ECLI:NL:RBZWB:2023:456

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
24 januari 2023
Publicatiedatum
26 januari 2023
Zaaknummer
10230618 / VV EXPL 22-48
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • mr. Van der Burgt
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing van vorderingen tot betaling van huurpenningen en beslagkosten in kort geding

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 24 januari 2023 uitspraak gedaan in een kort geding tussen [eiser] en [gedaagde]. De eiser, vertegenwoordigd door Twaelf Legal Services B.V., vorderde betaling van achterstallige huurpenningen, een contractuele boete, beslagkosten en buitengerechtelijke incassokosten. De eiser stelde dat de gedaagde, die een huurovereenkomst had voor bedrijfsruimte, de huurpenningen stelselmatig te laat had betaald en sinds maart 2022 geen huur meer had voldaan. Tevens was er conservatoir beslag gelegd op de inventaris van de gedaagde, wat leidde tot oplopende kosten voor de eiser. De gedaagde voerde verweer en betwistte de spoedeisendheid van de vorderingen, met het argument dat hij door het beslag niet in staat was om de huur te betalen en dat er een andere huurder was gevonden.

De kantonrechter oordeelde dat de eiser voldoende spoedeisend belang had bij zijn vorderingen, gezien de oplopende kosten van het beslag en het niet betalen van de huur. De rechter wees de vorderingen van de eiser toe, inclusief de achterstallige huurpenningen van € 15.847,80, een contractuele boete van € 4.500,00, beslagkosten van € 9.694,34 en buitengerechtelijke incassokosten van € 1.183,96. De gedaagde werd ook veroordeeld tot doorbetaling van de huur voor de duur van de huurovereenkomst. De proceskosten aan de zijde van de eiser werden begroot op € 1.440,00. Het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en de gedaagde werd in de gelegenheid gesteld om binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis te voldoen, anders zouden er extra kosten in rekening worden gebracht.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Cluster I Civiele kantonzaken
Zittingsplaats: Middelburg
zaaknummer: 10230618 / VV EXPL 22-48
vonnis in kort geding van de kantonrechter d.d. 24 januari 2023
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats 1] ,
eiser,
verder te noemen: [eiser] ,
gemachtigde: Twaelf Legal Services B.V.,
tegen:
[gedaagde],
wonende te [woonplaats 2] ,
gedaagde,
verder te noemen: [gedaagde] ,
gemachtigde: mr. drs. C.G. Huijsmans.

1.het verloop van de procedure

1.1.
De procedure is als volgt verlopen:
- de dagvaarding met producties van 15 december 2022;
- de brief van 6 januari 2023 van de gemachtigde van [gedaagde] met overlegging van producties 1 t/m 4.
1.2.
Op 10 januari 2023 heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden. De gemachtigden van partijen hebben daarbij pleitaantekeningen overgelegd en voorgedragen. De griffier heeft van hetgeen partijen verder ter zitting hebben aangevoerd aantekeningen gemaakt. De kantonrechter heeft na het sluiten van de mondelinge behandeling vonnis bepaald op vandaag.

2.de feiten

2.1.
Partijen hebben op 7 juni 2021 een huurovereenkomst voor 230a-bedrijfsruimte gesloten, waarbij [gedaagde] huurt van [eiser] de bedrijfsruimte aan de [adres] (hierna: het gehuurde). Op de huurovereenkomst zijn ook algemene bepalingen van toepassing. De huurprijs bedraagt thans € 1.584,78 per maand.
2.2.
Op 31 augustus 2022 is het verzoek van [eiser] tot het leggen van conservatoir beslag op de bedrijfsinventaris van [gedaagde] toegewezen. Op 14 september 2022 is er beslag gelegd op roerende zaken van [gedaagde] die zich bevonden in het gehuurde. De in beslag genomen zaken zijn in gerechtelijke bewaring afgegeven aan de daartoe aangewezen gerechtelijke bewaarder.
2.3.
Tussen partijen is tevens een bodemprocedure bij deze rechtbank aanhangig met zaaknummer 10125085 CV EXPL 22-2490.

3.het geschil en de beoordeling

3.1.
[eiser] heeft bij dagvaarding gevorderd bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde] te veroordelen tot:
a. betaling van de huurpenningen, contractuele boete, buitengerechtelijke incassokosten en
beslagkosten ter hoogte van € 36.966,41 althans een in goede justitie te betalen bedrag;
doorbetaling van de huursom van € 1.584,78 per maand, voor de duur dat de huurovereenkomst voortduurt, voor of uiterlijk op de eerste dag van elke kalendermaand te voldoen.
Alsmede de veroordeling van [gedaagde] in de proces- en nakosten.
3.2.
[eiser] legt aan zijn vorderingen – samengevat – het volgende ten grondslag. [gedaagde] heeft de verschuldigde huurpenningen stelselmatig te laat betaald en vanaf maart 2022 heeft [gedaagde] geheel geen huurpenningen betaald. Ter zekerheid van zijn belangen heeft [eiser] conservatoir beslag met bewaarneming laten leggen op de inventaris van [gedaagde] . De kosten voor de bewaarneming bedragen € 1.300,00 exclusief btw per maand. Aangezien de kosten voor beslag oplopen, de lopende huur niet wordt betaald en de bodemprocedure minder vlot verloopt dan verwacht, is aan een executoriale titel behoefte. Daarnaast zou [gedaagde] zijn reguliere activiteiten hebben gestaakt, waardoor de mogelijkheid van verhaal op de vordering verder onzeker wordt. Ook is het de vraag of de zaken waarop beslag is gelegd voldoende zullen opbrengen om de hoofdsom te kunnen voldoen.
3.3.
[gedaagde] heeft op de mondelinge behandeling verweer gevoerd. [gedaagde] betwist dat [eiser] een spoedeisend belang heeft. Bij het uitbrengen van de dagvaarding was het bekend dat de mondelinge behandeling in de bodemprocedure zou plaatsvinden op 6 februari 2023. Op dezelfde dag is de mondelinge behandeling verplaatst naar 27 februari 2023. Ook hiervan was [eiser] op de hoogte. [eiser] heeft dit niet vermeld in de dagvaarding.
Door het leggen van beslag op de inventaris van [gedaagde] was het niet meer mogelijk om de huur te betalen. [gedaagde] heeft deze zaken namelijk nodig om inkomen te genereren. [gedaagde] is nu genoodzaakt bij het uitvoeren van een klus alles te huren waardoor zijn winstmarge veel lager is. De in beslag genomen zaken hebben een waarde van ruim
€ 250.000,00. Er was geen noodzaak om de in beslag genomen goederen in bewaarneming te geven. Daarnaast was [eiser] op de hoogte dat er reeds door een derde conservatoir beslag was gelegd op de inventaris en dat dit beslag inmiddels executoriaal is geworden. De spoedeisendheid die [eiser] nu stelt te hebben heeft hij zelf veroorzaakt.
[gedaagde] voert verweer tegen de vordering tot betaling van de toekomstige huur, omdat het gehuurde opnieuw verhuurd kan worden. Ook wordt er verweer gevoerd tegen de vordering tot betaling van boete, rente en incassokosten. Hiervan is het niet zeker dat dit in de bodemprocedure wordt toegewezen. In de jurisprudentie wordt de contractuele boete namelijk regelmatig gematigd.
[eiser] is om oneigenlijke redenen dit kort geding gestart. Met het behalen van de gewenste executoriale titel is het voor [gedaagde] financieel gezien niet meer mogelijk om zich in de bodemprocedure te kunnen verdedigen. [gedaagde] verzoekt de vorderingen af te wijzen en [eiser] te veroordelen in de reële proceskosten.
3.4.
De kantonrechter overweegt als volgt. Met betrekking tot een geldvordering in kort geding is terughoudendheid bij toewijzing op zijn plaats. Bij de beoordeling speelt een rol of de vordering voldoende aannemelijk is – dat betekent dat met een grote mate van waarschijnlijkheid te verwachten moet zijn dat de bodemrechter de vordering zal toewijzen – of een onmiddellijke voorziening vereist is en of er een restitutierisico is.
Het bestaan van een spoedeisend belang moet in beginsel ten aanzien van elke ingestelde vordering worden vastgesteld. Gelet op het grote aantal ingestelde vorderingen, zal het spoedeisend belang hierna bij elke vordering afzonderlijk beoordeeld worden.
achterstallige huurpenningen
3.5.
Het is de kantonrechter ambtshalve bekend dat de mondelinge behandeling pas bij tussenvonnis van 21 december 2022 is bepaald. Bij het uitbrengen van de dagvaarding voor dit kort geding was [eiser] nog niet bekend met de datum voor de mondelinge behandeling in de bodemprocedure. De kantonrechter is van oordeel dat [eiser] voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij een spoedeisend belang heeft bij een onmiddellijke voorziening zoals door hem verzocht. De kosten van het conservatoir beslag op de roerende zaken lopen iedere maand op, de huur wordt niet betaald en het is onzeker of de waarde van de in beslag genomen goederen voldoende is om de hoofdsom te voldoen. Het bestaan van de vordering met betrekking tot de huurpenningen over de periode maart tot en met december 2022 voor een bedrag van € 15.847,80 is voldoende aannemelijk, aangezien [gedaagde] geen verweer heeft gevoerd tegen deze vordering en daarmee toewijsbaar.
boete
3.6.
Ook hiervoor geldt dat [eiser] voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij een spoedeisend belang heeft bij een onmiddellijke voorziening omdat de kosten iedere maand oplopen. [eiser] vordert betaling van een bedrag van € 4.500,00 (15 maanden x € 300,00) wegens boetes. De boete dient als prikkel tot tijdige nakoming van de betaling van de huur. Voor de bevoegdheid tot matiging van de boete in de zin van artikel 6:94 BW geldt dat de kantonrechter terughoudend dient te zijn. Volgens vaste rechtspraak is matiging alleen aan de orde indien onverkorte toepassing van het boetebeding in de gegeven omstandigheden tot een buitensporig en daardoor onaanvaardbaar resultaat leidt. De kantonrechter is van oordeel dat hiervan geen sprake is. De hoogte van de boete bedraagt € 300,00 en de huur bedraagt
€ 1.584,78 per maand. In de gegeven omstandigheden is de kantonrechter van oordeel dat de boete niet leidt tot een buitensporig en daarom onaanvaardbaar resultaat. Het is voldoende aannemelijk dat in de bodemprocedure de vordering zal worden toegewezen. Dit maakt de vordering toewijsbaar.
beslagkosten
3.7.
Beslagkosten kunnen op grond van art. 706 Rv van de beslagene worden teruggevorderd, tenzij het beslag nietig, onnodig of onrechtmatig was. Uit de ‘tenzij-formulering’ volgt dat de beslagene, in dit geval [gedaagde] , (gemotiveerd) moet stellen en bij voldoende betwisting moet bewijzen, dat een dergelijke uitzonderingsgrond zich voordoet. [gedaagde] heeft gesteld dat de gelegde beslagen onnodig waren, maar de kantonrechter volgt [gedaagde] daarin niet. [eiser] heeft betwist dat er nog een derde is die thans nog beslag heeft rusten op de roerende zaken. [gedaagde] heeft zijn stelling niet nader onderbouwd. Gelet op gemotiveerde betwisting van [eiser] gaat de kantonrechter voorbij aan de stelling van [gedaagde] . Hetzelfde geldt ook voor de stelling van [gedaagde] dat de roerende zaken een waarde van € 250.000,00 vertegenwoordigen. Ook deze stelling wordt als onvoldoende gemotiveerd gepasseerd.
[eiser] vordert betaling van een bedrag van € 14.578,29 inclusief btw wegens beslagkosten. In de bodemprocedure wordt echter betaling gevorderd van een bedrag van
€ 9.974,84. Gelet hierop is de kantonrechter van oordeel dat er voor het meerdere onvoldoende zekerheid bestaat en onvoldoende spoedeisend belang om toewijzing daarvan in dit kort geding te rechtvaardigen. De kantonrechter gaat er verder vanuit dat het griffierecht voor het beslagrekest is verrekend met het griffierecht voor de bodemprocedure, die als ‘hoofdzaak’ in de zin van artikel 700 lid 3 Rv heeft te gelden. Dit maakt dat een bedrag van € 9.694,34 inclusief btw toewijsbaar is.
wettelijke (handels)rente
3.8.
[eiser] vordert betaling van € 552,73 wegens wettelijke handelsrente over de hoofdsom en de contractuele boetes over de periode 15 september 2021 tot 15 december 2022. De gevorderde wettelijke handelsrente over de boetes wordt afgewezen, omdat het hier niet gaat om betaling van een geldsom die berust op nakoming van een (primaire) verplichting uit de handelsovereenkomst. In plaats daarvan is de wettelijke rente in de zin van artikel 6:119 BW toewijsbaar. De wettelijke rente over de contractuele boetes wordt eerst verschuldigd na schriftelijke aanmaning. Door [eiser] is een schriftelijke aanmaning van 1 juni 2022 overgelegd, zodat de wettelijke rente toewijsbaar is vanaf deze datum over de contractuele boetes verschuldigd over de periode september 2021 tot en met mei 2022.
buitengerechtelijke incassokosten
3.9.
[eiser] maakt aanspraak op vergoeding van € 1.189,53 inclusief btw wegens buitengerechtelijke incassokosten. Indien een hoofdvordering voldoende spoedeisend is om in kort geding te kunnen worden beoordeeld, is de proceseconomie ermee gebaat dat in hetzelfde geding ook over een daarmee nauw verwante nevenvordering als die ter zake van buitengerechtelijke kosten kan worden beslist. Indien die vordering niet of onvoldoende wordt betwist en de hoofdvordering voldoende spoedeisend is, mag in beginsel worden aangenomen dat ook toewijzing van genoemde nevenvordering uit hoofde van onverwijlde spoed geboden is (HR 15-6-2007, ECLI:NL:HR:2007:BA1522).
[eiser] heeft in dat verband voldoende gesteld en onderbouwd dat buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht. De kantonrechter zal volstaan met toewijzing van
€ 1.183,96 inclusief btw, zijnde het bedrag dat bij een hoofdsom van € 20.347,80 volgt uit de tarieven uit het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten.
restitutierisico
3.10.
Tot slot staat ook het restitutierisico niet aan toewijzing van de vordering in de weg. Dit restitutierisico is alleen al vanwege de mate waarin de vordering aannemelijk is zeer beperkt. Daar komt bij dat de kantonrechter voldoende aannemelijk acht dat [eiser] over voldoende vermogen beschikt indien zij tot terugbetaling gehouden zou zijn. [gedaagde] heeft op dit punt verder ook geen inhoudelijk verweer gevoerd.
doorbetaling huurpenningen
3.11.
[gedaagde] heeft op de mondelinge behandeling gesteld dat de huurovereenkomst inmiddels is beëindigd en dat er een andere huurder is gevonden. [eiser] heeft dit betwist. [gedaagde] heeft zijn stelling verder niet onderbouwd. Daardoor is niet vast komen te staan dat de huurovereenkomst thans is beëindigd. Gelet hierop is [gedaagde] gehouden de lopende huurpenningen te betalen. [eiser] heeft hierbij een spoedeisend belang nu de kosten maandelijks oplopen. De vordering is om die reden toewijsbaar.
proceskosten
3.12.
[gedaagde] dient als de in het ongelijk gestelde partij te worden veroordeeld in de proceskosten aan de zijde van [eiser] tot op heden begroot op € 693,00 wegens griffierecht en € 747,00 wegens salaris gemachtigde (conform Aanbeveling tarieven kort
gedingen kantonzaken en handelszaken per 1 februari 2021). De kosten voor het uitbrengen van de dagvaarding begroot de kantonrechter op € 0,00, nu deze kosten niet op de dagvaarding zijn begroot.
De nakosten, waarvan [eiser] betaling vordert, zullen op de in het dictum weergegeven wijze worden begroot.

4.de beslissing

De kantonrechter:
rechtdoende als voorzieningenrechter:
veroordeelt [gedaagde] om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [eiser] te betalen
€ 15.847,80 wegens achterstallige huurpenningen over de periode maart 2022 tot en met december 2022, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente over dit bedrag vanaf de dag van verschuldigdheid tot 15 december 2022;
veroordeelt [gedaagde] om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [eiser] te betalen
€ 4.500,00 wegens contractuele boete, te vermeerderen met de wettelijke rente over een bedrag van € 2.700,00 vanaf 1 juni 2022 tot 15 december 2022;
veroordeelt [gedaagde] om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [eiser] te betalen
€ 9.694,34 inclusief btw wegens beslagkosten;
veroordeelt [gedaagde] om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [eiser] te betalen
€ 1.183,96 inclusief btw wegens buitengerechtelijke incassokosten;
veroordeelt [gedaagde] tot doorbetaling van de huursom van € 1.584,78 per maand, voor de duur dat de huurovereenkomst voortduurt, voor of uiterlijk op de eerste dag van elke kalendermaand te voldoen;
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten aan de zijde van [eiser] tot vandaag begroot op € 1.440,00, vermeerderd met de wettelijke rente met ingang van de vijftiende dag na aanschrijving;
veroordeelt [gedaagde] onder de voorwaarde dat hij niet binnen veertien dagen na aanschrijving door [eiser] volledig aan dit vonnis voldoet, in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 124,50 (half salarispunt met een maximum van € 124,50) aan salaris voor de gemachtigde van [eiser] , vermeerderd met de wettelijke rente met ingang van de vijftiende dag na aanschrijving en te vermeerderen, indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met de explootkosten van betekening van het vonnis, vermeerderd met de wettelijke rente met ingang van de vijftiende dag na betekening;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af hetgeen meer of anders is gevorderd.
Dit vonnis is gewezen door mr. Van der Burgt en uitgesproken op 24 januari 2023.