ECLI:NL:RBZWB:2023:4551

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
21 juni 2023
Publicatiedatum
29 juni 2023
Zaaknummer
C/02/409503 / KG ZA 23-209
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • P. Pellikaan
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van de vrouw in kort geding betreffende zorgregeling voor minderjarige

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 21 juni 2023 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een vrouw en een man, die ex-echtgenoten zijn. De vrouw, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. M.A. Breewel-Witteveen, vorderde haar ontvankelijkheid in kort geding en de vernietiging van een eerder verstekvonnis van 4 april 2023, waarin zij was veroordeeld om mee te werken aan een zorgregeling voor hun minderjarige dochter. De man, vertegenwoordigd door mr. M.C. Bekkering, voerde verweer en concludeerde tot niet-ontvankelijkheid van de vrouw.

De procedure begon met een dagvaarding op 26 mei 2023, gevolgd door een conclusie van antwoord op 2 juni 2023 en een zitting op 7 juni 2023. De voorzieningenrechter behandelde de zaak met gesloten deuren, gezien het belang van de minderjarige. De vrouw stelde dat zij niet in staat was om te verschijnen bij de eerdere zitting vanwege taalproblemen en dat zij pas later, met hulp van haar advocaat, verzet heeft aangetekend tegen het verstekvonnis. De man betwistte de claims van de vrouw en stelde dat zij niet-ontvankelijk verklaard moest worden.

De voorzieningenrechter oordeelde dat de vrouw niet tijdig verzet had gedaan tegen het verstekvonnis, waardoor dit vonnis onherroepelijk was geworden. Hierdoor kon de vrouw niet worden ontvangen in haar vorderingen en werd er niet inhoudelijk op de zaak ingegaan. De proceskosten werden gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten droeg. De uitspraak benadrukt het belang van tijdige verzet in kort geding procedures en de gevolgen van het niet tijdig indienen van verzet.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Team Familie- en Jeugdrecht
Breda
zaaknummer / rolnummer: C/02/409503 / KG ZA 23-209
Vonnis in kort geding van 21juni 2023
in de zaak van
[de vrouw01] ,
wonende te [woonplaats01] ,
e i s e r e s ,
advocaat: mr. M.A. Breewel-Witteveen te Bergen op Zoom,
tegen
[de man01] ,
wonende te [woonplaats02] ( [gemeente01] ),
g e d a a g d e ,
advocaat: mr. M.C. Bekkering te Rotterdam.
Partijen zullen hierna de vrouw en de man genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding d.d. 26 mei 2023, met producties 1 t/m 6;
- de conclusie van antwoord, ingekomen bij de griffie op 2 juni 2023;
- de zitting op 7 juni 2023 en de tijdens die zitting door mr. Breewel-Witteveen overgelegde pleitnotities.
1.2
De voorzieningenrechter heeft de zaak ter zitting met gesloten deuren behandeld, omdat het belang van de minderjarige en/of de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer van partijen dit eiste.
1.3
Tijdens de zitting zijn partijen, bijgestaan door hun advocaten, verschenen. Voorts is een medewerkster van de Raad voor de Kinderbescherming, locatie Breda, tijdens de zitting aanwezig geweest om de voorzieningenrechter over de vorderingen te adviseren.
1.4
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn met elkaar gehuwd geweest. Uit dit huwelijk is het navolgende thans nog minderjarige kind geboren:
- [minderjarige01] , geboren op [geboortedatum01] 2018 te [geboorteplaats01] ( [geboorteland01] ).
2.2
Bij beschikking van deze rechtbank van [datum01] 2021 is de echtscheiding tussen partijen uitgesproken, welke beschikking op [datum02] 2022 is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand van de gemeente Den Haag.
2.3
Partijen zijn gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige01] .
2.4
[minderjarige01] heeft haar hoofdverblijf bij de vrouw.
2.5
Bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard (verstek)vonnis in kort geding van 4 april 2023 (zaaknummer C/02/407045 KG ZA 23/94) is de vrouw veroordeeld om mee te werken aan de zorgregeling waarbij [minderjarige01] bij de man verblijft iedere zondag van 11:00 uur tot 18:00 uur en eenmaal per vier weken van vrijdag 17:00 uur tot zaterdag 18:00 uur, waarbij in dat weekend de zondag dan vervalt als omgangsdag, op straffe van een dwangsom van € 350,-- voor iedere keer dat zij daar niet aan voldoet, tot een maximum van € 10.000,-- aan te verbeuren dwangsommen. De vrouw heeft dit verstekvonnis op 6 april 2023 ontvangen.

3.De vordering

3.1.
De vrouw vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
I. haar ontvankelijk te verklaren in kort geding;
II. het vonnis van 4 april 2023 te vernietigen, althans op te schorten en opnieuw rechtdoende, bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
III.
primair:
te gelasten dat de eerder door de rechtbank bepaalde zorg- en contactregeling, als opgenomen in de beschikking van [datum01] 2021 met zaaknummer C/02/383489 FA RK 21-1259 wordt opgeschort voor de duur van de aanhanging te maken bodemprocedure en daarin te bepalen onderzoek door de Raad, dan wel een andere door de rechtbank te bepalen instantie naar de veiligheid van de minderjarige en de daaruit voortvloeiende mogelijkheden om tot contact tussen de man en de minderjarige te kunnen komen;
subsidiair:
te gelasten dat de eerder door de rechtbank bepaalde zorg- en contactregeling, als opgenomen in de beschikking van [datum01] 2021 met zaaknummer C/02/383489 FA RK 21-1259 wordt opgeschort voor de duur van de aanhanging te maken bodemprocedure en daarin te bepalen onderzoek door de Raad, dan wel een andere door de rechtbank te bepalen instantie naar de veiligheid van de minderjarige en de daaruit voortvloeiende mogelijkheden om tot contact tussen de man en de minderjarige te kunnen komen, en voor de tussenliggende periode enkel begeleide omgang mogelijk is tussen de man en de minderjarige, plaats te vinden op neutraal terrein en onder verantwoordelijkheid van een daartoe aan te wijzen instantie.
3.2
Door en namens de vrouw is daartoe, samengevat, het navolgende aangevoerd.
Op 4 april 2023 heeft de voorzieningenrechter een verstekvonnis gewezen. De vrouw is destijds niet ter zitting verschenen, omdat zij de Nederlandse taal niet machtig is en zij de inhoud van de dagvaarding in kort geding niet heeft begrepen en aldus niet had begrepen dat zij moest verschijnen om zich te verweren. Na betrokkenheid van haar advocaat is er een verzetdagvaarding ingediend bij de rechtbank met als doel in kort geding alsnog verweer te kunnen voeren tegen de vordering van de man. De advocaat werd echter door een medewerker van de rechtbank benaderd met het bericht dat de zaak als bodemprocedure op de rol zou worden geplaatst en niet als kort geding. Omdat de advocaat het daar niet mee eens was, heeft zij de verzetdagvaarding ingetrokken.
De vrouw kan zich niet verenigen met het verstekvonnis, omdat het welzijn van de dochter van partijen in gevaar is wanneer zij bij de man verblijft.
Daar de vrouw in de eerdere kort geding procedure geen verweer heeft gevoerd, stelt de vrouw dat zij thans in de onderhavige procedure alsnog ontvankelijk is in haar vorderingen, mede, omdat er sprake is van een spoedeisend belang ter zake van het niet uitvoeren van de eerder bepaalde contactregeling in het belang van het welzijn van de minderjarige, alsook dat de vrouw niet kan voldoen aan de opgelegde dwangsommen.
3.3
De man voert verweer tegen de vorderingen van de vrouw en concludeert primair tot niet-ontvankelijkheid van de vrouw in haar vorderingen, althans tot afwijzing van die vorderingen.
3.4
Ter onderbouwing daarvan voert de man aan dat de vrouw als gevolg van de intrekking van de eerder uitgebrachte verzetdagvaarding niet-ontvankelijk verklaard dient te worden en niet opnieuw in kort geding de vordering kan herhalen en toegewezen kan krijgen. De man stelt verder dat de vrouw niet-ontvankelijk moet worden verklaard, nu zij geen spoedeisend belang heeft bij haar vorderingen. De vrouw heeft haar stelling onvoldoende onderbouwd. Bovendien kan de man zich in het geheel niet vinden in de beschuldigingen van de vrouw en betwist hij dat het welzijn van de minderjarige in gevaar is wanneer zij bij hem is.
3.5
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, ingegaan.

4.De beoordeling

4.1
Ingevolge artikel 143, eerste lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) kan de gedaagde die bij verstek is veroordeeld, daartegen verzet doen.
Het tweede lid van artikel 143 Rv bepaalt dat het verzet moet worden gedaan bij exploot van dagvaarding binnen vier weken na de betekening van het vonnis of van enige uit kracht daarvan opgemaakte of ter uitvoering daarvan strekkende akte aan de veroordeelde in persoon, of na het plegen door deze van enige daad waaruit noodzakelijk voortvloeit dat het vonnis of de aangevangen tenuitvoerlegging aan hem bekend is.
Door het instellen van verzet wordt de instantie heropend en op tegenspraak in dezelfde instantie voortgezet.
4.2
De voorzieningenrechter constateert dat de advocaat van de vrouw weliswaar verzet heeft gedaan conform het bepaalde in artikel 143 lid 2 Rv, maar dat zij deze verzetdagvaarding weer heeft ingetrokken. Derhalve kan de voorzieningenrechter niet anders dan constateren dat de vrouw niet tijdig verzet heeft gedaan tegen het verstekvonnis van 4 april 2023, zodat dit vonnis onherroepelijk is geworden. De vrouw kan dan ook niet worden ontvangen in haar vorderingen. Aan een inhoudelijke beoordeling van de vorderingen wordt daarom niet toegekomen.
4.3
Desgevraagd heeft de advocaat ter zitting aangegeven dat het geschil tussen partijen niet moet worden aangemerkt als executiegeschil in de zin van artikel 438 Rv. Dit is mogelijk anders ten aanzien van de opgelegde dwangsom, aldus de advocaat. Nu dienaangaande geen enkele onderbouwing heeft plaatsgevonden, gaat de voorzieningenrechter hieraan voorbij.
4.4
Aangezien partijen ex-echtgenoten zijn, zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
verklaart de vrouw niet-ontvankelijk in haar vorderingen;
compenseert de proceskosten tussen partijen aldus, dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. Pellikaan, voorzieningenrechter, en in het openbaar uitgesproken op 21 juni 2023 in tegenwoordigheid van de griffier.