In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 8 juni 2023 uitspraak gedaan over een bezwaar tegen de afname en verwerking van het DNA-profiel van de veroordeelde, geboren in 1957. Het bezwaarschrift werd op 24 januari 2023 ingediend en op 25 mei 2023 behandeld in besloten raadkamer. De veroordeelde was niet verschenen, maar zijn advocaat, mr. J.H.M. van Dinten, en de officier van justitie, mr. T.C.M. Hendriks, waren aanwezig. De veroordeelde betwistte de afname van zijn DNA, stellende dat hij geen DNA-stukken had ontvangen en dat de afname niet door een bevoegde verbalisant was uitgevoerd. Hij voerde aan dat zijn bijzondere omstandigheden, waaronder twee herseninfarcten, maakten dat de kans op recidive zeer klein was.
Het Openbaar Ministerie stelde echter dat er een wettelijke grondslag was voor de afname van DNA-materiaal en dat de uitzonderingen in de Wet DNA niet van toepassing waren. De rechtbank oordeelde dat de afname van DNA rechtmatig was en dat de bezwaren van de veroordeelde niet voldoende waren om het bezwaar gegrond te verklaren. De rechtbank concludeerde dat de Wet DNA beoogt om toekomstige strafbare feiten op te sporen en dat de omstandigheden van de veroordeelde niet zodanig waren dat een uitzondering op de wet gerechtvaardigd was.
De rechtbank verklaarde het bezwaar ongegrond, waarbij het belang van DNA-onderzoek voor de opsporing van misdrijven werd benadrukt. De beslissing werd genomen door rechter mr. J.C. Gillesse, in aanwezigheid van griffier mr. S.H.M.R. Chevalier-Verbunt. Tegen deze beslissing staan geen rechtsmiddelen open.