ECLI:NL:RBZWB:2023:452

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
25 januari 2023
Publicatiedatum
26 januari 2023
Zaaknummer
9979184_E25012023
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • P. Ponds
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering uit zorgverzekeringsovereenkomst met deels geslaagd beroep op verjaring

In deze zaak heeft VGZ Zorgverzekeraar N.V. een vordering ingesteld tegen [gedaagde in conventie] op basis van een zorgverzekeringsovereenkomst. De vordering betreft een bedrag van € 500,- aan hoofdsom, vermeerderd met rente en kosten, als gevolg van onbetaalde premies en zorgkosten. [gedaagde in conventie] heeft erkend dat hij een achterstand heeft, maar voert aan dat de vordering verjaard is voor bedragen die vóór 19 december 2016 zijn ontstaan, omdat hij niet op de hoogte was van deze vorderingen tot de aanmaning van 19 december 2021. De kantonrechter heeft vastgesteld dat VGZ niet voldoende bewijs heeft geleverd dat de verjaring is gestuit door eerdere aanmaningen. Hierdoor zijn de vorderingen die dateren van vóór 19 december 2016 verjaard. De kantonrechter heeft geoordeeld dat [gedaagde in conventie] € 500,- aan VGZ verschuldigd is voor zorgkosten en premies tot en met 1 december 2021, en heeft de wettelijke rente vanaf de dag van dagvaarding toegewezen. In reconventie heeft [gedaagde in conventie] een verklaring voor recht gevorderd dat de facturen voor 19 december 2016 zijn verjaard, maar deze eis is niet-ontvankelijk verklaard omdat deze te laat is ingesteld. De proceskosten zijn toegewezen aan VGZ, en [gedaagde in conventie] is veroordeeld in de kosten van de procedure.

Uitspraak

RECHTBANKZEELAND-WEST-BRABANT
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Bergen op Zoom
Zaaknummer: 9979184 \ CV EXPL 22-2051
Vonnis van 25 januari 2023
in de zaak van
VGZ ZORGVERZEKERAAR N.V.,
statutair gevestigd en kantoorhoudende te Arnhem,
eisende partij in conventie, verwerende partij in reconventie,
hierna te noemen: VGZ,
gemachtigde: Inkassier,
tegen
[gedaagde in conventie],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde partij in conventie, eisende partij in reconventie,
hierna te noemen: [gedaagde in conventie] ,
gemachtigde: [gemachtigde] .

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 25 mei 2022, met producties;
- de conclusie van antwoord;
- de conclusie van repliek, met producties;
- de conclusie van dupliek, tevens houdende een eis in reconventie.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[gedaagde in conventie] is voor de verplichte zorgverzekering verzekerd althans verzekerd geweest bij VGZ.
2.2.
[gedaagde in conventie] heeft over de periodes 1 september 2006 tot en met 23 november 2011 en 18 maart 2017 tot en met 1 december 2021 een achterstand laten ontstaan in de betaling van maandelijkse premies en zorgkosten.
2.3.
VGZ heeft [gedaagde in conventie] per brief van 19 december 2021 aangemaand om tot betaling over te gaan. Per brief van 13 maart 2022 heeft Inkassier [gedaagde in conventie] gesommeerd om tot betaling over te gaan. Ondanks de brieven is [gedaagde in conventie] niet tot (volledige) betaling overgegaan.

3.Het geschil

in conventie
3.1.
VGZ vordert - samengevat - veroordeling van [gedaagde in conventie] tot betaling van € 500,- aan hoofdsom, vermeerderd met rente en kosten. Aan de vordering legt zij het volgende ten grondslag.
[gedaagde in conventie] heeft met VGZ een zorgverzekeringsovereenkomst gesloten. Op grond van deze overeenkomst is [gedaagde in conventie] premie verschuldigd en dient [gedaagde in conventie] gedeclareerde zorgkosten, voor zover deze niet worden vergoed of onder het eigen risico vallen, te betalen. [gedaagde in conventie] heeft in totaal € 10.488,31 aan premie en zorgkosten onbetaald gelaten. Om de proceskosten te beperken, beperkt VGZ de vordering in de onderhavige procedure beperkt tot € 500,-.
3.2.
[gedaagde in conventie] voert verweer. [gedaagde in conventie] erkent de verschuldigdheid van de onderhavige vordering en concludeert tot toewijzing van de hoofdsom en de wettelijke rente daarover vanaf de dag der dagvaarding, alsmede van de dagvaardingskosten. Voor die bedragen wil hij graag een betalingsregeling treffen. Voor het overige dienen volgens hem de door VGZ gevorderde proces- en nakosten te worden afgewezen, met dien verstande dat iedere partij de eigen kosten draagt.
[gedaagde in conventie] voert aan dat hij zich in 2017 opnieuw (na een onderbreking van meerdere jaren) heeft verzekerd bij VGZ. Pas bij brief van 19 december 2021 vernam hij voor het eerst dat er onbetaalde facturen openstonden over de jaren 2006 tot en met 2011 (en de jaren 2017 tot en met 2019). [gedaagde in conventie] betwist dat hij vóór die datum aanmanings-/stuitingsbrieven heeft ontvangen. De vorderingen van vóór 19 december 2016 zijn daarom verjaard.
in reconventie
3.3.
[gedaagde in conventie] vordert een verklaring voor recht dat de facturen gedateerd voor 19 december 2016 zijn verjaard, omdat de verjaring niet vóór 19 december 2021 is gestuit.

4.De beoordeling

in conventie
4.1.
[gedaagde in conventie] heeft bij antwoord de verschuldigdheid van de hoofdsom, welke VGZ in de onderhavige procedure heeft beperkt tot € 500,-, erkend. De gevorderde hoofdsom ligt daarom in beginsel voor toewijzing gereed.
4.2.
Nu VGZ niet heeft aangegeven op welke vorderingen het gevorderde bedrag van € 500,- betrekking heeft, wordt dit op grond van artikel 6:43 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) op de meest oudste vorderingen toegerekend. Aangezien [gedaagde in conventie] zich tegen de oudste vorderingen heeft verweerd met een beroep op verjaring, zal de kantonrechter op het verweer van [gedaagde in conventie] ingaan.
4.3.
Een vordering als de onderhavige verjaart in beginsel na vijf jaar. De verjaring kan worden gestuit door een schriftelijke aanmaning of door een schriftelijke mededeling waarin de schuldeiser zich ondubbelzinnig zijn recht op nakoming voorbehoudt.
Van de brieven van vóór 4 juni 2014 is geen kopie overgelegd. Onweersproken is gesteld dat dit aanmaningen betroffen. De ontvangst van deze brieven is echter betwist, zodat de vorderingen van vóór 4 juni 2009 in ieder geval zijn verjaard nu niet is vast komen te staan dat de stuitingsbrieven [gedaagde in conventie] hebben bereikt.
VGZ heeft brieven overgelegd van 4 juni 2014 en 10 februari 2017 welke aan [gedaagde in conventie] zouden zijn gezonden en als aanmaning kunnen worden aangemerkt. Echter, [gedaagde in conventie] heeft de ontvangst van deze brieven eveneens betwist en VGZ heeft onvoldoende onderbouwd dat deze aanmaningen [gedaagde in conventie] hebben bereikt. Hierdoor is niet vast komen te staan dat de verjaring is gestuit door deze brieven. Aangezien [gedaagde in conventie] enkel de ontvangst van de brief van 19 december 2021 heeft erkend, zijn alle vorderingen die dateren van vóór 19 december 2016 verjaard – dat betreft in concreto de premies en zorgkostennota’s uit de periode van 1 september 2006 tot en met 23 november 2011 – en is de verjaring gestuit van de vorderingen die dateren van latere datum. De vorderingen vanaf 18 maart 2017 (zoals genoemd in het door VGZ als productie 1 bij dagvaarding overgelegde overzicht) zijn daarom niet verjaard. Dat houdt in dat [gedaagde in conventie] € 1.634,55 aan hoofdsom verschuldigd is aan VGZ voor zorgkosten en premies tot en met 1 december 2021. Aangezien VGZ haar vordering in de onderhavige procedure heeft beperkt tot € 500,- aan hoofdsom, is dit bedrag toewijsbaar.
4.4.
VGZ vordert de wettelijke rente over € 500,- vanaf de dag van de dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening. De verschuldigdheid van deze rentevordering heeft [gedaagde in conventie] erkend, zodat de gevorderde wettelijke rente vanaf 25 mei 2022 toewijsbaar is.
4.5.
Nu VGZ haar vordering heeft beperkt tot € 500,- aan hoofdsom, hoeft de kantonrechter geen inhoudelijk oordeel te geven over het in de specificatie in het lichaam van de dagvaarding opgenomen bedrag aan wettelijke rente berekend tot 14 mei 2022 en de buitengerechtelijke incassokosten.
4.6.
[gedaagde in conventie] is de partij die ongelijk krijgt en hij zal daarom in de proceskosten worden veroordeeld. Tot aan dit vonnis worden de proceskosten aan de zijde van VGZ als volgt vastgesteld:
- kosten van de dagvaarding
129,74
- griffierecht
128,00
- salaris gemachtigde
150,00
(2 punten × € 75,00)
Totaal
407,74
4.7.
De gevorderde veroordeling in de nakosten is, als onderdeel van de proceskosten, toewijsbaar voor zover deze kosten op dit moment kunnen worden begroot. De nakosten zullen dan ook worden toegewezen op de wijze zoals in de beslissing vermeld.
4.8.
[gedaagde in conventie] dient zich voor het treffen van een betalingsregeling – zoals door hem verzocht – te wenden tot de gemachtigde van VGZ, omdat de wet geen grond biedt voor het bij vonnis dwingend opleggen van een dergelijke betalingsregeling.
in reconventie
4.9.
Aan [eiser in reconventie] komt op grond van artikel 136 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) de bevoegdheid toe een eis in reconventie c.q. tegenvordering in te stellen. [eiser in reconventie] heeft zijn eis in reconventie echter te laat ingesteld. In artikel 137 Rv is namelijk bepaald dat een eis in reconventie direct bij het antwoord op de dagvaarding ingesteld moet worden, terwijl de tegenvordering pas bij dupliek is ingesteld. De kantonrechter zal de eis van [eiser in reconventie] daarom niet inhoudelijk beoordelen en [eiser in reconventie] niet-ontvankelijk verklaren in zijn eis in reconventie.
4.10.
[eiser in reconventie] wordt als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten veroordeeld. Nu de eis in reconventie pas bij conclusie van dupliek in conventie is ingesteld en VGZ niet in de gelegenheid is gesteld daarop te reageren, worden de proceskosten in reconventie aan de zijde van VGZ tot op heden vastgesteld op nihil.

5.De beslissing

De kantonrechter
in conventie
5.1.
veroordeelt [gedaagde in conventie] om aan VGZ te betalen een bedrag van € 500,-, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag met ingang van 25 mei 2022 tot de dag van volledige betaling,
5.2.
veroordeelt [gedaagde in conventie] in de proceskosten, aan de zijde van VGZ tot dit vonnis vastgesteld op € 407,74,
5.3.
veroordeelt [gedaagde in conventie] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 37,50 aan salaris gemachtigde, als niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan dit vonnis is voldaan,
5.4.
verklaart het vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
in reconventie
5.5.
verklaart [eiser in reconventie] niet-ontvankelijk in zijn vordering in reconventie,
5.6.
veroordeelt [eiser in reconventie] in de proceskosten, aan de zijde van VGZ tot dit vonnis vastgesteld op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. Ponds, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 25 januari 2023.