In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Zeeland-West-Brabant het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van de Belastingdienst, die op 11 januari 2022 een ambtshalve aanslag vennootschapsbelasting (Vpb) voor het jaar 2018 had opgelegd. De inspecteur had een belastbaar bedrag van € 83.005 vastgesteld en daarnaast belastingrente van € 1.259 in rekening gebracht, alsook een verzuimboete van € 2.639 opgelegd. De rechtbank heeft de zaak op 17 mei 2023 behandeld, waarbij belanghebbende vertegenwoordigd was door een bestuurder en de inspecteur door twee inspecteurs. De rechtbank heeft vastgesteld dat belanghebbende geen aangifte Vpb voor 2018 had ingediend, wat leidde tot de ambtshalve aanslag. Tijdens de zitting heeft belanghebbende een fiscale winst- en verliesrekening overgelegd, waaruit een belastbaar bedrag van € 45.937 bleek. De inspecteur heeft aangegeven deze opstelling te volgen, wat de rechtbank ook deed. De rechtbank heeft de aanslag Vpb 2018 verminderd tot € 45.937 en de belastingrentebeschikking dienovereenkomstig aangepast. Wat betreft de verzuimboete oordeelde de rechtbank dat deze terecht was opgelegd, aangezien belanghebbende niet tijdig aangifte had gedaan. De rechtbank concludeert dat het beroep gegrond is voor de aanslag, maar ongegrond voor de verzuimboete. De inspecteur moet het griffierecht van € 365 aan belanghebbende vergoeden.