Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
1.de erfgenamen van [eiser sub 1] ,[erfgenaam 1] en[erfgenaam 2] en[erfgenaam 3]
[eiser sub 2],
1.Het verdere verloop van de procedure
2.De verdere beoordeling
De kantonrechter stelt vast (onder andere uitgaande van het hierna nog nader te noemen overzicht dat Huurders als productie 41 hebben overgelegd) dat [gedaagde] binnen het totale VVO vier soorten ruimtes onderscheidt, te weten algemene ruimtes, commerciële ruimtes, reguliere appartementen (200) en zorgappartementen (85). Het VVO zonder de algemene ruimtes bestaat dus uit de som van de oppervlakten van de commerciële ruimtes, reguliere appartementen en zorgappartementen.
algemene ruimten” als “
gemeenschappelijke ruimten” voorkomt. Verder is overwogen dat uit wat tot dan toe door [gedaagde] was gesteld en aan stukken was overgelegd, niet bleek dat er een onderscheid was tussen “
algemene ruimten” en “
gemeenschappelijke ruimten”. De kantonrechter nam daarom vooralsnog aan dat met beide termen dezelfde ruimtes werden bedoeld. Daarop heeft [gedaagde] in haar akte van
28 september 2022 niet expliciet gereageerd. Echter, uit wat [gedaagde] nu in diezelfde akte stelt leidt de kantonrechter af, dat zij met die beide begrippen toch niet hetzelfde bedoelt en dat wat zij aanduidt als “
gemeenschappelijke ruimten” breder is dan alleen “
algemene ruimten”. In die akte stelt [gedaagde] namelijk dat de horecaruimtes tot de gemeenschappelijke ruimtes behoren, terwijl zij de horecaruimtes, als het gaat om de bepaling van de verdeelsleutel, rekent tot de commerciële ruimtes (en dus niet tot de algemene ruimtes). De kantonrechter begrijpt daaruit dat [gedaagde] met de term “
gemeenschappelijke ruimten” díe ruimtes aanduidt waarvan de kosten naar haar mening over de verschillende gebruikersgroepen kunnen worden verdeeld. Daaronder vallen dan algemene ruimtes (zoals gangen en trappen bijvoorbeeld), maar ook – een deel van – de commerciële ruimtes, met name de horeca, waaronder (zie randnummer 2.6 van haar akte van 28 september 2022) de brasserie, pizzeria, voormalige fine-dining, bruin café, lounge en de receptie/bar. Andere commerciële ruimtes, te weten het kinderdagverblijf, de pedicure en de kapper merkt [gedaagde] niet aan als gemeenschappelijke ruimtes. De kosten van die ruimtes worden alleen gedragen door de betreffende huurders.
woonoppervlak. Het totale woonoppervlak (regulier en zorg samen) is 24.424 m2 (immers: 21.464 + 2.960). Daarvan vormen de reguliere appartementen met een gezamenlijke oppervlakte van 21.464 m2 dan 87,9%. In zoverre is dus geen sprake van inconsequentie van [gedaagde] . Het maakt voor de uitkomst geen verschil of van de totale kosten eerst 7,3% wordt toegerekend aan de commerciële gebruikers en
van het restant, zijnde 92,7 %,vervolgens 87,9% aan de reguliere huurders en 12,1% aan de zorghuurders, of dat de totale kosten meteen worden verdeeld in respectievelijk 7,3%, 81,47% en 11,24%.
afrekening S&S”)
- op de begane grond:
- in de kelder: opslagruimte ten behoeve van het restaurant.
de receptie/bar, de bibliotheek, alle trappen, liften en gangen op alle verdiepingen, het terras aan de voor- en achterzijde van het complex, de toiletten op de begane grond, het parkeer-terrein, het zwembad en de hoofdentree*. [gedaagde] verwees daarbij naar de door haar als productie 7 bij conclusie van antwoord in conventie overgelegde plattegrond van de begane grond van het complex, waarop de genoemde ruimtes groen zijn gemarkeerd en aangeduid zijn als gemeenschappelijke ruimtes.
Opmerking kantonrechter:rechtsoverweging 2.13 van het tussenvonnis was dus – anders dan [gedaagde] stelt in haar Notitie servicekosten die Huurders als productie 42 bij hun akte van 3 augustus 2022 hebben overgelegd (hierna: de Notitie Servicekosten)– niet een oordeel van de kantonrechter over welke ruimtes gemeenschappelijke ruimtes zijn, maar slechts een weergave van het door [gedaagde] ingenomen standpunt, zoals Huurders in hun akte van 3 augustus 2022 onder randnummer 2.8 terecht opmerken.
€ 20,- per maand betalen voor het in stand houden van de restauratieve voorzieningen.
De kantonrechter volgt [gedaagde] daarin niet, aangezien de restauratieve bijdrage geheel los staat van de servicekosten.
Gelet op de relatief kleine verschillen in standpunten tussen Verhuurder en Huurders (…) om voor de beide jaren 2018 en 2019 uit te gaan van een bedrag van € 0,11 inclusief btw per kWh.”
tussenmeting GLK 1+0” vermeld. Uit productie 35 (overzicht trafo 1) blijkt dat dit betreft de ruimtes voor kinderdagverblijf, fysiotherapie en winkel. Wat dan overblijft zijn, uitgaande van de overzichten uit genoemde producties, de volgende ruimtes:
- Parkeerkelder rechts en links;
- Terreinverlichting;
- Gangverlichting;
- Lift;
- MER.
Voor de parkeerkelder is door geen van beide partijen aangegeven of deze ook voor derden toegankelijk is. Ervan uitgaande dat dit het geval is, geldt daarvoor naar het oordeel van de kantonrechter om dezelfde reden als voor het parkeerterrein dat het elektriciteitsverbruik daarvan voor rekening van de gezamenlijke huurders kan worden gebracht.
MER” (productie 17) en MER/SER (productie 35) staat voor meters en servers (dat is te zien in het functievak bovenaan in productie 35, wanneer men cel G44 aanklikt). De kanton-rechter gaat ervan uit dat ook die als gemeenschappelijk kunnen worden aangemerkt.
2018: totaalbedrag Algemene elektra: € 42.060,949 (randnummer 14.14.7 van de conclusie
Over de warmtelevering (gas, olie of een andere brandstof) bedraagt de maximaal toegestane vergoeding 2%. Als de verhuurder de meting en verdeling van deze kosten uitbesteedt, bedraagt de maximale vergoeding 1%. Over alle overige kostenposten bedraagt de vergoeding maximaal 5%. Deze percentages zijn inclusief eventuele BTW”.
openbare ruimten (zoals gangen en toiletten)”.
Op dat bedrag heeft zij vervolgens de verdeelsleutel tussen de drie groepen huurders toegepast. Het percentage van 23 is erop gebaseerd dat per week 61 uren van de in totaal 269,5 uur aan schoonmaak voor het hele complex bestede uren betrekking hebben op de schoonmaak van de “
openbare ruimten”.
61 uur per week voor schoonmaak van de algemene ruimtes hen te hoog lijkt. Met een berekening onderbouwt [gedaagde] haar stelling dat 61 uur per week daarvoor heel reëel is. [gedaagde] gaat er bij die berekening van uit dat in die 61 uur per week in totaal 5.655,5 m2 aan “
algemene en gemeenschappelijke ruimten” wordt schoongemaakt, namelijk het totale oppervlak van 7.531,08 m2 aan “
algemene en gemeenschappelijke ruimten” minus de kelderruimte (die niet wekelijks wordt schoongemaakt). Zij verwijst daarbij naar het staatje uit productie 41van Huurders (zie de afbeelding hierboven in rechtsoverweging 2.9).
Maar in die 7.531,08 m2 zijn ook begrepen de algemene ruimtes en gangen van het zorg-gedeelte van het complex. De schoonmaak van die ruimtes in het zorggedeelte is echter, volgens het hierboven in rechtsoverweging 2.32 opgenomen staatje, níet begrepen in die
61 uur. Die uren zijn apart opgevoerd: 83 uur per week. De berekening van [gedaagde] is dus niet juist.
algemene en gemeenschappelijke ruimten”, alsmede welke loonkosten daarmee gemoeid zijn. Daarbij neemt de kantonrechter het volgende in aanmerking.
Maar omdat sommige medewerkers het hele jaar 2019 in dienst waren en anderen slechts een maand of enkele maanden, en bovendien niet bekend is of die medewerkers alleen schoonmaakwerkzaamheden verrichtten, kan daaruit nog niet worden afgeleid hoeveel uur per week gemiddeld aan schoonmaak van het complex is besteed. Verder zijn in 2019 kennelijk voor schoonmaak ook uitzendkrachten ingehuurd naast de eigen werknemers van [gedaagde] . Daarop zien de (in het tussenvonnis genoemde) facturen die [gedaagde] bij productie 55 heeft overgelegd. De kosten daarvan zijn begrepen in het genoemde totaalbedrag van € 223.809,51 (zie productie 35, rij 29 “inhuur housekeeping” totaal € 6.412,62 inclusief btw. Dat is de optelsom van de in de rijen 48 tot en met 62 vermelde facturen van uitzendbureaus).
algemene en gemeenschappelijke ruimten” betrekking hebbende kosten komt– te weten op basis van het aantal uren dat daarvoor is besteed in verhouding tot het totale aantal uren voor de schoonmaak van het hele complex – op zichzelf redelijk acht. Die wijze van toerekening komt ook tegemoet aan de opmerking van Huurders ter zitting dat het schoonmaken van ruimtes in de zorgafdelingen naar verhouding meer tijd kost.
algemene en gemeenschappelijke ruimten” en die kosten op grond van artikel 6 van de huurovereenkomst aan Huurders mogen worden doorbelast, en aan de andere kant voldoende onderbouwing ontbreekt, kan de kantonrechter niet anders dan een naar redelijkheid en billijkheid te schatten bedrag vaststellen dat aan Huurders in rekening mag worden gebracht. Daarbij dient de bestaande onduidelijkheid voor rekening en risico van [gedaagde] te komen.
-20%. Aldus stelt de kantonrechter het voor 2018 aan de huurders van reguliere appartementen voor schoonmaak algemene ruimtes door te belasten bedrag vast op € 27.839,- (afgerond). Het door Huurders te betalen bedrag is 1/200ste deel daarvan: € 139,- (afgerond).
Glasbewassing buitenzijde en algemeen
€ 0
€ 16,39
Glasbewassing buitenzijde en algemeen
€ 0
€ 17,54
Voor rekening van huurders reguliere appartementen 81,06% daarvan, is € 514,93
De wettelijke rente zal worden toegewezen vanaf de dag van dagvaarding.
“
Als een object in het kader van een woz-beschikking is aangemerkt als een zelfstandige onroerende zaak of is behandeld als onderdeel van een samenstel in de zin van de complexbepaling, dan wordt daar in de energiebelasting bij aangesloten. (..).
4.4. Teruggaaf energiebelasting bij meerdere onroerende zaken achter één aansluiting
Dat zou een “voordeel” voor [gedaagde] opleveren van € 70.764,67. Daar staat echter tegenover dat [gedaagde] in totaal 200 keer de heffingskorting van € 497,78 (over die
16 maanden) per appartement in mindering heeft gebracht, dat is in totaal € 98.995,97.
Engie heeft in haar facturen aan [gedaagde] slechts één keer die heffingskorting verrekend. [gedaagde] berekent haar “nadeel” dan aldus: € 70.764,67 – (€ 98.995,97- € 497,78) = - € 27.733,52. Op dezelfde manier berekent [gedaagde] haar nadeel voor 2019 op € 9.600,24 (productie 5 bij de akte van 28 september 2022). Bij die berekening heeft [gedaagde] overigens per abuis geen rekening gehouden met één keer heffingskorting van € 311,62 die Engie heeft toegepast.
Dat blijkt uit de voorbeeldberekening voor appartement 21-28 (productie 4 bij de akte van
28 september 2022). Overigens merkt de kantonrechter op dat [gedaagde] bij deze en de andere voorbeeldberekeningen per abuis twee cijfers heeft omgedraaid: zij rekent in die voorbeelden met een tarief voor EB van € 0,2158 per kWh inclusief btw, maar dat moet zijn € 0,1258 per kWh (zie 15.1.4 van de conclusie van antwoord en productie 1 bij de akte van 28 september 2022). Wanneer met de juiste cijfers wordt gerekend is de EB voor dat appartement 21-28 voor de betreffende periode in totaal (1752 kWh x € 0,1258 =) € 220, 40. De ODE is € 25,05, zodat in totaal aan belasting verschuldigd is € 245,45. De heffingskorting bedraag echter € 497,78.
28 september 2022. Daarbij gaat [gedaagde] voor de prijs per kWh uit van het gemiddelde van het piektarief en het daltarief dat aan haar in rekening is gebracht, waarbij zij ook rekening houdt met de verhouding van de hoeveelheid stroom die tegen beide tarieven in totaal is verbruikt (zie 15.1.7 van de conclusie van antwoord: 55% van de stroom is verbruikt in piekuren en 45% in daluren). Dat is naar het oordeel van de kantonrechter redelijk.
De tarieven en het verbruik tegen respectievelijk het piek- en het daltarief blijken uit de door [gedaagde] overgelegde facturen.
Over het voor het individuele appartement van Huurders voor 2018 en 2019 door de warmtemeters geregistreerde verbruik bestaat geen verschil van mening.
Die cijfers heeft [gedaagde] onderbouwd met de overzichten die zij als productie 1 en productie 2 bij de akte van 1 juni 2022 heeft overgelegd.
16 commerciële ruimtes (zie productie 1 bij de akte van 1 juni 2022). Naar het oordeel van de kantonrechter dienen bij het aantal eenheden echter ook de algemene ruimtes, althans voor zover verwarmd, te worden meegerekend. Een deel van het gas- en elektraverbruik heeft immers ook betrekking op het verwarmen van die ruimtes. De vraag is dan of elke gang voor de verdeling van de vaste kosten als een aparte eenheid moet tellen. Naar het oordeel van de kantonrechter is het redelijk de verwarmde algemene ruimtes als één eenheid te beschouwen. Het zijn weliswaar veel ruimtes, maar elk met een relatief kleine oppervlakte.
Door de totale variabele kosten volgens een verdeelsleutel toe te rekenen aan de gezamen-lijke reguliere appartementen, kan dan de prijs per GJ worden bepaald, namelijk door het toegerekende bedrag te delen door het totale aantal verbruikte GJ. Dat is de berekeningswijze die [gedaagde] heeft toegepast. Die wijze van berekening sluit naar het oordeel van de kanton-rechter zoveel mogelijk aan bij het beleid van de Huurcommissie.
De variabele kosten zijn op basis van het aantal gehuurde m2 toegerekend aan de reguliere appartementen. Het vloeroppervlak van de reguliere appartementen behelst 81,47%van het totale complex.(…)”. Maar [gedaagde] maakt hier een vergissing bij het toegepaste percentage. Het percentage van 81,47% is niet de verhouding van het vloeroppervlak van de reguliere appartementen tot die van het totale complex, maar tot de oppervlakte van het totale complex zónder de algemene ruimtes. Het is het percentage dat [gedaagde] heeft gehanteerd bij de hiervoor besproken berekening van de verdeelsleutel servicekosten.
ínclusiefde algemene ruimtes is 34.236,19 m2 (zie productie 1 bij de akte van 1 juni 2022). Daarvan vormen de reguliere appartementen, met in totaal 21.464 m2, 62,69%. De kantonrechter merkt hierbij op dat het zou kunnen dat niet alle algemene ruimtes die zijn meegeteld in de 34.236,19 m2 verwarmd zijn. In het genoemde aantal m2 zitten bijvoorbeeld ook ruimtes in de kelder, waarvan de kantonrechter zich zou kunnen voorstellen dat die niet, of niet allemaal, verwarmd zijn. Nu [gedaagde] daarover geen nadere informatie heeft verstrekt, gaat de kantonrechter er, in het voordeel van Huurders, voor de eindafrekeningen 2018 en 2019 van uit dat alle in het aantal van 34.236,19 m2 begrepen algemene ruimtes verwarmd zijn. De kantonrechter geeft partijen mee dat het percentage voor de afrekeningen over volgende jaren dus iets hoger kan zijn dan 62,69 als [gedaagde] aan Huurders inzichtelijk kan maken welke ruimtes niet verwarmd zijn en dus niet meetellen bij het totale (verwarmde) vloeroppervlak.
€ 36,22
€ 25,28
werkelijke kosten levering warmte € 594,44 inclusief btw
€ 11,89
€ 10,52
3.De kosten
4.De beslissing
mr. Zeijen-Otten, senior gerechtsjurist, en is in het openbaar uitgesproken op
18 januari 2023.