ECLI:NL:RBZWB:2023:4452

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
23 juni 2023
Publicatiedatum
27 juni 2023
Zaaknummer
AWB- 22_1930
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een beroep tegen een last onder dwangsom opgelegd aan een stichting in het kader van omgevingsrecht

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 23 juni 2023, wordt het beroep van eiseres tegen een last onder dwangsom die door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Oosterhout aan de Stichting is opgelegd, beoordeeld. Eiseres, gevestigd op hetzelfde bedrijventerrein als de Stichting, heeft handhavingsverzoeken ingediend omdat zij meent dat de Stichting activiteiten uitvoert die in strijd zijn met het bestemmingsplan. De rechtbank heeft het beroep op 18 november 2022 behandeld, waarbij het college heeft gereageerd met een verweerschrift. Na de zitting is het onderzoek heropend om het college de gelegenheid te geven de hoogte van de dwangsom nader te onderbouwen. De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is, en legt uit dat de last onder dwangsom ten onrechte in de vorm van een nieuw primair besluit is opgelegd, in plaats van bij de beslissing op bezwaar. De rechtbank oordeelt dat het college bevoegd is om handhavend op te treden en dat de last voldoende duidelijk is. De hoogte van de dwangsom van € 5.000,- wordt als toereikend beoordeeld, gezien de omstandigheden en het feit dat er geen overtredingen meer zijn geconstateerd sinds de oplegging van de last. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en er is geen reden voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 22/1930 GEMWT

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 juni 2023 in de zaak tussen

[naam eiseres] ., uit [plaatsnaam] , eiseres,

gemachtigde: mr. R.M. Königel,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Oosterhout, verweerder.
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
[naam stichting], te [plaatsnaam] (de Stichting),
gemachtigde [naam gemachtigde] .

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de last onder dwangsom die het college heeft opgelegd aan de Stichting.
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft het beroep op 18 november 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen namens eiseres [naam vertegenwoordiger 1] en de gemachtigde, voor het college [naam vertegenwoordiger 2] en namens derde-partij [naam vertegenwoordiger 3] en [naam gemachtigde] . Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Na de zitting is het onderzoek heropend om het college in de gelegenheid te stellen de hoogte van de dwangsom nader te onderbouwen.
Op 14 december 2022 heeft het college een nadere onderbouwing ingediend. Eiseres heeft hierop gereageerd op 9 februari 2023.
Daarna heeft de rechtbank met instemming van partijen het onderzoek opnieuw gesloten op 12 mei 2023.

Beoordeling door de rechtbank

De rechtbank is van oordeel dat het beroep ongegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Wat is er gebeurd?
1.1
Op 26 april 2021 en 19 mei 2021 heeft eiseres handhavingsverzoeken ingediend,
omdat zij van mening is dat in het bedrijfspand van de Stichting aan de [adres 1] 20 te [plaatsnaam] activiteiten plaatsvinden die in strijd zijn met het bestemmingsplan.
Eiseres is gevestigd op hetzelfde bedrijventerrein aan de [adres 1] 13 te [plaatsnaam] .
1.2
De Stichting heeft het bedrijfspand in gebruik genomen als dependance voor de [naam stichting] aan de [adres 2] 5 te [plaatsnaam] . De dependance wordt gebruikt voor vergaderingen, workshops en opslag.
Op 7 mei 2021 en 22 juni 2021 vinden in het pand controles plaats. Geconstateerd wordt dat het pand (ook) wordt gebruikt voor opslag en detailhandelsactiviteiten door het bedrijf [naam bedrijf] .
1.3
Bij besluit van 7 juli 2021 (primair besluit) heeft het college het verzoek van eiseres afgewezen. Eiseres heeft hiertegen bezwaar gemaakt.
1.4
Bij besluit van 24 februari 2022 heeft het college een tijdelijke omgevingsvergunning van drie jaar verleend aan de Stichting voor het houden van vergaderingen en workshops in het bedrijfspand en het gebruik van het bedrijfspand voor opslag.
1.5
Bij besluit van 10 maart 2022 heeft de burgemeester van de gemeente [plaatsnaam] aangekondigd dat het college handhavend gaat optreden tegen de niet-vergunde activiteiten van de Stichting die in strijd zijn met het bestemmingsplan. Eiseres heeft tegen dit besluit beroep ingesteld.
1.6
Bij besluit van 6 april 2022 heeft het college aan de Stichting een last onder dwangsom opgelegd. Het college gelast de Stichting om geen activiteiten te laten plaatsvinden in het pand [adres 1] 20 te [plaatsnaam] , die niet zijn toegestaan op grond van het bestemmingsplan, voor zover deze niet vallen onder de op 24 februari 2022 [1] verleende omgevingsvergunning. Als geconstateerd wordt dat de overtreding opnieuw plaatsvindt, verbeurt de Stichting een eenmalige dwangsom van € 5.000,-.
Wettelijk kader
2. De relevante wetsartikelen zijn opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak.
Waar gaat deze procedure bij de rechtbank over?
3.1
Volgens vaste rechtspraak brengt artikel 7:11 van de Awb [2] met zich dat het bestuursorgaan dat - zoals hier - op grond van de heroverweging in bezwaar alsnog tot het oordeel komt dat moet worden gehandhaafd, bij de beslissing op bezwaar een handhavingsbesluit voor de aanvankelijke afwijzing van het handhavingsverzoek in de plaats moet stellen. [3] Het bestuursorgaan kan dus niet volstaan met een gegrondverklaring van het bezwaarschrift, maar moet een nieuw besluit in de plaats stellen van het onjuist bevonden besluit. [4]
3.2
Het college heeft de last onder dwangsom van 6 april 2022 dus ten onterechte opgelegd in de vorm van een nieuw primair besluit en niet bij de beslissing op bezwaar. Het besluit van 10 maart 2022 is dan ook onvolledig. [5]
3.3
Omdat tussen het besluit van 10 maart 2022 en het besluit van 6 april 2022 een onverbrekelijke samenhang bestaat, zal de rechtbank deze besluiten samen beschouwen als het in heroverweging door het college genomen besluit op bezwaar, inhoudende dat de bezwaren van eiseres gegrond worden verklaard, dat het primaire besluit wordt herroepen en dat alsnog een last onder dwangsom wordt opgelegd aan de Stichting. [6] Hierna zal dit besluit op bezwaar aangeduid worden als ‘bestreden besluit’.
3.4
Tussen partijen is niet in geschil dat het college bevoegd is om handhavend op te treden tegen het gebruik van het pand in strijd met het bestemmingsplan ‘ [naam bestemmingsplan] ’ 2017 voor detailhandel en opslag ten behoeve van detailhandel. De rechtbank ziet geen reden om hierover anders te oordelen en neemt deze bevoegdheid als vaststaand aan.
Wat zijn de beroepsgronden van eiseres tegen het bestreden besluit?
4.1
Eiseres stelt dat er ten onrechte geen nieuwe controles zijn verricht door het college. In de omgevingsvergunning van 24 februari 2022 komt niet tot uitdrukking dat het gebruik is beperkt tot opslag ten behoeve van de moskee. De last onder dwangsom is ook onduidelijk over de opslag. Ook komt ten onrechte niet in de last tot uitdrukking dat de omgevingsvergunning slechts geldt voor drie jaar. Dit betekent dat na drie jaar alle activiteiten in strijd met de bedrijfsbestemming beëindigd dienen te zijn, aldus eiseres.
4.2
Het college heeft verklaard dat de overtredingen al waren beëindigd door de Stichting op het moment dat de last onder dwangsom werd opgelegd. Er heeft een controle plaatsgevonden voor de hoorzitting van 21 oktober 2021, waarbij is gebleken dat de showroom weg was. [7] De last is opgelegd op advies van de bezwarencommissie om nieuwe overtredingen te voorkomen. Op 11 mei 2022 heeft de gemeente het pand nogmaals bezocht en is een checklist gemaakt welke ruimtes er in het pand zijn en waarvoor die worden gebruikt. Er is toen geen detailhandel gezien.
4.3
In de last is aangegeven dat een dwangsom wordt verbeurd als er activiteiten plaatsvinden die in strijd zijn met het bestemmingsplan en niet zijn toegestaan onder de verleende omgevingsvergunning. Het opslaan van goederen te behoeve van derden is niet toegestaan, voor zover het niet ten behoeve van een op grond van het bestemmingsplan toegelaten bedrijf is. De rechtbank is met het college van oordeel dat de last op dit punt voldoende duidelijk is en dat het voor de Stichting ook voldoende duidelijk moet zijn dat met de omgevingsvergunning van 24 februari 2022 alleen opslag ten behoeve van de moskee is toegestaan.
4.4
Deze beroepsgronden zijn dus ongegrond.
Is de hoogte van de dwangsom toereikend?
4.5
Op verzoek van de rechtbank heeft het college op 14 december 2022 de hoogte van
de dwangsom en de keuze om een eenmalige dwangsom op te leggen nader gemotiveerd.
Voor de hoogte van de dwangsom heeft het college aansluiting gezocht bij de Handreiking bestuurlijke sanctiemiddelen 2016, waarin bij illegaal gebruik van bebouwing met een oppervlakte van 101 tot en met 500 m² een dwangsom van € 5.500,- per week wordt voorgesteld. De overtreding betrof het gebruik van het deels leegstaande pand [adres 1] 20 voor opslag van bedden en als showroom en afhaallocatie van de [naam bedrijf] . Het college stelt dat de overtredingen geen of nauwelijks ruimtelijke gevolgen hebben gehad. Bovendien zijn de overtredingen beëindigd na goed overleg tussen de gemeente en de Stichting en voordat de last onder dwangsom werd opgelegd. Het college vindt dat onder deze omstandigheden kan worden volstaan met een eenmalige dwangsom van € 5.000,-.
De Stichting heeft tijdens de zitting verklaard dat € 5.000,- een hoog bedrag is gelet op de financiële situatie van de moskee.
4.6
De rechtbank oordeelt dat het college de keuze voor een eenmalige dwangsom van
€ 5.000,- zo voldoende heeft gemotiveerd. Feitelijk is sinds de oplegging van de last op
10 maart 2022 geen overtreding meer geconstateerd. De hoogte van de dwangsom is dus voldoende prikkel gebleken om de illegale detailhandelsactiviteiten te staken.
4.7
Eiseres stelt dat zij overlast van het illegaal gebruik heeft ondervonden in de vorm van parkeer- en geluidshinder en dat die overlast een hogere dwangsom of een andere modaliteit rechtvaardigt. Deze stelling is echter niet onderbouwd en ook niet op voorhand aannemelijk, gelet op de locatie van pand van eiseres op het bedrijventerrein ‘ [naam bedrijventerrein] ’ met in de directe omgeving onder andere een bouwmarkt, een dierenspeciaalzaak annex tuincentrum en een aantal woonwinkels en gelet op de aanwezigheid van parkeerplaatsen en/of ruimte om te parkeren op het perceel [adres 1] 20.
4.8
De overige stellingen van eiseres over strafbare feiten, welbewuste normovertreding en calculerend gedrag lijken vooral te zien op de inval in het pand door de douane in februari 2021 wegens vermoedelijke sigarettenhandel, waarbij zeven pallets met sigarettenpapier en verpakkingsmateriaal werden aangetroffen. Die situatie staat echter los van de overtreding van het bestemmingsplan waarop het bestreden besluit betrekking heeft.

Conclusie

5. Het beroep is dus ongegrond. Er is geen reden voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.P. Hertsig, rechter, in aanwezigheid van mr. S.A. de Roo, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 23 juni 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Bijlage

Wettelijk kader

Artikel 125, tweede lid, van de Gemeentewet

De bevoegdheid tot oplegging van een last onder bestuursdwang wordt uitgeoefend door het college, indien de last dient tot handhaving van regels welke het gemeentebestuur uitvoert.

Artikel 5:32, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)

Een bestuursorgaan dat bevoegd is een last onder bestuursdwang op te leggen, kan in plaats daarvan aan de overtreder een last onder dwangsom opleggen.

Artikel 7:11, tweede lid, van de Awb

Voor zover de heroverweging daartoe aanleiding geeft, herroept het bestuursorgaan het bestreden besluit en neemt het voor zover nodig in de plaats daarvan een nieuw besluit.
Artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo)
Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:
c. het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan.

Artikel 3.1 van het bestemmingsplan ‘ [naam bestemmingsplan] ’ 2017

De voor ‘Bedrijf’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. bedrijven die zijn genoemd in de bijlage (Staat van bedrijfsactiviteiten) onder:
[ … ]
met uitzondering van:
[ … ] detailhandelsbedrijven [ … ]
opslag van materialen ten behoeve van de bedrijfsuitoefening
[ … ]

Voetnoten

1.In het besluit staat 23 februari 2022, maar de rechtbank gaat er vanuit dat dit een typefoutje is.
2.Artikel 7:11, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRS) van 3 juli 2019, gepubliceerd ECLI:NL:RVS:2019:2147, overweging 4.2.
4.Uitspraak AbRS van 5 juli 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1770, overweging 6.1.
5.En ten onrechte ondertekend namens de burgemeester in plaats van namens het college. De rechtbank gaat er vanuit dat dit een omissie is van de opsteller van het besluit van 10 maart 2022.
6.Uitspraak AbRS van 5 juli 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1770, overweging 6.2.
7.Een controlerapport is niet overgelegd door het college.