ECLI:NL:RBZWB:2023:4530

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
29 juni 2023
Publicatiedatum
29 juni 2023
Zaaknummer
AWB- 23_14
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • S. Hindriks
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toegang tot persoonsgegevens en ontvankelijkheid van bezwaarschrift in het kader van de AVG

Op 29 juni 2023 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak tussen een eiser zonder vaste woon- of verblijfplaats en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg. De eiser had op 12 juni 2022 verzocht om inzage in zijn persoonsgegevens op basis van artikel 15 van de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG). Het college heeft op 9 augustus 2022 en 31 augustus 2022 gecommuniceerd over de raadpleging van de gegevens van de eiser, maar heeft het bezwaarschrift van de eiser niet-ontvankelijk verklaard omdat hij geen adres had opgegeven. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld tegen het uitblijven van een besluit op zijn bezwaarschrift en tegen het bestreden besluit van 3 januari 2023, waarin het college het bezwaarschrift opnieuw niet-ontvankelijk verklaarde.

Tijdens de zitting op 1 juni 2023 heeft de rechtbank de argumenten van de eiser en het college gehoord. De rechtbank overweegt dat het vereiste van een adres in artikel 6:5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bedoeld is om de correspondentie tussen de bezwaarmaker en het bestuursorgaan te bevorderen. Eiser heeft echter betoogd dat hij geen woonadres kan opgeven vanwege persoonlijke omstandigheden en heeft verzocht om communicatie via e-mail. De rechtbank concludeert dat het college ten onrechte het bezwaarschrift niet-ontvankelijk heeft verklaard, aangezien er geen twijfel bestond over de identiteit van de eiser en de communicatie via e-mail al had plaatsgevonden.

De rechtbank verklaart het beroep tegen het bestreden besluit gegrond en vernietigt dit besluit. Het college wordt opgedragen om binnen acht weken na de uitspraak een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met de uitspraak van de rechtbank. Er zijn geen proceskosten voor vergoeding vastgesteld.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 23/14 AVG

uitspraak van 29 juni 2023 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser] , zonder vaste woon- of verblijfplaats, eiser

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg, verweerder.

Procesverloop

Eiser heeft op 12 juni 2022 bij het college verzocht om inzage van de hem betreffende persoonsgegevens als bedoeld in artikel 15 van de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG).
Bij het primaire besluit van 9 augustus 2022, zoals aangevuld op 31 augustus 2022, heeft het college te kennen gegeven dat op 29 augustus 2018 de gegevens van eiser twaalf keer zijn geraadpleegd en op 20 februari 2019 en 6 juni 2019 één keer zijn geraadpleegd. Daarbij heeft het college aangegeven dat hij niet heeft kunnen achterhalen waarom de gegevens zijn geraadpleegd.
Tegen deze besluiten heeft eiser op 31 augustus 2022 een bezwaarschrift ingediend.
Eiser heeft vervolgens op 31 december 2022 beroep ingesteld tegen het uitblijven van een besluit op zijn bezwaarschrift van 31 augustus 2022.
Bij besluit van 3 januari 2023 (bestreden besluit) heeft het college alsnog beslist op het bezwaarschrift van eiser. Het college heeft het bezwaarschrift niet-ontvankelijk verklaard omdat eiser geen adres heeft opgegeven.
Het beroep van eiser tegen het uitblijven van een besluit is met toepassing van artikel 6:20, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) mede gericht tegen het bestreden besluit.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 1 juni 2023. Eiser is in persoon verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [naam vertegenwoordiger] .

Overwegingen

1. Verweerder heeft bepleit dat het bezwaarschrift terecht niet-ontvankelijk is verklaard en dat ook het beroepschrift van eiser niet-ontvankelijk is omdat hij ook in beroep geen adres heeft opgegeven. Eiser heeft in zijn bezwaarschrift en in zijn beroepschrift geen woonadres opgegeven maar een e-mailadres. Hij heeft daarbij aangegeven dat hij geen brp-adres meer heeft en heeft het college en de rechtbank verzocht om te corresponderen via e-mail.
2. Bij brief van 15 september 2022 heeft het college eiser te kennen gegeven dat ingevolge artikel 6:5 van de Awb het bezwaarschrift een adres moet bevatten en dat een e-mailadres niet toereikend is. Daarbij heeft het college gewezen op de verplichting tot inschrijving in de brp en dat bij het ontbreken van een woonadres gekozen kan worden voor een briefadres bij een familielid, bij een bekende of zelfs bij een gemeente. Eiser heeft tot 27 september 2022 de tijd gekregen om het verzuim te herstellen.
Eiser heeft daarop verklaard dat een briefadres niet meer mogelijk is omdat zijn familie en vrienden bang zijn voor de Nederlandse overheid. Eiser heeft wel een briefadres bij de gemeente [plaatsnaam] gehad (gekoppeld aan zijn uitkering) maar omdat keer op keer de post zoek raakte is de gemeente [plaatsnaam] akkoord gegaan met opheffen van het briefadres en met het inschrijven van eiser op een zogeheten puntadres.
3. Eiser heeft geen belang meer bij beoordeling van het beroep tegen het uitblijven van een besluit omdat op 3 januari 2023 een besluit is genomen. Het beroep tegen het uitblijven van een besluit is daarom niet-ontvankelijk.
4. Ingevolge artikel 6:5, eerste lid, aanhef en onder a, van de Awb wordt het bezwaar- of beroepschrift ondertekend en bevat ten minste de naam en het adres van de indiener.
4.1
De Afdeling bestuursrecht van de Raad van State (AbRS) heeft in haar uitspraak van 12 oktober 2011, ECLI:NL:RVS:2011:BT7438, overwogen dat het vereiste neergelegd in artikel 6:5, eerste lid, aanhef en onder a, van de Awb ertoe strekt de correspondentie tussen de bezwaarmaker en het bestuursorgaan te bevorderen. De rechtbank onderkent dat in artikel 6:5, eerste lid, aanhef en onder a, van de Awb het uitgangspunt is neergelegd dat de bezwaarmaker kiest voor een huis- of briefadres, maar eiser heeft in bezwaar en beroep uitgebreid onderbouwd waarom die keuze voor hem geen optie is. Eiser heeft bij zijn inzageverzoek een e-mailadres opgegeven en het college heeft via dit e-mailadres met eiser gecommuniceerd en hem op 9 augustus 2022 en 31 augustus 2022 het primaire besluit toegezonden. Omdat dit een inhoudelijke reactie is op het inzageverzoek, zij het volgens eiser ontoereikend, leidt de rechtbank hieruit af dat het college geen enkele twijfel had over de identiteit van eiser. Gelet hierop ziet de rechtbank niet waarom de correspondentie tussen eiser en het college niet via ditzelfde e-mailadres kan worden voortgezet in de bezwaarfase.
4.2
In het verlengde van het vorenstaande overweegt de rechtbank dat de door eiser geschetste problematiek aanleiding was om toe te staan dat de correspondentie met de rechtbank ook via diens e-mailadres gevoerd kan worden, zodat zijn beroep ontvankelijk is.
5. Dit leidt de rechtbank tot de conclusie dat het college ten onrechte het bezwaarschrift van eiser niet-ontvankelijk heeft verklaard. Het beroep zal daarom gegrond worden verklaard en de rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen. Het college zal daarom een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak.
Er zijn geen voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep van eiser vanwege het uitblijven van een besluit niet-ontvankelijk;
  • verklaart het beroep tegen het bestreden besluit gegrond en vernietigt dit besluit;
  • draagt het college op binnen 8 weken na verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 184,-- aan eiser te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Hindriks, rechter, in aanwezigheid van mr. P.H.M. Verdonschot, griffier, op 29 juni 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
P.H.M. Verdonschot, griffier S. Hindriks, rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.