ECLI:NL:RBZWB:2023:4566

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
19 april 2023
Publicatiedatum
30 juni 2023
Zaaknummer
10123758 \ CV EXPL 22-3585 (E)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • mr. Ebben
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurachterstand en betwisting van ontvangst opzegging huurovereenkomst

In deze zaak vordert FS Vastgoed I B.V. betaling van achterstallige huurpenningen van gedaagden [gedaagde sub 01] en [gedaagde sub 02]. De huurovereenkomst voor de woonruimte aan [adres01] te [plaats01] werd op 14 januari 2021 gesloten, maar vanaf juni 2022 zijn er geen huurbetalingen meer gedaan. Gedaagde sub 01 heeft op 7 april 2022 per e-mail de huurovereenkomst opgezegd, wat door FS wordt betwist. Gedaagde sub 02 heeft niet op de zitting gereageerd en is verstek verleend. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de huurovereenkomst op 1 november 2022 eindigde, en dat de huurachterstand over de maanden juli tot en met oktober 2022 toewijsbaar is. FS heeft ook buitengerechtelijke incassokosten gevorderd, die zijn toegewezen. De totale vordering van FS bedraagt € 4.834,08, inclusief proceskosten. De kantonrechter heeft de gedaagden hoofdelijk veroordeeld tot betaling van dit bedrag en verklaard dat het vonnis uitvoerbaar bij voorraad is.

Uitspraak

RECHTBANKZEELAND-WEST-BRABANT
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Tilburg
Zaaknummer: 10123758 \ CV EXPL 22-3585
Vonnis van 19 april 2023
in de zaak van
FS VASTGOED I B.V,
te Sint-Michielsgestel,
eisende partij,
hierna te noemen: FS,
gemachtigde: [naam01] ,
tegen

1.[gedaagde sub 01] ,

te [plaats01] ,
gedaagde sub 1,
gemachtigde: mr. F.H.J. de Graaf,
hierna te noemen: [gedaagde sub 01] ,
2. [gedaagde sub 02],
te ( [postcode01] ) [plaats01] , [adres01] ,
gedaagde sub 2,
niet verschenen,
hierna te noemen: [gedaagde sub 02] .

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 14 december 2022
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 21 maart 2023.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Tussen partijen staan de volgende feiten vast.
- FS heeft met [gedaagde sub 01] en [gedaagde sub 02] op 14 januari 2021 een huurovereenkomst gesloten met betrekking tot de woonruimte gelegen aan de [adres01] te [plaats01] , tegen een huur van laatstelijk € 1.124,18 per maand. Op de huurovereenkomst zijn van toepassing de algemene bepalingen huurovereenkomst woonruimte, hierna te noemen: de algemene voorwaarden.
-Op 7 april 2022 heeft [gedaagde sub 01] aan FS het volgende e-mailbericht gestuurd:

Hello,
I would like to inform you that, starting with 01.04.2022, I am no longer live in
[adres01] , [postcode01] [plaats01] . The rent will be taken over fully by [gedaagde sub 02] . Therefore, starting with the rent for Juni 2022 (payment on 28 april 2022), please remove my bank account from incasso (…)”
-vanaf juni 2022 zijn geen huurpenningen meer afgeschreven van de rekening van [gedaagde sub 01] .
-Op 23 juli 2022 heeft [gedaagde sub 02] aan FS bericht:
“I will like to inform you that I no longer live in [adres01] , [postcode01] [plaats01] .”
- In het e-mailbericht van 8 september 2022 heeft Rechtswinkel Tilburg namens [gedaagde sub 01] aan FS het volgende bericht:
“(…) Hiernaast wil ik u verzoeken om, indien bovengenoemde handeling van mijn cliënt niet voldoende was om de huurovereenkomst te beëindigen, haar een mogelijkheid te bieden om alsnog de huurovereenkomst te beëindigen.”
- Op 12 september 2022 heeft FS aan Rechtswinkel Tilburg het volgende bericht:
“Wij handhaven onze rechten in de ruimste zin van het woorden en houden ook uw cliënte hoofdelijk aansprakelijk zoals contractueel overeengekomen in de ruimste zin van het woord”.

3.Het geschil

3.1.
FS vordert thans, na vermindering van eis, samengevat, veroordeling tot betaling van:
  • € 3.780,62 aan achterstallige huurpenningen tot en met september 2022, vermeerderd met buitengerechtelijke incassokosten en btw,
  • € 1.124,18 voor iedere maand of gedeelte van een maand dat [gedaagde sub 01] en [gedaagde sub 02] het gehuurde tot hun beschikking hebben of mochten hebben gehad tot de datum van ontbinding van de huurovereenkomst,
  • de rente van 1 % per maand over de vervallen termijnen, telkens vanaf de vervaldatum der opeisbare termijnen tot aan de dag van de algehele voldoening,
  • de kosten van deze procedure.
3.2.
[gedaagde sub 01] voert verweer. [gedaagde sub 01] concludeert tot niet-ontvankelijkheid van FS, dan wel tot afwijzing van de vorderingen van FS, met veroordeling van FS in de kosten van deze procedure, te vermeerderen met de wettelijke rente indien deze kosten niet binnen 14 dagen na betekening van het vonnis zullen worden voldaan.
3.3.
[gedaagde sub 02] is, hoewel behoorlijk gedagvaard, niet ter zitting verschenen en heeft ook niet tijdig een schriftelijk antwoord ingediend of om uitstel verzocht, zodat tegen deze verstek is verleend. Gelet op het bepaalde in artikel 140 lid 3 Rv geldt dit vonnis niettemin als een vonnis op tegenspraak tegen alle gedaagden.

4.De beoordeling

4.1.
FS legt aan haar vordering ten grondslag dat [gedaagde sub 01] en [gedaagde sub 02] in gebreke zijn gebleven met betaling van de door hen aan FS verschuldigde huurpenningen vanaf juli 2022 tot
november 2022. Tijdens de mondelinge behandeling heeft FS de vordering tot ontbinding en ontruiming ingetrokken, omdat de sleutels van het gehuurde op 3 november 2022 zijn ingeleverd.
4.2.
[gedaagde sub 01] voert primair als verweer dat zij de huurovereenkomst op 7 april 2022 heeft opgezegd en dat FS daarmee impliciet heeft ingestemd. Subsidiair doet [gedaagde sub 01] een beroep op artikel 6:248 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW). Daarnaast stelt [gedaagde sub 01] dat de opzegtermijn volgens artikel 7:271 lid 5 BW één maand bedraagt, zodat de huurovereenkomst per
1 juni 2022 is beëindigd. Indien dit standpunt niet wordt gevolgd, meent [gedaagde sub 01] dat moet worden uitgegaan van een beëindiging van de huur per 1 september 2022, gezien de opzegging van [gedaagde sub 02] op 23 juli 2022. Tot slot voert [gedaagde sub 01] verweer tegen de gevorderde rente, buitengerechtelijke incassokosten en uitvoerbaarheid bij voorraad.
4.3.
De kantonrechter overweegt als volgt. [gedaagde sub 01] stelt dat zij en [gedaagde sub 02] per e-mail aan FS afzonderlijk van elkaar op 7 april 2022 en 23 juli 2023 de huur hebben opgezegd. FS heeft de ontvangst van de e-mailberichten betwist. Op de vraag van de kantonrechter tijdens de mondelinge behandeling of [gedaagde sub 01] bewijs kan leveren van de ontvangst van de e-mailberichten heeft [gedaagde sub 01] aangegeven dat zij de e-mail niet aangetekend heeft verstuurd. Hieruit leidt de kantonrechter af dat [gedaagde sub 01] op dit punt afziet van het leveren van bewijs. Weliswaar stelt [gedaagde sub 01] nog dat het opvallend is dat het rekeningnummer na de e-mail van 7 april 2023 wel is gewijzigd, maar daarvan heeft FS toegelicht dat dit telefonisch is doorgegeven, zodat dit als een afdoende verklaring moet worden beschouwd.
4.4.
FS heeft wel erkend dat zij het e-mailbericht van 30 september 2022 dat namens [gedaagde sub 01] is gestuurd, heeft ontvangen. Tijdens de mondelinge behandeling heeft FS ermee ingestemd dat de huurovereenkomst, gezien de wettelijke opzegtermijn van 1 maand, op 1 november 2022 eindigt. Dit betekent dat niet langer hoeft te worden toegekomen aan een bespreking van de vraag of opzegging per e-mail mogelijk is en de vraag of de gesloten overeenkomst van borgtocht rechtsgeldig is.
4.5.
Op grond van het voorgaande zal de kantonrechter de gevorderde huurachterstand over de maanden juli tot en met oktober 2022 toewijzen als na te melden.
4.6.
FS vordert vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. FS heeft aan [gedaagde sub 01] een aanmaning gestuurd die voldoet aan de eisen van artikel 6:96 lid 6 BW. De hoogte van de vordering zal worden getoetst aan het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit). De gevorderde vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten is niet hoger dan het tarief dat in het Besluit is bepaald. Daarom wordt € 337,26 toegewezen.
4.7.
FS heeft voorts gevorderd de betaling van rente van 1 % per maand over de vervallen termijnen, telkens vanaf de vervaldatum der opeisbare termijnen tot aan de dag van de algehele voldoening. Tijdens de mondelinge behandeling is vast komen te staan dat het beding waarop FS een beroep doet, niet in de huurovereenkomst en in de algemene voorwaarden is vermeld, zodat dit onderdeel van de vordering niet toewijsbaar is.
De stelling van FS tijdens de zitting dat bedoeld was om de wettelijke rente te vorderen zal de kantonrechter passeren, nu dit niet blijkt uit het petitum van de dagvaarding en geen sprake is geweest van een schriftelijke eiswijziging.
4.8.
Uit het voorgaande volgt dat in totaal het volgende bedrag wordt toegewezen:
- hoofdsom
4.496,72
- buitengerechtelijke incassokosten
337,26
+
Totaal
4.834,08
4.9.
[gedaagde sub 01] en [gedaagde sub 02] zijn de partijen die ongelijk krijgen en zij zullen daarom hoofdelijk in de proceskosten worden veroordeeld. Tot aan dit vonnis worden de proceskosten aan de zijde van FS als volgt vastgesteld:
- kosten van de dagvaarding
237,44
- griffierecht
487,00
- salaris gemachtigde
528,00
(2,00 punten × € 264,00)
Totaal
1.252,44
4.10.
De veroordeling wordt hoofdelijk uitgesproken. Dat betekent dat iedere veroordeelde kan worden gedwongen het hele bedrag te betalen. Als de één (een deel) betaalt, hoeft de ander dat (deel van het) bedrag niet meer te betalen.
4.11.
Tot slot heeft [gedaagde sub 01] verweer gevoerd tegen de gevorderde uitvoerbaar bij voorraadverklaring. De kantonrechter ziet daartoe onvoldoende aanleiding, nu door [gedaagde sub 01] onvoldoende is gesteld waarom haar belang tot behoud van de bestaande toestand tot op het rechtsmiddel is beslist, zwaarder weegt dan het belang van FS om betaling te verkrijgen. De kans van slagen van het aan te wenden rechtsmiddel is bij de beoordeling daarvan buiten beschouwing gebleven, conform vaste rechtspraak van de Hoge Raad.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
veroordeelt [gedaagde sub 01] en [gedaagde sub 02] hoofdelijk om aan FS te betalen een bedrag van € 4.834,08,
5.2.
veroordeelt [gedaagde sub 01] en [gedaagde sub 02] hoofdelijk in de proceskosten, aan de zijde van FS tot dit vonnis vastgesteld op € 1.252,44,
5.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. Ebben en in het openbaar uitgesproken op 19 april 2023.