ECLI:NL:RBZWB:2023:4486

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
14 juni 2023
Publicatiedatum
28 juni 2023
Zaaknummer
10281292 CV EXPL 23-170 (E)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Verzet
Rechters
  • mr. Rouwen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen ontbinding huurovereenkomst en ontruiming gehuurde, bekrachtiging verstekvonnis

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 14 juni 2023 uitspraak gedaan in een verzetprocedure tegen een eerder verstekvonnis. De eiseres, Stichting WonenBreburg, had in een eerdere procedure ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde gevorderd vanwege een huurachterstand van € 4.017,61. De kantonrechter had op 14 september 2022 de vorderingen van WonenBreburg toegewezen, met uitzondering van de gevorderde wettelijke huurverhoging. De gedaagde, die in verzet ging, erkende de huurachterstand maar voerde aan dat ontbinding van de huurovereenkomst niet gerechtvaardigd was vanwege persoonlijke omstandigheden, waaronder psychische problemen en financiële moeilijkheden. Hij verzocht de kantonrechter om een termijn te verlenen om de achterstand in te lopen.

De kantonrechter oordeelde dat het verzet tijdig was ingesteld, maar dat de gedaagde niet was verschenen tijdens de mondelinge behandeling. De rechter stelde vast dat de huurachterstand in beginsel ontbinding van de huurovereenkomst rechtvaardigde. De persoonlijke omstandigheden van de gedaagde werden niet als voldoende uitzonderlijk beschouwd om de ontbinding te voorkomen. De kantonrechter wees het verzoek om een termijn af en verklaarde het verzet ongegrond, waarbij het eerdere verstekvonnis werd bekrachtigd. De gedaagde werd veroordeeld in de proceskosten van de verzetprocedure.

Uitspraak

RECHTBANKZEELAND-WEST-BRABANT
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Tilburg
Zaaknummer: 10281292 \ CV EXPL 23-170
Vonnis van 14 juni 2023
in de zaak van
STICHTING WONENBREBURG,
te Tilburg ,
eiseres,
gedaagde in het verzet,
hierna te noemen: WonenBreburg,
gemachtigde: LAVG Gerechtsdeurwaarders te Groningen,
tegen
[gedaagde01],
thans zonder bekende woon- of verblijfplaats zowel in Nederland als daarbuiten en
voormalig wonende te [postcode01] [plaats01] , [adres01] ,
gedaagde,
eiser in het verzet,
hierna te noemen: [gedaagde01] ,
procederend in persoon.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 8 februari 2023 met de daarin genoemde stukken;
- de mondelinge behandeling van 11 mei 2023, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Tussen partijen bestond een huurovereenkomst met betrekking tot de onroerende zaak aan de [adres01] te [plaats01] . De huurprijs bedraagt ten tijde van de dagvaarding € 458,77 per maand en is per vooruitbetaling voor de eerste van de maand verschuldigd.
2.2.
Er is sprake van een huurachterstand van in totaal € 4.017,61, berekend tot en met de maand augustus 2022.
2.3.
Op 23 mei 2022 is WonenBreburg op huisbezoek geweest bij [gedaagde01] .
2.4.
Het gehuurde is op 17 november 2022 ontruimd.

3.Het geschil

3.1.
WonenBreburg heeft in de verstekprocedure gevorderd – kort samengevat – uitvoerbaar bij voorraad, ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde, met veroordeling van [gedaagde01] tot betaling van € 4.638,58 aan huurachterstand te vermeerderen met de wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten, betaling van € 458,77 per maand aan huurpenningen na augustus 2022 tot ontbinding van de huurovereenkomst en betaling van € 458,77 gebruiksvergoeding voor iedere maand dat [gedaagde01] het gehuurde niet ontruimt, met veroordeling van [gedaagde01] in de proceskosten.
3.2.
WonenBreburg heeft aan haar vorderingen ten grondslag gelegd dat [gedaagde01] is tekortgeschoten in de nakoming van de betalingsverplichting die voortvloeit uit de huurovereenkomst. WonenBreburg heeft betaling gevorderd van de achterstallige huurtermijnen, vermeerderd met rente en kosten. WonenBreburg meent dat, tegen de achtergrond van de tekortkoming aan de zijde van [gedaagde01] , niet van haar kan worden gevergd de huurovereenkomst voort te zetten.
3.3.
Bij verstekvonnis van 14 september 2022 heeft de kantonrechter de vorderingen van WonenBreburg toegewezen, met uitzondering van de gevorderde wettelijke huurverhoging over de gebruiks-/schadevergoeding na ontbinding van de huurovereenkomst.
3.4.
[eiser in verzet01] vordert in het verzet – samengevat - dat het verstekvonnis wordt vernietigd, dat de vorderingen van WonenBreburg alsnog worden afgewezen, en dat WonenBreburg zal worden veroordeeld in de kosten van het verzet.
3.5.
[eiser in verzet01] erkent dat sprake is van een huurachterstand, maar voert aan dat ontbinding van de huurovereenkomst gelet op zijn omstandigheden niet gerechtvaardigd is. Hij heeft psychische problemen gekregen, nadat zijn kinderen bij hem zijn weggehaald en hij niet voldoende werk kon vinden. Ook heeft hij veel fysieke klachten, waardoor hij zijn werkzaamheden als koerier niet kan uitvoeren. Daarnaast voert [eiser in verzet01] aan dat WonenBreburg niet heeft voldaan aan haar verplichting in het kader van Besluit gemeentelijke schuldhulpverlening en dat hij van WonenBreburg geen gelegenheid heeft gekregen om de achterstanden in te lopen. Hij verzoekt de kantonrechter om een terme de grâce te verlenen, namelijk een termijn om alsnog tot betaling van de achterstand over te gaan, zodat nog niet tot ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde wordt overgegaan.
3.6.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Het verzet kan geacht worden tijdig en op de juiste wijze te zijn ingesteld, nu het tegendeel gesteld noch gebleken is, zodat [eiser in verzet01] in zoverre in haar verzet kan worden ontvangen.
4.2.
Bij vonnis van 8 februari 2023 is een mondelinge behandeling bepaald op 11 mei 2023. Aan de zijde van [eiser in verzet01] is niemand verschenen op 11 mei 2023. Evenmin is een brief ontvangen waarin is verzocht om uitstel of anderszins een reden voor verhindering is vermeld. Daardoor heeft [eiser in verzet01] zichzelf de mogelijkheid ontnomen om zijn stellingen nader toe te lichten, om op de stellingen en producties van WonenBreburg in te gaan en om vragen van de kantonrechter te beantwoorden. Dit terwijl er in het tussenvonnis van 8 februari 2023 uitdrukkelijk op is gewezen dat aan een eventuele niet-verschijning de gevolgen kunnen worden verbonden die de kantonrechter passend acht.
4.3.
De kantonrechter stelt voorop dat niet in geschil is dat sprake is van een huurachterstand die in beginsel ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde rechtvaardigt. De vraag die partijen verdeeld houdt is of ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde gerechtvaardigd is. Uit artikel 6:265 lid 1 BW volgt dat iedere tekortkoming van een partij in de nakoming van zijn verbintenissen, aan de wederpartij de bevoegdheid geeft om de overeenkomst geheel of gedeeltelijk te (doen) ontbinden, tenzij de tekortkoming gezien haar bijzondere aard of geringe betekenis deze ontbinding met haar gevolgen niet rechtvaardigt.
4.4.
Hoewel [eiser in verzet01] omstandigheden heeft aangevoerd ter zake de huurachterstand, betreffen dat geen omstandigheden die leiden tot het oordeel dat een uitzonderingssituatie zich voordoet. Dat de huurachterstand is ontstaan vanwege persoonlijke en financiële problemen, zoals [eiser in verzet01] aanvoert, betreft een privé-situatie die WonenBreburg in beginsel niet aangaat. [eiser in verzet01] heeft in dit kader nog aangevoerd dat WonenBreburg niet heeft voldaan aan haar verplichting op grond van het Besluit gemeentelijke schuldhulpverlening en dat zij [eiser in verzet01] geen gelegenheid heeft gegeven om de achterstanden in te lopen, maar dit komt mede gelet op de gemotiveerde betwisting daarvan door WonenBreburg niet vast te staan. Uit de producties bij de inleidende dagvaarding uit de verstekprocedure volgt immers dat WonenBreburg een melding bij de gemeente heeft gedaan voor schuldhulpverlening, hetgeen WonenBreburg ook ter zitting heeft toegelicht. Daarnaast heeft WonenBreburg ter zitting onweersproken aangegeven dat zij [eiser in verzet01] meermaals heeft gebeld over de huurachterstand, dat zij brieven heeft gestuurd en dat er op 23 mei 2022 bij [eiser in verzet01] een huisbezoek is geweest. Verder gaat de kantonrechter niet mee in het verzoek van [eiser in verzet01] om een terme de grâce te verlenen, nu niet voldoende aannemelijk is gemaakt dat binnen de in de wet gegeven korte termijn van een maand aan de huurbetalingsverplichtingen kan en zal worden voldaan.
4.5.
Gelet op het voorgaande verklaart de kantonrechter het verzet ongegrond.
Het verstekvonnis zal op grond van het vorenstaande worden bekrachtigd.
4.6.
[eiser in verzet01] is de partij die ongelijk krijgt en hij zal daarom in de proceskosten worden veroordeeld. Tot aan dit vonnis worden de proceskosten aan de zijde van WonenBreburg als volgt vastgesteld:
- salaris gemachtigde
78,00
(2,00 punten × € 39,00)
Totaal
78,00

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
bekrachtigt het door de kantonrechter op 14 september 2022 onder zaaknummer / rolnummer 10080437 CV EXPL 22-3253 gewezen verstekvonnis,
5.2.
veroordeelt [eiser in verzet01] in de proceskosten van de verzetprocedure, aan de zijde van WonenBreburg tot op heden vastgesteld op € 78,00,
5.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. Rouwen en in het openbaar uitgesproken op 14 juni 2023.