ECLI:NL:RBZWB:2023:4440

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
13 juni 2023
Publicatiedatum
27 juni 2023
Zaaknummer
10502729 VV EXPL 23-24 (E)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • M. van der Burgt
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verstekvonnis kort geding ontruiming huurwoning wegens te late betaling van huur

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 13 juni 2023 een verstekvonnis uitgesproken in een kort geding over de ontruiming van een huurwoning. De eiser, [eiser01], heeft de gedaagde, [gedaagde01], aangeklaagd wegens het te laat betalen van de huur. De huurovereenkomst was aangegaan met de wijlen echtgenote van de eiser, [naam01], en de gedaagde had vanaf het begin van de huurovereenkomst de huur structureel te laat betaald. Ondanks aanmaningen had de gedaagde een aanzienlijke huurachterstand opgebouwd, die op het moment van de dagvaarding nog steeds niet volledig was voldaan.

De kantonrechter oordeelde dat de gedaagde toerekenbaar tekortgeschoten was in zijn verplichtingen, wat de ontbinding van de huurovereenkomst rechtvaardigde. De rechter concludeerde dat het in hoge mate aannemelijk was dat de vordering in een bodemprocedure zou worden toegewezen, en dat de eiser een spoedeisend belang had bij de ontruiming van de woning. De gedaagde was niet verschenen op de zitting, waardoor verstek werd verleend.

De kantonrechter heeft de gedaagde veroordeeld om de huurwoning binnen veertien dagen na betekening van het vonnis te ontruimen en te verlaten, met afgifte van de sleutels. Daarnaast is de gedaagde veroordeeld in de proceskosten, die zijn vastgesteld op € 746,59. De rechter heeft ook aangegeven dat het vonnis uitvoerbaar bij voorraad is, en dat de eiser eerst een serieuze poging moet doen om tot een minnelijke regeling te komen voordat hij het vonnis ten uitvoer legt.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Bergen op Zoom
Zaaknummer: 10502729 VV EXPL 23-24
Vonnis in kort geding van 13 juni 2023
in de zaak van
[eiser01], zowel in zijn hoedanigheid van executeur van de nalatenschap van wijlen [naam01] als in persoon,
te [plaats01] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser01] ,
gemachtigde: mr. drs. E.R. Knoester,
tegen
[gedaagde01],
te [plaats02] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde01] ,
niet verschenen.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 31 mei 2023 met producties;
  • de aantekeningen van de griffier van de mondelinge behandeling op 8 juni 2023.
Ter zitting is de heer [eiser01] verschenen, bijgestaan door mr. Knoester. [gedaagde01] is niet verschenen.
1.2.
Ter zitting is vonnis bepaald op uiterlijk 22 juni 2023.

2.De vordering

2.1.
[eiser01] vordert om bij wijze van voorlopige voorziening als bedoeld in artikel 254 Rv, bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
[gedaagde01] te veroordelen de gehuurde onroerende zaak, staande en gelegen aan het [adres01] te [postcode01] [plaats02] , met al degenen die – en al hetgeen zich daarin of daarop vanwege gedaagde – bevinden, resp. bevindt, binnen twee dagen na betekening van het ten deze te wijzen vonnis volledig en behoorlijk te verlaten en te ontruimen en met overgifte der (2) sleutels in lege en behoorlijke staat ter vrije beschikking van eiser te stellen en vervolgens verlaten en ontruimd te houden, zulks op straffe van een dwangsom groot € 250,00 per dag dat gedaagde dit gebod niet naleeft, met een maximum van € 25.000,00, althans een zodanige voorziening te treffen als de kantonrechter in goede justitie zal vermenen te behoren;
II. [gedaagde01] te veroordelen in de proceskosten.

3.De beoordeling

3.1.
[gedaagde01] is niet in deze procedure verschenen. Omdat uit de dagvaarding is gebleken dat hij daartoe wel behoorlijk is opgeroepen en dat ook de overige bij de wet voorgeschreven formaliteiten in acht zijn genomen, is tegen hem verstek verleend.
3.2.
Ingevolge artikel 254 Rv ligt de vraag voor of op grond van het in dit kort geding voorhanden zijnde feitenmateriaal in hoge mate aannemelijk is dat de vordering in een bodemprocedure zal worden toegewezen en of van [eiser01] redelijkerwijs niet kan worden gevergd dat hij de uitkomst van die procedure afwacht.
3.3.
Ter onderbouwing van zijn vordering heeft [eiser01] het volgende gesteld.
3.3.1.
[gedaagde01] en wijlen mevrouw [naam01] , echtgenote van [eiser01] (hierna: [naam01] ) zijn met ingang van 1 februari 2021 voor onbepaalde tijd met betrekking tot de woning plaatselijk bekend als [adres01] te [postcode01] [plaats02] (hierna: de huurwoning) een huurovereenkomst aangegaan. Daarbij is een huurprijs overeengekomen van € 750,00 per maand. De huur moet maandelijks vooraf, uiterlijk op de 27ste van de maand, worden voldaan, op een rekening van [eiser01] , die als beheerder is aangewezen. Ook is een huurovereenkomst gesloten met betrekking tot de stoffering van de huurwoning, voor een duur gelijk aan die van de huurovereenkomst met betrekking tot de huurwoning, tegen een huurprijs van € 275,00 per maand, te betalen gelijktijdig met de huurprijs voor de huurwoning.
3.3.2.
[naam01] is op [datum] overleden. Zij heeft in haar testament [eiser01] , haar kleinkinderen en haar dochter tot erfgenamen benoemd en heeft daarbij de wettelijke verdeling als bedoeld in artikel 4:13 BW van toepassing verklaard. [eiser01] heeft de nalatenschap van [naam01] zuiver aanvaard en afstand gedaan van de bevoegdheid tot ongedaanmaking van de wettelijke verdeling, zodat hij alle goederen van de nalatenschap, waaronder de huurwoning, heeft verkregen. Dat betekent dat [eiser01] sinds het overlijden van [naam01] jegens [gedaagde01] als verhuurder heeft te gelden.
3.3.3.
Al vanaf aanvang van de huurovereenkomsten heeft [gedaagde01] steeds de huur van € 1.025,00 per maand te laat betaald. Hij heeft ook een achterstand laten ontstaan, die op 1 mei 2023 € 4.225,00 bedroeg. Na diverse aanmaningen is op 6 mei 2023 weliswaar een betaling gedaan van € 1.275,00, maar daarmee was er ook ten tijde van het uitbrengen van de dagvaarding (tot en met de maand mei 2023) nog sprake van een huurachterstand, groot € 2.950,00. Ná dagvaarding is wederom een bedrag van € 1.275,00 betaald, waarvan € 1.025,00 als huur voor de maand juni 2023. Daarmee stond op dat moment nog steeds een bedrag van € 2.700,00 open. Kort voor de mondelinge behandeling op 8 juni 2023 is door/namens [gedaagde01] aan de gemachtigde van [eiser01] meegedeeld dat ook dit bedrag is voldaan. [eiser01] heeft dit voorafgaand aan de mondelinge behandeling niet kunnen verifiëren.
3.3.4.
[gedaagde01] is hiermee toerekenbaar tekortgeschoten in de nakoming van zijn verplichtingen en dat rechtvaardigt de ontbinding van de huurovereenkomsten. [eiser01] is gerechtigd om in een bodemprocedure ontbinding en ontruiming van de woning te vorderen en heeft een spoedeisend belang bij ontruiming van de woning. [gedaagde01] is pas nadat hem een kort geding is aangezegd tot betaling van (een deel van) de achterstand overgegaan. Het vertrouwen in hem is geheel verdwenen. [gedaagde01] heeft ook zelf kenbaar gemaakt het gehuurde te willen verlaten, maar dat laat onverlet dat [eiser01] belang heeft bij een veroordeling tot ontruiming.
3.4.
De kantonrechter oordeelt als volgt.
3.4.1.
[gedaagde01] heeft geen verweer gevoerd. Daarmee staat als onweersproken vast dat hij de huur structureel te laat heeft betaald en dat hij bovendien een substantiële huurachterstand heeft laten ontstaan, waarvan ook ten tijde van het uitbrengen van de dagvaarding nog sprake was. Deze tekortkomingen rechtvaardigen in beginsel de ontbinding van de huurovereenkomst. Bij gebreke van feiten en omstandigheden die voorshands tot een ander oordeel moeten leiden, is dan ook in hoge mate aannemelijk dat een vordering tot ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde in een bodemprocedure zal worden toegewezen. In de gegeven omstandigheden kan van [eiser01] redelijkerwijs niet worden gevergd dat hij de uitkomst van een bodemprocedure afwacht. [gedaagde01] zal daarom worden veroordeeld het gehuurde te ontruimen en te verlaten, met dien verstande dat de gevorderde ontruimingstermijn van twee dagen de kantonrechter niet redelijk voorkomt. Deze termijn zal worden bepaald op veertien dagen na betekening van het vonnis.
3.4.2.
De bijkomende vordering tot het opleggen van een dwangsom zal worden afgewezen. Indien [gedaagde01] niet tijdig tot ontruiming overgaat, zal het gehuurde ingevolge artikel 555 e.v. BW krachtens dit vonnis met tussenkomst van de deurwaarder en zonder verdere rechterlijke machtiging kunnen worden ontruimd.
3.4.3.
In aanvulling op hetgeen hiervoor is overwogen, geeft de kantonrechter hierbij aan [eiser01] in overweging om dit vonnis niet eerder ten uitvoer te leggen dan nadat een serieuze poging is gedaan om met [gedaagde01] tot een minnelijke regeling te komen. Aangezien (de gemachtigde van) [eiser01] ter zitting reeds kenbaar heeft gemaakt daartoe bereid te zijn, gaat de kantonrechter er vanuit dat aan deze oproep gehoor zal worden gegeven.
3.4.4.
[gedaagde01] zal als de (overwegend) in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van deze procedure. De proceskosten worden aan de zijde van [eiser01] tot op heden vastgesteld op:
- € 131,59 aan explootkosten;
- € 86,00 aan griffierecht;
- € 529,00 aan salaris gemachtigde,
in totaal € 746,59.
De nakosten worden begroot op:
- € 132,00 ( een half salarispunt, met een maximum van € 132,00) aan salaris gemachtigde, als niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan dit vonnis is voldaan;
- de explootkosten van betekening van dit vonnis, als er vervolgens betekening heeft plaatsgevonden.

4.De beslissing

De kantonrechter, rechtdoende in kort geding:
4.1.
veroordeelt [gedaagde01] om de gehuurde onroerende zaak, staande en gelegen aan het [adres01] te [postcode01] [plaats02] , met alle personen en zaken die zich daarin of daarop vanwege gedaagde bevinden, binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis volledig en behoorlijk te verlaten en te ontruimen en met afgifte van alle sleutels in lege en behoorlijke staat ter vrije beschikking van [eiser01] te stellen en deze vervolgens verlaten en ontruimd te houden;
4.2.
veroordeelt [gedaagde01] in de proceskosten, aan de zijde van [eiser01] tot op heden vastgesteld op € 746,59;
4.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
4.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. Van der Burgt, kantonrechter, en in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 13 juni 2023.