ECLI:NL:RBZWB:2023:4540

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
29 juni 2023
Publicatiedatum
29 juni 2023
Zaaknummer
AWB- 22_5317
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • S. Hindriks
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het besluit tot sluiting van een woning op grond van de Opiumwet na aantreffen van drugs

In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 29 juni 2023 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure. Eiser, vertegenwoordigd door mr. P.C. Schouten, heeft beroep ingesteld tegen een besluit van de burgemeester van de gemeente Etten-Leur, dat op 4 oktober 2022 is genomen. Dit besluit hield in dat de woning van eiser aan de [adres] 46 te [plaatsnaam 1] voor de duur van drie maanden gesloten moest worden, naar aanleiding van het aantreffen van een aanzienlijke hoeveelheid drugs tijdens een politie-inval op 3 juli 2022. De burgemeester heeft de sluiting van de woning gerechtvaardigd op basis van artikel 13b van de Opiumwet, dat hem de bevoegdheid geeft om een last onder bestuursdwang op te leggen bij overtredingen van de Opiumwet.

Tijdens de zitting op 1 juni 2023 heeft eiser betoogd dat de sluiting onevenredig is en dat de bestuurlijke rapportage aan de derde partij onrechtmatig was. De rechtbank heeft echter vastgesteld dat de burgemeester bevoegd was om de sluiting te bevelen, gezien de ernst van de overtredingen en de aangetroffen drugs. De rechtbank heeft ook overwogen dat de burgemeester de belangen van eiser in zijn beoordeling heeft meegewogen, maar dat de sluiting noodzakelijk was voor het herstel van de openbare orde en het woon- en leefklimaat in de omgeving.

De rechtbank heeft geconcludeerd dat de sluiting van de woning voor de duur van drie maanden in overeenstemming was met het beleid van de burgemeester en dat er geen bijzondere omstandigheden waren die een andere beslissing rechtvaardigden. Eiser heeft na de sluiting van iets meer dan twee maanden zijn woning weer kunnen betrekken. De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard en geen proceskostenveroordeling uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 22/5317 OPIUMW

uitspraak van 29 juni 2023 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser] , te [plaatsnaam 1] , eiser,

gemachtigde: mr. P.C. Schouten
en

de burgemeester van de gemeente Etten-Leur, verweerder.

Als derde partij heeft aan het geding deelgenomen:
[naam derde-partij], te [plaatsnaam 2] .

Procesverloop

Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van de burgemeester van 4 oktober 2022 (bestreden besluit) inzake het bevel tot het sluiten van de woning aan de [adres] 46 te [plaatsnaam 1] voor de duur van drie maanden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 1 juni 2023. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde mr. P.C. Schouten. De burgemeester heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M. Gommers. Derde partij is, met kennisgeving, niet verschenen.

Overwegingen

1. Blijkens de bestuurlijke rapportage van de politie is op 3 juli 2022 tijdens de doorzoeking van de woning van eiser aan de [adres] 46 te [plaatsnaam 1] 37,2 gram MDMA, 960 ml GHB en 977,5 gram amfetamine aangetroffen. Daarnaast heeft de politie de volgende zaken aangetroffen: in totaal € 585,00 contant geld (voornamelijk in biljetten van € 5,00), een busje pepperspray, een zwart veerdruk pistool, drie potjes met in totaal 72 xtc-pillen, een sealapparaat, een taser in de vorm van een zaklamp, een zak met ongeveer 85 gram hennep en een wit potje met speed. Verder werd in de schuur aangetroffen een sealapparaat, een fles met ongeveer 1050 gram GHB, een fles met ongeveer 230 gram GHB, een zakje met 115 gram amfetamine pasta, een zakje met resten van vermoedelijk amfetamine en een potje met resten van vermoedelijk amfetamine. Daarnaast heeft de politie in de kliko in de tuin een kartonnen doos met daarin 825 gram amfetamine aangetroffen.
Op 14 juli 2022 heeft de burgemeester aan [naam derde-partij] als eigenaar van de woning en aan eiser als huurder, haar voornemen kenbaar gemaakt om de woning met toepassing van artikel 13b van de Opiumwet voor een periode van drie maanden te sluiten.
Op 21 juli 2022 heeft verzoeker zijn zienswijze kenbaar gemaakt.
Bij het primaire besluit van 15 augustus 2022 heeft de burgemeester [naam derde-partij] en eiser op grond van artikel 13b, eerste lid, onder a, van de Opiumwet gelast de woning te sluiten en gesloten te houden voor een periode van drie maanden met ingang van 25 augustus 2022.
Eiser heeft daartegen een bezwaarschrift ingediend. Hij heeft de voorzieningenrechter tevens verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Bij uitspraak van 6 september 2022, ECLI:NL:RBZWB:2022:5159, heeft de voorzieningenrechter het verzoek om schorsing van het primaire besluit afgewezen. Daarbij is de begunstigingstermijn van het sluitingsbevel verlengd tot 4 oktober 2022.
Bij het bestreden besluit heeft de burgemeester de bezwaren van eiser ongegrond verklaard.
Bij besluit van 14 december 2022 heeft de burgemeester het sluitingsbevel met onmiddellijke ingang opgeheven.
[naam derde-partij] heeft in een civiele procedure de ontbinding van de huurovereenkomst gevorderd. Ter zitting heeft eiser verklaard dat de civiele rechter het ontbindingsverzoek heeft afgewezen.
2. Eiser woont vanaf 14 december 2022 weer in de woning [adres] 46 te [plaatsnaam 1] en de huurovereenkomst tussen eiser en [naam derde-partij] is niet ontbonden. Omdat de gemachtigde van eiser tijdig heeft verzocht om een tegemoetkoming in de proceskosten in bezwaar neemt de rechtbank aan dat eiser nog steeds belang heeft bij de beoordeling van de rechtmatigheid van het bestreden besluit. De burgemeester heeft dit ter zitting beaamd.
3. Eiser heeft niet betwist dat de burgemeester bevoegd was om zijn woning voor drie maanden te sluiten. Eiser heeft gewezen op enkele bijzondere omstandigheden, die volgens hem maken dat de sluiting onevenredig uitpakt. Naar hij heeft gesteld is de verstrekking van de bestuurlijke rapportage aan [naam derde-partij] onrechtmatig en/of strafbaar en in strijd met het fair play-beginsel. Daarnaast heeft eiser betoogd dat de bestuurlijke rapportage niet op waarheid berust omdat verschillende buurtgenoten hebben verklaard dat zij geen overlast hebben ondervonden en zelfs een petitie hebben getekend om de woning geopend te houden. Volgens eiser was hij niet meer dan een gelegenheidsdealer en heeft hij nooit in en om zijn eigen woning drugs verhandeld.
4. Ingevolge artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet is de burgemeester bevoegd tot oplegging van een last onder bestuursdwang indien in een woning of lokaal of op een daarbij behorend erf een middel als bedoeld in lijst I of II wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig is.
4.1
De rechtbank stelt vast dat in de woning van eiser een handelshoeveelheid drugs is aangetroffen en dat de burgemeester daarom bevoegd was de sluiting te bevelen.
4.2
Voorts kan de rechtbank eiser niet volgen in zijn stelling dat de verstrekking van de bestuurlijke rapportage aan [naam derde-partij] onrechtmatig is. [naam derde-partij] is eigenaar van de woning waarin een handelsvoorraad drugs is aangetroffen en is daarmee ook overtreder van het in de artikelen 2 en 3 van de Opiumwet neergelegde verbod om in een woning of op een daarbij behorend erf een middel als bedoeld in lijst I of II aanwezig te hebben. [naam derde-partij] heeft daarom ook een bevel tot het sluiten van de woning aan de [adres] 46 te [plaatsnaam 1] gekregen. Het is geheel volgens de regels, waaronder in ieder geval Afdeling 3.7 van de Awb (de motiveringsplicht), dat [naam derde-partij] de bestuurlijke rapportage krijgt toegezonden als onderbouwing van het voornemen om de woning te sluiten. Dat in de bestuurlijke rapportage de naam van eiser genoemd wordt kan voor [naam derde-partij] geen verrassing geweest zijn omdat zij met betrekking tot deze woning een huurovereenkomst heeft met eiser.
5. Een sluiting voor de duur van drie maanden is in overeenstemming met het door de burgemeester gevoerde beleid. Op grond van artikel 4:84 van de Awb handelt het bestuursorgaan overeenkomstig de beleidsregel, tenzij dat voor een of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen.
5.1
Volgens vaste rechtspraak moet de burgemeester alle omstandigheden van het geval betrekken in haar beoordeling en bezien of deze op zichzelf dan wel samen met andere omstandigheden, moeten worden aangemerkt als bijzondere omstandigheden in de zin van artikel 4:84 van de Awb. Bij die beoordeling dient in de eerste plaats aan de hand van de ernst en omvang van de overtreding te worden beoordeeld in hoeverre sluiting van een woning noodzakelijk is ter bescherming van het woon- en leefklimaat bij de woning en het herstel van de openbare orde. Vervolgens moet worden beoordeeld of sluiting van de woning evenredig is.
5.2
Bij de beoordeling of de burgemeester gebruik heeft kunnen maken van haar bevoegdheid tot sluiting dient de nieuwe maatstaf voor (de intensiteit van) toetsing aan het evenredigheidsbeginsel in acht te worden genomen. Bij de toetsing aan het evenredigheidsbeginsel wordt een onderscheid gemaakt tussen de geschiktheid, noodzakelijkheid en evenwichtigheid.
Geschiktheid
5.3
Naar het oordeel van de rechtbank kan sluiting van een woning een geschikt middel zijn om de doelen te bereiken die de burgemeester voor ogen heeft, namelijk het tegengaan van drugshandel, het voorkomen van verdere overtredingen in of vanuit een pand, het wegnemen van risico’s voor omwonenden en het afgeven van een zichtbaar signaal aan de omgeving dat de burgemeester optreedt tegen drugscriminaliteit.
Dit laat onverlet dat woningsluiting een zeer ingrijpende maatregel is en dat niet tot sluiting mag worden overgegaan als dat gelet op de omstandigheden niet noodzakelijk en evenwichtig is. In dat geval zou de burgemeester in redelijkheid moeten afwijken van haar beleid en met een minder ingrijpend middel, zoals een waarschuwing, moeten volstaan.
Noodzakelijkheid
5.4
Aan de hand van de ernst en omvang van de overtreding moet worden beoordeeld of sluiting van een pand nodig is ter bescherming van het woon- en leefklimaat bij het pand en het herstel van de openbare orde. Voor de beoordeling van de ernst en omvang van de overtreding is van belang of de aangetroffen drugs feitelijk in of vanuit het pand werden verhandeld. Met een sluiting wordt de bekendheid van het pand als drugspand weggenomen en wordt de loop naar het pand eruit gehaald. Daarmee wordt beoogd om het pand aan het drugscircuit te onttrekken. Dat drugs feitelijk in of vanuit het pand werden verhandeld, kan bijvoorbeeld blijken uit meldingen bij de politie over mogelijke handel vanuit het pand, verklaringen van buurtbewoners of het aantreffen van attributen die duiden op handel vanuit het pand zoals gripzakjes, ponypacks en/of een (grammen)weegschaal. Als er geen of weinig aanwijzingen zijn dat in of vanuit het pand drugs werden verhandeld, dan zal de burgemeester - als zij zich op het standpunt stelt dat van dergelijke handel wél sprake was - nader moeten onderbouwen waarom dat het geval was. Slaagt de burgemeester hierin niet of onvoldoende, dan zal er doorgaans een mindere mate van of geen overlast zijn in de omgeving van het pand en wordt de openbare orde in mindere mate of niet verstoord. Als niet alleen aanwijzingen dat drugs in of vanuit het pand werden verhandeld afwezig zijn, maar ook andere omstandigheden ontbreken die bij de beoordeling van de noodzaak van de sluiting van belang zijn, zoals de omstandigheid dat het gaat om harddrugs, een recidivesituatie en de ligging van een pand in een voor drugscriminaliteit kwetsbare wijk, kan dit ertoe leiden dat er geen noodzaak bestaat om het pand te sluiten.
5.5
Eiser heeft verklaard dat hij de amfetamine voorhanden had om te verkopen teneinde met de opbrengsten te kunnen voorzien in zijn GHB verslaving. De rechtbank kan eiser niet volgen in de stelling dat hij niet in en rondom zijn woning drugs heeft verhandeld en daarom ook geen overlast in de buurt heeft veroorzaakt. De rechtbank ziet geen reden om te twijfelen aan de juistheid van de bevindingen van de politie zoals vermeld in de op ambtseed opgemaakte bestuurlijke rapportage. Eiser heeft verklaringen overgelegd van buurtgenoten waarin staat dat zij geen overlast hebben gehad van de drugshandel van eiser. Maar dit neemt niet weg dat de politie andere verklaringen van buurtgenoten heeft opgetekend. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de burgemeester op goede gronden meer betekenis kunnen toekennen aan de verklaringen van enkele omwonenden aan de politie dat er een constante aanloop zou zijn bij de woning en dat dit bezoeken van steeds 2 tot 5 minuten betroffen. De door de politie verzamelde verklaringen geven een objectiever beeld dan de verklaringen die door of namens eiser verzameld zijn. Dit beeld is ook in lijn met het grote aantal biljetten van € 5,00 dat in de woning is aangetroffen, hetgeen op zijn beurt weer spoort met de verkoopprijs van € 5,00 per gram amfetamine. Daarnaast had eiser de beschikking over twee sealapparaten. Dit zijn voldoende aanknopingspunten voor het oordeel dat vanuit de woning van eiser concreet gehandeld werd in drugs. Gelet hierop kan de rechtbank de burgemeester volgen in haar oordeel dat sluiting van het pand nodig was ter bescherming van het woon- en leefklimaat bij het pand en het herstel van de openbare orde.
Evenwichtigheid
5.6
Bij de beoordeling van een besluit tot sluiting van een woning op grond van de Opiumwet moeten ook de gevolgen daarvan worden betrokken. Het is inherent aan een sluiting dat de bewoner(s) de woning moet(en) verlaten. Sluiting van een woning maakt inbreuk op het huisrecht en het privéleven, die worden beschermd door artikel 8 van het EVRM. Ook financiële schade, bijvoorbeeld vanwege de kosten van vervangende woonruimte, of de omstandigheid dat het kwetsbare bewoners betreft, kunnen gevolgen zijn die bij de beoordeling moeten worden betrokken. De gevolgen van een woningsluiting kunnen bijzonder zwaar zijn als de bewoners niet kunnen terugkeren in de woning na ommekomst of opheffing van de sluiting, bijvoorbeeld omdat door de sluiting het huurcontract wordt ontbonden.
5.7
Het gedwongen moeten verlaten van de woning en het moeten zoeken naar vervangende woonruimte, is op zichzelf geen bijzondere omstandigheid en leidt niet tot het oordeel dat de sluiting onevenredig is. Ook is niet aannemelijk gemaakt dat het voor eiser onmogelijk is om voor drie maanden aan vervangende woonruimte te komen. Eiser heeft aangevoerd dat hij psychische klachten heeft waarvoor hij behandeld moet worden. Volgens eiser staat hij al langer dan 30 weken op de wachtlijst voor klinische opname en het wachten op die hulp in woonruimte van Centraal Onthaal zal de situatie alleen maar verergeren. De rechtbank overweegt dat de burgemeester contact heeft opgenomen met andere woningcorporaties dan [naam derde-partij] met de vraag of er woningaanbod is en zij heeft eiser aangeraden om zich in te schrijven voor een tijdelijke vervangende woonruimte, zoals bij Centraal Onthaal. Volgens eiser is die woonruimte niet passend, maar hij heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij voor het wachten op zijn behandeling is aangewezen op zijn eigen woning. Voorts heeft de burgemeester eiser de mogelijkheid geboden om zich met een postadres in te schrijven op het adres van het gemeentehuis, zodat hij zijn uitkering niet kwijtraakt en zij heeft eiser toestemming gegeven om gedurende de sluiting een half uur per dag de tuin te betreden om zijn vissen te verzorgen. Ten slotte overweegt de rechtbank dat eiser na een sluiting van iets meer dan twee maanden weer terug heeft kunnen keren naar zijn woning. Er is dan ook geen aanleiding om te oordelen dat de sluiting in het geval van eiser onevenwichtig moet worden geacht.
6. Gelet op het vorenstaande is het beroep ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Hindriks, rechter, in aanwezigheid van mr. P.H.M. Verdonschot, griffier, op 29 juni 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
P.H.M. Verdonschot, griffier S. Hindriks, rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.