de kinderen binnen een aanvaardbare termijn te dragen. De minderjarigen zijn onder toezicht gesteld en hebben in het verleden verschillende uithuisplaatsingen ondergaan. De moeder heeft meerdere hulpverleningstrajecten niet afgerond en vertoont instabiel gedrag, wat leidt tot onduidelijkheid en onveiligheid voor de kinderen. De rechtbank heeft geoordeeld dat het in het belang van de minderjarigen is om het gezag van de moeder te beëindigen, zodat er duidelijkheid komt over hun toekomstperspectief. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, zodat de gevolgen direct in werking treden, ongeacht een eventueel hoger beroep. De rechtbank heeft de griffier verzocht om een aantekening te maken van deze beslissing in het centraal gezagsregister.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Team Familie- en Jeugdrecht
Zittingsplaats: Middelburg
Zaaknummer: C/02/405989 / FA RK 23-529
datum uitspraak: 26 mei 2023

beschikking betreffende beëindiging gezag

in de zaak van

DE RAAD VOOR DE KINDERBESCHERMING REGIO ZUIDWEST NEDERLAND,

locatie Middelburg, hierna te noemen: de Raad,
betreffende

[minderjarige01] , geboren op [geboortedatum01] 2008 te [geboorteplaats01] ,

hierna te noemen: [minderjarige01] ,

[minderjarige02] , geboren op [geboortedatum02] 2011 te [geboorteplaats01] ,

hierna te noemen: [minderjarige02] ,

[minderjarige03] , geboren op [geboortedatum03] 2017 te [geboorteplaats02] ,

hierna te noemen: [minderjarige03] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:

[de moeder01] ,

hierna te noemen: de moeder,
wonende te [woonplaats01] ,
advocaat: mr. N. van Vliet te Breda,

[de vader01] ,

hierna te noemen: de vader,
wonende te [woonplaats02] ,
advocaat: mr. T. van Riel te Breda,

Familie [de pleegouders01] ,

wonende te [woonplaats03] , hierna te noemen: de pleegouders van [minderjarige03] ,

Familie [de pleegouders02] ,

wonende te [woonplaats04] , hierna te noemen: de pleegouders van [minderjarige02] ,

STICHTING JEUGDBESCHERMING BRABANT,

hierna te noemen: de gecertificeerde instelling (de GI),
gevestigd te Etten-Leur.

Het procesverloop

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het op 2 februari 2023 ontvangen verzoek tot beëindiging van het ouderlijk gezag, met bijlagen.
Op 26 mei 2023 heeft de meervoudige kamer van de rechtbank de zaak tijdens de mondelinge behandeling met gesloten deuren behandeld.
Verschenen zijn:
- de (toegevoegd) advocaat van de moeder, mr. N. van Vliet;
- de vader, bijgestaan door zijn (toegevoegd) advocaat mr. T. van Riel;
- twee zittingsvertegenwoordigsters van de GI;
- een zittingsvertegenwoordigster van de Raad;
- de pleegouders van [minderjarige03] ;
- de pleegouders van [minderjarige02] ;
- mevrouw [naam01] , de begeleidster van de vader.
Opgeroepen, maar niet verschenen is:
- de moeder.
[minderjarige01] is in de gelegenheid gesteld zijn mening kenbaar te maken. Hij heeft hiervan gebruik gemaakt door middel van het sturen van een brief aan de rechtbank.

De feiten

Het ouderlijk gezag over [minderjarige03] , [minderjarige02] en [minderjarige01] wordt uitgeoefend door de ouders.
Bij beschikking van de kinderrechter van 22 mei 2019 zijn [minderjarige03] , [minderjarige02] en [minderjarige01] onder toezicht gesteld met ingang van 22 mei 2019 en tot 22 juni 2019. Deze maatregel is daarna steeds verlengd.
Bij beschikking van 26 oktober 2020 heeft de kinderrechter een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige03] , [minderjarige02] en [minderjarige01] in een netwerkpleeggezin (grootmoeder moederszijde) verleend, met ingang van 26 oktober 2020 en tot uiterlijk 22 januari 2021. De machtiging is daarna verlengd.
De kinderrechter heeft bij beschikking van 4 maart 2021 een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige02] en [minderjarige03] in een verblijf pleegouder 24-uurs verleend met ingang van 4 maart 2021 en tot 22 juli 2021, en tevens een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige01] verleend in een accommodatie van een zorgaanbieder 24-uurs met ingang van 4 maart 2021 en tot 22 juli 2021. Deze maatregelen zijn daarna verlengd.
Bij beschikking van 4 april 2022 heeft de kinderrechter de ondertoezichtstelling van [minderjarige03] , [minderjarige02] en [minderjarige01] verlengd tot 22 januari 2023. Tevens heeft de kinderrechter de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige02] en [minderjarige03] in een voorziening voor pleegzorg en de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige01] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder verlengd met ingang van 5 april 2022 en tot 22 januari 2023. Voornoemde maatregelen zijn bij beschikking van 17 januari 2023 verlengd tot 22 januari 2024.
Op grond van voornoemde machtigingen verblijven [minderjarige02] en [minderjarige03] in een pleeggezin en verblijft [minderjarige01] op de woongroep “ [naam02] ’’ in [plaats01] .

Het verzoek

De Raad verzoekt het gezag van de moeder te beëindigen, met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.

Het standpunt van de belanghebbenden

De Raad heeft in het verzoekschrift en tijdens de mondelinge behandeling het volgende aan zijn verzoek ten grondslag gelegd. De minderjarigen worden nog steeds ernstig in hun ontwikkeling bedreigd. Uit onderzoek van Inzet voor Zorg (juni 2021) blijkt dat alle drie de minderjarigen sociaal-emotionele problematiek hebben en dat er vermoedens zijn van hechtingsproblematiek. [minderjarige01] zit klem tussen zijn wens om bij zijn moeder te gaan wonen en het feit dat hij ziet dat dit niet mogelijk is. Daarnaast wordt hij door de moeder belast met volwassen zaken. Ondanks de hulp van [naam03] , [naam04] en [naam05] lukt het hem niet om aan zijn schooltaken toe te komen. [minderjarige01] is erg gesloten. Sinds oktober 2022 wordt voor [minderjarige02] [therapie] ingezet om te werken aan haar hechtingsrelatie met de pleegouders. Ondanks de inzet van veel hulpverlening is er nog geen sprake van duidelijkheid, voorspelbaarheid, structuur en veiligheid in de situatie bij de moeder vanwege haar persoonlijke problematiek. De Raad maakt zich zorgen over de psychiatrische en mogelijk verslavingsproblematiek van de moeder en ook over haar middelengebruik. De moeder komt veelvuldig afspraken met de hulpverlening niet na. Sinds 2012 zijn er ruim 20 verschillende vormen van hulpverlening voor de moeder ingezet, maar zij heeft geen enkele behandeling afgerond. De moeder is zeer ambivalent ten opzichte van de hulpverlening. Ondanks het veelvuldig huiselijk geweld door haar partner keert de moeder steeds terug naar haar partner. Zij lijkt het samenzijn met haar partner boven de belangen van de minderjarigen te stellen waardoor ook het contact met hen in het gedrang komt. Op het moment dat de partner van de moeder vast zit komt de moeder de bezoekafspraken na, maar op het moment dat haar partner vrij is meldt ze zich weer vaker af. Door de onrust bij de moeder kan zij niet goed aansluiten bij de behoeftes en de wensen van de kinderen. De moeder laat geen stabiliteit zien en vertoont impulsief, ambivalent en wispelturig gedrag. De moeder is onvoldoende in staat om de zorg voor de opvoeding en de verzorging van de minderjarigen binnen een voor hen aanvaarbare termijn weer te kunnen dragen. De aanvaardbare termijn van de kinderen is verstreken en zij mogen niet langer meer in onzekerheid verkeren over hun toekomstperspectief. Een gezagsbeëindiging van de moeder is in het belang van de minderjarigen noodzakelijk. Zo zal de feitelijke situatie geformaliseerd worden, ontstaat er duidelijkheid over het opgroeiperspectief en zal de relatie tussen de moeder en de minderjarigen alleen gericht zijn op het hebben van een prettig en onbelast contact. De Raad ziet, anders dan de GI, geen noodzaak voor een gezagsbeëindigende maatregel voor de vader. De vader is wel bereid, maar niet in staat om zonder hulpverlening aan zijn zijde en regie de nodige zorg voor de minderjarigen in te zetten en het contact tussen hen en de moeder te organiseren. Hij stemt echter in met het verblijf van de minderjarigen bij [naam03] en in de pleeggezinnen en heeft nooit hoger beroep ingesteld tegen de beslissingen omtrent de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing. Het contact tussen de vader en de minderjarigen verloopt goed. De vader is betrokken, zet zich in en werkt goed mee aan de hulpverlening en verleent waar nodig zijn toestemming. Er bestaat geen aanleiding om aan te nemen dat de vader, met behulp van de door hem geaccepteerde hulpverlening, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en de opvoeding van de minderjarigen niet op eenzelfde wijze, zonder dat er perspectief is dat de minderjarigen bij hem zullen gaan wonen, kan blijven uitoefenen. Ook zonder een gezagsbeëindiging voor de vader weten de minderjarigen waar hun toekomstperspectief ligt.
Door de GI wordt tijdens de mondelinge behandeling aangevoerd dat het belangrijk is dat het gezag van de moeder wordt beëindigd. Bij de moeder is sprake van een forse persoonlijke problematiek en zij laat impulsief, ambivalent en wispelturig gedrag zien. Er is veel hulpverlening ingezet rondom de moeder maar zij heeft geen enkel hulpverleningstraject afgemaakt. Er is mogelijk sprake van psychische problematiek bij de moeder. De moeder is zorgmijdend en niet stabiel. Daarnaast zijn er zorgen over het middelengebruik van de moeder. Onlangs is het weer fout gegaan. De GI heeft geen contact meer. De moeder belast [minderjarige01] regelmatig met berichten dat ze geld nodig heeft. Een aantal weken geleden heeft [minderjarige01] het aangedurfd zijn moeder op dit gedrag te wijzen en heeft hij haar verzocht te stoppen met het sturen van deze berichten.
De samenwerking en het contact van de GI met de vader is over het algemeen goed. De vader ontvangt ambulante hulpverlening van [naam06] . Er zijn geen zorgen meer over middelengebruik van de vader. Er is een goed contact tussen de vader en de kinderen, tussen de vader en de GI en tussen de vader en de pleeggezinnen. De vader verleent praktische hulp in de pleeggezinnen en is ook aanwezig geweest op de verjaardag van [minderjarige02] . De vader accepteert ook de plaatsing van de minderjarigen. Toch lijkt de GI nog steeds van mening dat een gezagsbeëindiging voor de vader op termijn noodzakelijk is, omdat hij de verzorging en de opvoeding van de kinderen niet alleen aan zal kunnen. De vader weigert al twee jaar lang het contact met de moeder. Als er sprake is van een vrijwillig kader in de toekomst dan zal van de vader toch verlangd worden contact te hebben met de moeder. De GI verwacht dat de vader overvraagd zal gaan worden. Een OTS zal nodig blijven. De GI legt zich nu neer bij het verzoek dat door de Raad is gedaan.
De moeder is niet verschenen tijdens de mondelinge behandeling. Mr. Van Vliet heeft tijdens de mondelinge behandeling aangevoerd dat zij zich niet gemachtigd voelt om namens de moeder op te treden. Mr. Van Vliet heeft op allerlei manieren geprobeerd contact met de moeder op te nemen in aanloop naar de mondelinge behandeling, maar dit is niet gelukt. Mr. Van Vliet heeft tijdens de mondelinge behandeling een Whatsapp-bericht van de moeder voorgelezen waaruit naar voren komt dat de moeder niet naar de mondelinge behandeling komt omdat ze al weet wat de beslissing van de rechtbank gaat zijn. Ook komt uit dit bericht naar voren dat de moeder zou willen dat alles anders was gelopen en dat ze graag meer contact met haar kinderen zou willen.
Door en namens de vader wordt tijdens de mondelinge behandeling naar voren gebracht dat hij het eens is met de plaatsing van de minderjarigen. Hij accepteert het dat hun perspectief daar ligt. De vader heeft een goed contact met de pleeggezinnen. Hij wil graag zijn gezag behouden zodat hij betrokken blijft bij het nemen van gezagsbeslissingen ten aanzien van de minderjarigen. De vader is bereid om, hoe moeilijk ook, het contact tussen de moeder en de minderjarigen in het vrijwillig kader te monitoren.
De pleegouders van [minderjarige03] voeren tijdens de mondelinge behandeling aan dat [minderjarige03] vaak afwezig is en zich terugtrekt. Er zal gestart worden met therapie om [minderjarige03] zo te laten ervaren dat ze op de pleegouders kan rekenen en op hen kan vertrouwen. [minderjarige03] heeft regelmatig contact met haar vader en daar geniet ze van. De contactmomenten met de moeder gaan vaak niet door en daar is [minderjarige03] dan teleurgesteld in. Met de vader hebben de pleegouders een goed contact.
De pleegouders van [minderjarige02] voeren tijdens de mondelinge behandeling aan dat het goed gaat met [minderjarige02] . Ze is ontspannen, doet het goed op school en heeft veel vriendjes. Ze zit op voetbal en draait normaal en natuurlijk mee in het gezin. [minderjarige02] heeft eens in de maand contact met [minderjarige03] en [minderjarige01] bij oma thuis. [minderjarige02] geniet van de contacten met de vader. Ze vindt het fijn om naar haar vader te gaan. Eind april is er weer contact geweest tussen [minderjarige02] en haar moeder maar het laatste bezoek dat daaraan voorafging was al zes maanden daarvoor. Iedere keer dat de omgang met haar moeder niet doorging was [minderjarige02] teleurgesteld. [minderjarige02] heeft duidelijkheid nodig en ze moet weten waar ze aan toe is.
[minderjarige01] heeft in zijn brief aan de rechtbank geschreven dat hij hoopt dat zijn beide ouders het gezag over hem kunnen blijven uitoefenen.

De beoordeling

De rechtbank zal het verzoek tot beëindiging van het gezag van de moeder toewijzen. Hierna zal de rechtbank uitleggen hoe zij tot die beslissing is gekomen.
Op grond van artikel 1:266, eerste lid, aanhef en onder a en b, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter het gezag van een ouder beëindigen, indien:
a. een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de ouder niet in staat is de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid BW, te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, of
de ouder het gezag misbruikt.
Blijkens de jurisprudentie van het Europese Hof voor Rechten van de Mens (hierna EHRM) op basis van artikel 8 EVRM is de maatstaf voor een gezagsbeëindiging een andere dan die van de wetgever in artikel 1:266 BW. Bij artikel 1:266 BW is blijkens de memorie van toelichting ijkpunt voor het bepalen van de aanvaardbare termijn voor een kind de periode van onzekerheid over in welk gezin hij verder zal opgroeien die het kind kan overbruggen zonder verdergaand ernstige schade op te lopen voor zijn ontwikkeling. Wat voor een minderjarige een redelijke termijn is, is afhankelijk van zijn leeftijd en ontwikkeling. Voorts vereist artikel 8 van het EVRM niet alleen dat de maatregel bij de wet is voorzien en dus niet willekeurig wordt genomen, maar ook dat, indien het doel met een lichtere maatregel kan worden bereikt, deze verkozen dient te worden boven de zwaardere maatregel. Daarnaast dient de inmenging in het gezinsleven die het gevolg is van de maatregel, in een redelijke verhouding te staan tot het doel dat met de maatregel wordt nagestreefd. (aldus de Memorie van Toelichting, Tweede Kamer, vergaderjaar 2008–2009, 32 015, nr. 3, blz. 34).
Daar waar onze wetgever ervan uitgaat dat het gezag reeds beëindigd kan worden als de ouders niet binnen een aanvaardbare termijn in staat zijn de verzorging en opvoeding van het kind op zich te nemen, is het EHRM van oordeel dat slechts sprake kan zijn van beëindiging van het ouderlijk gezag op het moment dat gebleken is dat voortzetting van de familieband schadelijk is voor het kind (EHRM 6 oktober 2015 N.P./Moldavië, 58455/13, rechtsoverweging 65 en 66). In latere jurisprudentie van het EHRM (waaronder EHRM 30 november 2017, Strand Lobben/Noorwegen nr. 37283/13) wordt deze lijn bevestigd.
Niet is gebleken dat de moeder het gezag over de minderjarigen misbruikt. Wel is de rechtbank van oordeel dat de minderjarigen zodanig opgroeien dat zij ernstig in hun ontwikkeling worden bedreigd en dat de moeder niet in staat is de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarigen aanvaardbaar te achten termijn. Ook is voldaan aan de vereisten die artikel 8 EVRM stelt aan een gezagsbeëindiging. Naar het oordeel van de rechtbank wordt de ontwikkeling van de minderjarigen namelijk geschaad als de moeder haar gezag behoudt. De rechtbank neemt daarbij het volgende in overweging. Om op een juiste wijze invulling te geven aan het ouderlijk gezag dient de moeder te weten wat er speelt in het leven van de minderjarigen om aan te kunnen sluiten bij hun behoeftes. Hiertoe is de moeder niet in staat. Er is bij de moeder sprake van psychiatrische en mogelijk verslavingsproblematiek. Ook zijn er zorgen over middelengebruik. De moeder is bovendien niet betrouwbaar in het nakomen van afspraken met en staat ambivalent ten opzichte van de hulpverlening. Er zijn verder al meerdere hulpverleningstrajecten voor de moeder ingezet maar zij heeft geen enkele behandeling afgerond. Ook lijkt de moeder het samenzijn met haar partner die haar ernstig heeft mishandeld, boven de belangen van de minderjarigen te stellen. Hierdoor komt het contact tussen de moeder en de minderjarigen in het gedrang. De moeder heeft meerdere omgangsmomenten met de minderjarigen afgezegd en dat heeft tot veel teleurstelling bij de minderjarigen geleid. Door de onrust bij de moeder kan zij niet goed aansluiten bij de behoeftes en de wensen van de kinderen. Ook stuurt de moeder belastende berichten aan [minderjarige01] . De moeder laat geen stabiliteit zien en vertoont impulsief, ambivalent en wispelturig gedrag. De rechtbank is van oordeel dat de moeder onvoldoende in staat is om de zorg voor de opvoeding en de verzorging van de minderjarigen binnen een voor hen aanvaarbare termijn weer te kunnen dragen. Een gezagsbeëindiging van de moeder is in het belang van de minderjarigen noodzakelijk. Alles afwegende komt de rechtbank tot het oordeel dat de aanvaardbare termijn van de minderjarigen, mede gelet op het tijdsverloop en de hechtingsrelatie die [minderjarige02] en [minderjarige03] met de pleegouders opbouwen, inmiddels is verstreken. De minderjarigen mogen niet langer in onzekerheid verkeren over hun toekomstperspectief.
Om de minderjarigen zo min mogelijk te belasten met toekomstige verlengingen van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing geeft de rechtbank de GI mee om te overwegen de verzoeken tot verlenging van voornoemde maatregelen schriftelijk af te doen, tenzij er gegronde redenen zijn om de verzoeken mondeling te behandelen.
De beslissing zal uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard omdat het in het belang van de minderjarigen is dat de beslissing direct in werking zal treden, ongeacht een eventueel hoger beroep tegen de beslissing.
In verband met het bepaalde in artikel 2, aanhef en sub a, van het Besluit Gezagsregisters zal de rechtbank de griffier verzoeken een afschrift van deze beschikking te sturen aan het centrale gezagsregister om daarin aantekening te doen van de gewijzigde gezagssituatie.

De beslissing

De rechtbank:
beëindigt het ouderlijk gezag van [de moeder01] , geboren op [geboortedatum04] 1984 te [plaats02] , over [minderjarige01] , [minderjarige02] en [minderjarige03] ;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
verzoekt de griffier om krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een aantekening te maken van deze beslissing in het centraal gezagsregister.
Deze beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 26 mei 2023 door mr. De Beer, voorzitter, mr. Dijkman en mr. Voorn, allen kinderrechters, in tegenwoordigheid van mr. Duerink-Bottinga als griffier.
Deze beslissing is schriftelijk vastgesteld op 23 juni 2023.
Mededeling van de griffier:
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.