ECLI:NL:RBZWB:2023:4586

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
3 juli 2023
Publicatiedatum
3 juli 2023
Zaaknummer
02-153874-22 en 02-055173-22 (tul)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
  • M.P. de Graaf
  • A. Combee
  • J. Kruit
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot toebrengen van zwaar lichamelijk letsel door steken met een mes in het kader van jeugdstrafrecht

Op 3 juli 2023 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een minderjarige verdachte, geboren in 2004, die beschuldigd werd van poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. De zaak werd behandeld met gesloten deuren op 19 juni 2023. De verdachte zou hebben geprobeerd het leven van het slachtoffer, [slachtoffer01], te beroven door hem met een mes in de rug te steken. De officier van justitie, mr. M.P. de Graaf, stelde dat de verdachte met opzet zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht, terwijl de verdediging betoogde dat er onvoldoende bewijs was dat de verdachte daadwerkelijk een mes had gebruikt en dat het slachtoffer zelf de eerste klap had uitgedeeld.

De rechtbank oordeelde dat de verklaringen van getuigen en het slachtoffer voldoende bewijs boden voor de stelling dat de verdachte een mes had gebruikt. De rechtbank concludeerde dat de verdachte met de steekwond een aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel had gecreëerd, maar dat er geen bewijs was voor voorwaardelijk opzet op de dood van het slachtoffer. De verdachte werd schuldig bevonden aan poging tot zware mishandeling, maar niet aan poging tot doodslag.

De rechtbank legde de verdachte een jeugddetentie op van 63 dagen, waarvan 60 dagen voorwaardelijk, en een werkstraf van 120 uur. Daarnaast werd de verdachte verplicht om zich te houden aan bijzondere voorwaarden, waaronder hulpverlening gericht op agressieregulatie. De benadeelde partij, [slachtoffer01], diende een schadevergoeding in, waarvan een deel werd toegewezen, terwijl andere delen van de vordering niet-ontvankelijk werden verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team jeugd
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02-153874-22 en 02-055173-22 (tul)
vonnis van de meervoudige kamer van 3 juli 2023
in de strafzaak tegen de minderjarige
[verdachte01]
geboren op [geboortedatum01] 2004 te [geboorteplaats01]
wonende te [adres01] , [postcode01] [woonplaats01]
raadsman mr. R.A.H. van Huijgevoort, advocaat te Tilburg

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld met gesloten deuren op de zitting van 19 juni 2023, waarbij de officier van justitie, mr. M.P. de Graaf, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
Ter zitting is ook de vordering tot tenuitvoerlegging behandeld met bovenvermeld parketnummer.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte heeft geprobeerd [slachtoffer01] van het leven te beroven dan wel zwaar lichamelijk letsel toe te brengen door hem met een mes te steken.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat [slachtoffer01] met een mes in zijn rug heeft gestoken en baseert zich daarbij op de verklaring van [slachtoffer01] en de [getuige01] . Zowel [slachtoffer01] als [getuige01] hebben gezien dat verdachte een mes uit zijn tasje pakte. De verklaring van [slachtoffer01] wordt verder ook ondersteund door de verklaring van [getuige02] , de toenmalige vriendin van verdachte. Uit de medische verklaring blijkt dat de steekrichting recht naar beneden is gegaan, wel 8 centimeter diep, maar niet binnen de ribben. Doordat de steekrichting recht naar beneden is gegaan komt de officier niet tot poging doodslag, maar wel tot toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Door [slachtoffer01] te steken met een mes met behoorlijke kracht (gelet op de diepte van de steekwond) heeft verdachte de aanmerkelijke kans aanvaard dat [slachtoffer01] letsel zou oplopen waar hij de rest van zijn leven last van houdt.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen en wijst daarbij op de verklaringen die zijn afgelegd bij de politie en waar heel verschillend wordt verklaard over de aanwezigheid en het gebruik van een mes door verdachte. Het klopt dat verdachte een voorwerp uit zijn heuptasje heeft gepakt. Volgens [slachtoffer01] en [getuige01] pakt verdachte een mes en verdachte heeft verklaard dat het een sleutelbos was met daaraan een bieropener. De verdediging stelt zich op het standpunt dat niet met voldoende zekerheid kan worden vastgesteld dat verdachte daadwerkelijk een mes tevoorschijn haalde. Er is geen nader onderzoek meer verricht door een deskundige of het NFI naar de steekwond en/of het waarschijnlijker zou zijn dat de wond zou zijn ontstaan door het steken met de door verdachte getekende bieropener of met een mes.
[getuige02] heeft verklaard dat zij niet weet hoe [slachtoffer01] aan de steekwond kan zijn gekomen. Zij stond er gedurende het incident met haar neus bovenop en verklaarde dat het ter plaatse erg donker was en alles mogelijk niet goed waarneembaar was. Gelet hierop sluit de verdediging niet uit dat [slachtoffer01] en [getuige01] mogelijk foutief hebben waargenomen en mogelijk vooringenomen waren dat verdachte een mes in zijn handen moet hebben gehad. Nu er voldoende redenen zijn om te twijfelen aan de juistheid van de verklaringen van [slachtoffer01] en [getuige01] ten aanzien van de aanwezigheid van een mes, kan de rechtbank naar het oordeel van de verdediging met onvoldoende zekerheid vaststellen dat verdachte een mes in zijn handen heeft gehad.
Een volgend aspect is wie van beiden als eerste de fysieke confrontatie opzoekt. Ook ten aanzien hiervan lopen de verklaringen uiteen, waardoor het voor de rechtbank lastig is vast te stellen wat er exact is gebeurd. Op grond van alle verklaringen lijkt in ieder geval vast te staan dat [slachtoffer01] als eerste fysiek geweld bezigt jegens verdachte door de eerste klap te geven. Verdachte kan de klap ontwijken en slaat in een directe reactie terug waarbij hij achtereenvolgens uithaalt met links en rechts. In zijn rechterhand bevindt zich dan nog de sleutelbos met bieropener waarmee hij verdachte waarschijnlijk op zijn rug raakt.
Voor de verdenking poging doodslag moet worden vastgesteld of er minst genomen voorwaardelijk opzet is geweest op de dood. Er is zeer waarschijnlijk een steekwond ontstaan op de rug van [slachtoffer01] door de met rechts gegeven klap van verdachte. De diepte van de wond is volgens de geneeskundige verklaring van de SEH-arts 8 centimeter en de breedte 4 centimeter. Volgens de SEH-arts is de richting caudaal, oftewel recht naar beneden, en is het voorwerp buiten de ribbenkast gebleven. Of zich direct achter de wond vitale organen hebben bevonden, is niet gebleken uit de medische stukken. Op grond van deze constateringen en onduidelijkheden is naar het oordeel van de verdediging niet vast te stellen of verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat de dood van [slachtoffer01] zou intreden. Bij het slaan van een persoon op de rug met een bieropener in de hand kan dit niet gesteld worden. Daarbij kan bij de vastgestelde steekrichting ook geen sprake zijn van het raken van vitale organen in het lichaam met de eventuele dood als gevolg. Er is ook geen enkele medische onderbouwing dat dit gevaar er is geweest. Voorwaardelijke opzet op de dood valt niet te bewijzen. De verdediging zal zich refereren aan het oordeel van de rechtbank voor wat betreft de ten laste gelegde zware mishandeling.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat op 19 juni 2022 omstreeks 2.15 uur [slachtoffer01] is vertrokken uit zijn woning aan de [adres02] in [plaats01] om de hond uit te laten op de [adres03] in [plaats01] . [slachtoffer01] zag dat vanuit de richting van Peerkeshoeve een scooter aan kwam rijden met twee mensen erop: een mannelijke bestuurder, hierna te noemen verdachte, en een meisje achterop. Hij zag dat de scooter een bocht ging maken en het meisje van de scooter werd geslingerd. [slachtoffer01] is richting het meisje gelopen om te vragen of alles goed met haar ging. Verdachte was op dat moment geïrriteerd richting zijn vriendin (vanwege hun eerdere ruzie) en [slachtoffer01] . Op dat moment kwamen er ook twee andere scooters aanrijden en zijn gestopt. Verdachte kwam op [slachtoffer01] aflopen. Toen verdachte op 3 tot 4 meter afstand van [slachtoffer01] was pakte hij een voorwerp uit zijn heuptasje. [slachtoffer01] zag dat het voorwerp een mes was. Hij is hiervan geschrokken en heeft een stap achteruit gedaan en kwam hierbij tegen een paal en struikelde terwijl hij ook nog heeft geprobeerd verdachte te slaan. [slachtoffer01] is vervolgens voorover gevallen en verdachte heeft [slachtoffer01] toen geslagen, eerst met links en vervolgens met rechts. Verdachte en zijn vriendin zijn daarna weggereden op de scooter en [slachtoffer01] is opgestaan en richting huis gegaan. Pas bij thuiskomst zag de vrouw van [slachtoffer01] dat zijn hele t-shirt onder het bloed zat en pas toen besefte [slachtoffer01] dat hij was gestoken. Hij heeft dit niet gevoeld op het moment dat hij werd gestoken.
Uit de geneeskundige verklaring komt naar voren dat [slachtoffer01] een wond aan de rug aan de rechterzijde van de borstkas had van 4 cm, de wond blijkt 8 cm de diepte in te gaan, maar is wel buiten de ribben gebleven. De wond is recht naar beneden gegaan.
Om te beoordelen of het tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden, is een eerste vraag die de rechtbank moet beoordelen of het voorwerp dat verdachte ter hand heeft genomen een mes betrof. Zowel [slachtoffer01] als [getuige01] hebben verklaard dat zij hebben gezien dat verdachte een (klap)mes uit zijn heuptasje pakt. Verdachte heeft verklaard dat hij een sleutelbos uit zijn heuptasje heeft gehaald. Aan die sleutelbos zat een flesopener. Die flesopener kan volgens verdachte het genoemde letsel bij [slachtoffer01] veroorzaakt hebben.
De rechtbank hecht belang aan de verklaring van [getuige01] omdat hij een neutrale getuige is die geen banden heeft met verdachte of [slachtoffer01] . Ook heeft [getuige01] het incident al gemeld bij de politie voordat er aangifte is gedaan. Hij heeft op 19 juni 2022 om 2.23 uur gebeld met de politie om te melden dat hij heeft gezien dat de mannelijke bestuurder van de Vespa getracht had iemand neer te steken. In zijn latere verklaring bij de politie op 19 juni 2022 om 15.24 uur heeft hij verklaard dat verdachte een zwart klapmes pakte en open klapte.
Daarbij komt dat [slachtoffer01] het steken niet gevoeld heeft en de diepe wond op de rug van [slachtoffer01] , zoals zichtbaar op de foto’s die in het dossier zijn gevoegd, beter past bij letsel ontstaan door het steken met een mes, onder andere gelet op de niet-gerafelde randen van de wond, dan bij letsel door steken met een flesopener. Verdachte heeft zelf verklaard dat de flesopener geen scherpe (snij)randen had.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat [slachtoffer01] heeft gestoken met een mes.
Poging tot doodslagVervolgens dient de rechtbank de vraag te beantwoorden of wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte met het mes [slachtoffer01] heeft gestoken om te doden of zwaar lichamelijk letsel toe te brengen.
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat de tenlastegelegde poging tot doodslag niet wettig en overtuigend bewezen kan worden. Er zijn geen aanwijzingen in het dossier dat [slachtoffer01] wilde doden oftewel vol opzet had op zijn dood. Voor voorwaardelijk opzet dient vervolgens in ieder geval bewijsbaar te zijn dat er sprake was van een aanmerkelijk kans op de dood van [slachtoffer01] . Met een mes steken in de rug roept niet per definitie een aanmerkelijke kans in het leven dat het slachtoffer komt te overlijden. Nadere informatie om daartoe wel te concluderen zit niet in het dossier.
Poging zware mishandeling
Dit is anders voor de poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. De rechtbank stelt vast dat [slachtoffer01] met een mes in zijn rug heeft gestoken. Bij het steken met een mes in de rug bestaat naar algemene ervaringsregels een aanmerkelijke kans dat die persoon zwaar lichamelijk letsel oploopt, onder andere bestaande in de kans op het raken van zenuwen of wervels, ernstige weefselschade en/of een blijvend litteken. Door [slachtoffer01] in de rug te steken met een dusdanige kracht dat de wond in ieder geval een diepte heeft van 8 centimeter heeft verdachte een aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel in het leven geroepen. De gedraging van verdachte kan naar zijn uiterlijke verschijningsvorm ook worden aangemerkt als zozeer gericht op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel van het slachtoffer, dat het niet anders kan zijn geweest dan dat verdachte de aanmerkelijke kans op dat gevolg bewust heeft aanvaard. Er zijn geen contra-indicaties gebleken die aan dit oordeel kunnen afdoen. Dat het uiteindelijke letsel van [slachtoffer01] beperkt is gebleven, doet hieraan niet af. Gelet daarop kan de poging tot zware mishandeling door het steken met een mes wettig en overtuigend worden bewezen.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 19 juni 2022 te Tilburg ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer01] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, die [slachtoffer01] met een mes, in de rug, heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

5.1
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat er sprake is geweest van een noodzakelijke verdediging als onmiddellijk gevolg van de wederrechtelijke aanval door [slachtoffer01] . Tussen verdachte en [slachtoffer01] is een woordenwisseling ontstaan. [slachtoffer01] geeft aan omstanders te kennen dat verdachte zijn vriendin van zijn scooter heeft afgeduwd. Verdachte voelt zich hierdoor vals beschuldigd en uit zijn boosheid aan [slachtoffer01] . Vervolgens zegt [slachtoffer01] “ik sla het licht bij je uit als je niet normaal doet.” Daarbij komt nog dat [slachtoffer01] ten opzichte van verdachte een grote stevige man was die volgens [getuige01] verdachte zo in elkaar zou kunnen slaan. Door de reeds aanwezige gespannen sfeer, de (bedreigende) uitlating van [slachtoffer01] en het feit dat [slachtoffer01] geen gelijkwaardige partij is voor verdachte, maakt dat het begrijpelijk is dat verdachte een stap achteruit zet en zijn sleutelbos in zijn handen neemt om zich te beschermen in het geval [slachtoffer01] hem zou aanvallen. Pas wanneer verdachte wordt aangevallen door [slachtoffer01] , slaat hij tweemaal terug om zich te verweren tegen een waarschijnlijke volgende aanval van [slachtoffer01] .
Gelet op de voornoemde feiten en omstandigheden kan worden geconcludeerd dat verdachte zich mocht verdedigen tegen het fysieke geweld. Het eerder in de hand nemen van de sleutelbos met als doel zich beter te kunnen verdedigen, kan verdachte niet worden tegengeworpen en is, gezien de omstandigheden, niet in strijd met de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit. De verdediging verzoekt de rechtbank om verdachte bij een bewezenverklaring te ontslaan van alle rechtsvervolging vanwege de noodzakelijke verdediging bij de aanwezige noodweersituatie.
5.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft aangevoerd dat verdachte anders had kunnen reageren. Hij had ook tegen [slachtoffer01] kunnen zeggen dat hij zich er niet mee moest bemoeien en weg kunnen gaan. Verdachte is zelf agressief op [slachtoffer01] afgelopen en heeft een mes uit zijn heuptasje gepakt.
5.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat niet aannemelijk is geworden dat van een noodweersituatie sprake is geweest. [slachtoffer01] komt, nadat zij van de scooter is gevallen, informeren hoe het met de vriendin van verdachte gaat. Verdachte stelt de bemoeienis van [slachtoffer01] niet op prijs. [getuige02] heeft bij de politie verklaard dat zij tegen [slachtoffer01] heeft gezegd dat het wel ging en dat hij beter kon gaan, omdat zij wist dat verdachte agressief kan zijn, zeker omdat hij al geïrriteerd was vanwege hun ruzie. Ook verklaart zij dat [slachtoffer01] zei tegen de andere scooterrijders dat verdachte haar van de scooter had geduwd en dat verdachte toen erg kwaad werd. Verdachte loopt zelf naar [slachtoffer01] toe, zoals wordt verklaard door zijn vriendin en [getuige01] . [slachtoffer01] maakte zich volgens [getuige02] groot, alsof hij zich wilde verdedigen. [getuige01] zegt dat [slachtoffer01] als reactie op het gescheld van verdachte iets heeft gezegd als: “ik sla dadelijk het licht bij je uit als je niet normaal doet”. In reactie daarop heeft verdachte volgens [slachtoffer01] , [getuige02] en [getuige01] een voorwerp uit zijn heuptas gepakt, waarvan de rechtbank hiervoor heeft vastgesteld dat het een mes betrof. Ook heeft [getuige01] verklaard dat verdachte naar [slachtoffer01] toeloopt met de intentie om te steken en dat [slachtoffer01] terugdeinst. Uit de verklaringen [slachtoffer01] en [getuige02] volgt dat [slachtoffer01] toen met het mes moet hebben geraakt.
Verdachte heeft gelet op de hiervoor weergegeven gang van zaken op meerdere momenten de mogelijkheid gehad zich aan de situatie te onttrekken, maar is in plaats daarvan juist naar [slachtoffer01] toe gelopen en is de confrontatie aangegaan.
Gezien de feiten en omstandigheden als hiervoor omschreven en aangehaald in de bewijsmiddelen is de rechtbank van oordeel dat geen sprake is geweest van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding van verdachte, zodat het beroep op noodweer wordt verworpen.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een jeugddetentie van 63 dagen, waarvan 60 dagen voorwaardelijk, met aftrek van het voorarrest en een proeftijd van twee jaar met de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad), waarbij het reclasseringstoezicht zal worden uitgevoerd door Reclassering Nederland. Daarnaast vordert de officier van justitie ook een werkstraf van 120 uur, subsidiair 60 dagen vervangende jeugddetentie op te leggen.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft gepleit voor vrijspraak van de poging doodslag en ontslag van alle rechtsvervolging. Indien de rechtbank tot een veroordeling van verdachte komt dan verzoekt de verdediging bij de bepaling van de straf rekening te houden met de omstandigheden dat het letsel bij [slachtoffer01] beperkt is gebleven, de eigen schuld van [slachtoffer01] , de schorsing van verdachte uit zijn voorlopige hechtenis met forse voorwaarden, dat verdachte al geruime tijd fulltime werkt in het bedrijf van zijn ouders en dat verdachte heeft aangegeven zich te conformeren aan alle door de Raad geadviseerde voorwaarden. De verdediging verzoekt geen langere onvoorwaardelijke jeugddetentie op te leggen dan de duur gelijk aan het voorarrest. Voor het overige verzoekt de verdediging slechts een voorwaardelijke straf op te leggen met daaraan gekoppeld de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de Raad.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Aard en ernst van het feit
Verdachte heeft [slachtoffer01] in de rug gestoken met een mes. Dit betreft een zeer ernstig feit en de rechtbank rekent dit feit verdachte zwaar aan. Het feit heeft een grote impact gehad op [slachtoffer01] . Hij komt informeren hoe het gaat met de vriendin van verdachte die zojuist van de scooter is gevallen en wordt vervolgens door verdachte met een mes gestoken in zijn rug. Het steekincident heeft op de openbare weg plaatsgevonden en een dergelijk optreden veroorzaakt gevoelens van onveiligheid bij betrokken omstanders en bij de samenleving.
De persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte
Justitiële documentatie
De rechtbank heeft acht geslagen op het uittreksel uit de justitiële documentatie van 10 mei 2023, waaruit blijkt dat verdachte eerder is veroordeeld voor (bedreiging met) geweld tegen beroepsbeoefenaars.
Rapport Raad voor de Kinderbescherming
Uit het rapport van de Raad van 13 juni 2023 blijkt dat op de verschillende domeinen geen al te grote zorgen naar voren komen. Verdachte kan terugvallen op betrokken ouders en werkt fulltime in het bedrijf van zijn ouders. Verdachte zal nog gedragsalternatieven moeten aanleren in situaties waarin boosheid en/of agressie een rol speelt. Hij krijgt hiervoor ondersteuning van [naam01] . Gezien het feit dat verdachte meerdere keren in de problemen is gekomen door alcoholgebruik zal hij hier bewust mee om moeten gaan en moeten nadenken wat alcohol voor effect op zijn handelen kan hebben.
Indien verdachte schuldig wordt bevonden aan hetgeen waarvan hij verdacht wordt betreft het een ernstig feit. Mocht verdachte schuldig worden bevonden aan zware mishandeling dan is een taakstraf in de vorm van een werkstraf passend. Een taakstraf laat verdachte de gevolgen van zijn gedrag ervaren. Mocht verdachte schuldig worden bevonden aan poging doodslag dan is een voorwaardelijke jeugddetentie gekoppeld aan een proeftijd passend bij de ernst van dit delict. Hiernaast is de Raad van mening dat verdachte nog enige tijd zou kunnen profiteren van de begeleiding vanuit de jeugdreclassering waarbij de jeugdreclassering toezicht kan houden op het volgen van de agressieregulatie training bij [naam01] en het middelengebruik. Er worden geen zaken waargenomen waardoor niet overgegaan zou kunnen worden tot tenuitvoerlegging van de eerder opgelegde voorwaardelijke werkstraf.
De Raad adviseert om een voorwaardelijke jeugddetentie op te leggen en hiernaast een onvoorwaardelijke taakstraf in de vorm van een werkstraf onder de bijzondere voorwaarden dat verdachte:
- zich niet onttrekt aan aanvullende hulpverlening gericht op agressieregulatie;
- zich niet onttrekt aan hulpverlening rondom middelengebruik voor zover noodzakelijk geacht naar de visie van de jeugdreclassering;
waarbij aan de GI te weten Jeugdbescherming Brabant, opdracht wordt gegeven toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden. De verdachte is daarbij verplicht zijn medewerking te verlenen aan het vaststellen van zijn identiteit en aan reclasseringstoezicht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Ter zitting is hier door de Raad nog aan toegevoegd dat het grootste probleem dat bij verdachte gezien wordt zijn agressie is en gewerkt moet worden aan agressieregulatie. De begeleiding van [naam01] is verlengd.
Jeugdreclassering
Ter zitting heeft de heer [naam02] van de jeugdreclassering een toelichting gegeven op het verloop van de begeleiding. Er worden zorgen gezien rondom de agressieregulatie van verdachte. Als verdachte in conflict komt dan lukt het hem niet om uit het conflict te stappen. Er wordt al wel verbetering gezien in het gedrag van verdachte, maar nog onvoldoende om de begeleiding door de jeugdreclassering af te sluiten. Er lijkt een relatie te zijn tussen middelengebruik en agressie.
De straf
De rechtbank komt tot het oordeel dat in beginsel het feit zoals door verdachte gepleegd een jeugddetentie, al dan niet in voorwaardelijke vorm, rechtvaardigt. De rechtbank heeft bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder laten meewegen de ernst van het feit en de aard en ernst van het letsel. Ook weegt de rechtbank in verdachtes nadeel mee dat hij tijdens de zitting slechts in beperkte mate openheid van zaken heeft gegeven en onvoldoende inzicht in de kwalijke gevolgen van zijn handelen heeft getoond.
Alles afwegend is de rechtbank van oordeel dat de eis van de officier van justitie passend en geboden is. Zij neemt dit dan ook over en legt aan verdachte op een werkstraf van 120 uur. Daarnaast legt zij aan verdachte op een jeugddetentie voor de duur van 63 dagen met aftrek van het voorarrest, waarvan 60 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. Deze voorwaardelijke straf dient verdachte ervan te weerhouden opnieuw soortgelijke feiten te plegen, wetende wat hem dan boven het hoofd hangt. Aan de proeftijd worden de door de Raad geadviseerde bijzondere voorwaarden gekoppeld, te weten het zich niet onttrekken aan aanvullende hulpverlening gericht op agressieregulatie en het zich niet onttrekken aan hulpverlening rondom middelengebruik, waarbij het reclasseringstoezicht zal worden uitgevoerd door Reclassering Nederland, nu verdachte inmiddels meerderjarig is en de (volwassen) reclassering vanaf april 2023 ook betrokken is vanwege een ander feit waarvan verdachte wordt verdacht.

7.De benadeelde partij

De benadeelde partij [slachtoffer01] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 21.741,28 ingediend, waarvan € 17.741,28 aan materiële schade en € 4.000,00 aan immateriële schade.
De officier van justitie betreurt dat de benadeelde partij niet ter zitting is verschenen, aangezien hij wat vragen heeft over de vordering. Aan kledingschade wordt een bedrag van € 80,00 gevorderd, deze schade ziet op een t-shirt waarvan geen bonnetje is overgelegd en niet bekend is hoe oud dit t-shirt is. Een bedrag van € 80,00 euro vindt de officier van justitie veel. Ook heeft hij de vordering ten aanzien van inkomensverlies bekeken. De vordering ziet op een lange periode van inkomensverlies, terwijl in de medische verklaring een herstelperiode van 2 weken wordt genoemd. De officier van justitie vraagt de benadeelde partij ten aanzien van dit deel van de vordering niet-ontvankelijk te verklaren omdat dit zorgt voor een te grote belasting van het strafgeding. De immateriële schadevergoeding vraagt de officier van justitie te matigen.
Primair stelt de verdediging zich op het standpunt dat de vordering in zijn geheel dient te worden afgewezen, dan wel niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in het geval van een ontslag van alle rechtsvervolging.
In het geval van een veroordeling is de verdediging van oordeel dat er sprake is van eigen schuld aan de zijde van de benadeelde partij. De benadeelde heeft zelf een groot aandeel in het ontstaan van de confrontatie. Om deze reden is het voor de rechtbank een onevenredige belasting van het strafgeding om naar civiele maatstaven te beslissen in welke mate er sprake is van eigen schuld en voor welk deel verdachte uiteindelijk nog aansprakelijk kan worden gehouden voor de ontstane schadeposten aan de zijde van [slachtoffer01] . De verdediging verzoekt dan ook om deze reden de vordering in zijn geheel niet-ontvankelijk te verklaren.
Indien de rechtbank niet overgaat tot het in zijn geheel niet-ontvankelijk verklaren van de vordering, gaat de verdediging in op de afzonderlijk aangevoerde posten:
Materieel:
  • Eigen risico van € 666,44: toewijsbaar;
  • Inkomstenderving van € 17.741,28: niet-ontvankelijk verklaren bij gebrek aan onderbouwing van daadwerkelijk gederfde inkomsten, subsidiair wordt de rechtbank verzocht het bedrag aanzienlijk te matigen;
  • Kledingschade van € 80,00: niet-ontvankelijk verklaren bij gebrek aan onderbouwing van concrete schade, subsidiair wordt verzocht het bedrag te matigen;
Immaterieel:
- De verdediging verzoekt de rechtbank het bedrag van € 4.000,00 aanzienlijk te matigen vanwege de aanwezige eigen schuld, relatief gering letsel en het ontbreken van onderbouwing van eventuele psychische klachten. In alle bijgevoegde uitspraken uit de smartengeldgids is sprake van (ernstig) letsel aan vitale organen met ernstig psychisch letsel tot gevolg. Wat de verdediging betreft zijn deze uitspraken niet vergelijkbaar.
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte heeft geprobeerd [slachtoffer01] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen door hem met een mes in zijn rug te steken.
Vast staat dat de benadeelde partij door het bewezen verklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht. Het eigen risico zorgverzekeraar zal worden toegewezen zoals gevorderd, namelijk voor een bedrag van € 666,44. De gevorderde kledingschade van € 80,00 zal de rechtbank matigen tot € 30,00, omdat geen aankoopbewijs is overgelegd en niet bekend is hoe oud het t-shirt is. Ten aanzien van de het gedeelte van de vordering dat ziet op verlies aan verdienvermogen, is de rechtbank van oordeel dat dit gedeelte van de vordering onvoldoende is onderbouwd en een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. De benadeelde partij zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard in dit gedeelte van de vordering.
De door de benadeelde gevorderde schadevergoeding van immateriële schade acht de rechtbank toewijsbaar tot een bedrag van € 1.250,00, gelet op de onderbouwing en de hoogte van schadevergoedingen die in min of meer vergelijkbare gevallen zijn toegekend. Deze schade staat ook in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat ook sprake is van schade die rechtstreeks is toegebracht door het bewezenverklaarde feit.
De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige in zijn vordering niet-ontvankelijk verklaren. Dat deel van de vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen. Gelet op de jeugdige leeftijd van verdachte zal geen gijzeling of vervangende jeugddetentie worden toegepast.
Tevens zal de gevorderde wettelijke rente worden toegewezen vanaf het tijdstip waarop het feit werd gepleegd, te weten 19 juni 2022.

8.De vordering tot tenuitvoerlegging

De officier van justitie heeft gevorderd dat de voorwaardelijke werkstraf van 30 uren die aan verdachte is opgelegd bij vonnis van 18 mei 2022 ten uitvoer zal worden gelegd.
De rechtbank stelt vast dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig heeft gemaakt aan een nieuw strafbaar feit en daarmee de algemene voorwaarde heeft overtreden. Gelet hierop kan de vordering tot tenuitvoerlegging worden toegewezen.

9.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 36f, 45, 77a, 77g, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa en 302 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

10.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
Poging tot toebrengen van zwaar lichamelijk letsel;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een werkstraf van 120 uren;
- beveelt dat indien verdachte de werkstraf niet naar behoren verricht,
vervangende jeugddetentiezal worden toegepast van
60 dagen;
- veroordeelt verdachte tot
een jeugddetentie van 63 dagen, waarvan 60 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat deze jeugddetentie niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd na te melden voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- stelt als
bijzondere voorwaarden:
* dat verdachte zich binnen de drie dagen na het ingaan van de proeftijd meldt bij Reclassering Nederland. Verdachte blijft zich melden op afspraken met de reclassering voor de duur van twee jaar;
* dat verdachte zich niet onttrekt aan aanvullende hulpverlening gericht op agressieregulatie;
* dat verdachte zich niet onttrekt aan hulpverlening rondom middelengebruik voor zover noodzakelijk geacht naar de visie van de reclassering;
* dat verdachte medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
- geeft opdracht aan Reclassering Nederland tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde jeugddetentie;
Vordering tenuitvoerlegging
- gelast dat de voorwaardelijke straf die bij vonnis d.d. 18 mei 2022 is opgelegd in de zaak onder parketnummer 02/153874-22
ten uitvoer zal worden gelegd, te weten
een werkstraf van 30 uren;
Benadeelde partijen
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer01] van € 1.946,44, waarvan € 696,44 aan materiële schade en € 1.250,00 aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 19 juni 2022 tot aan de dag der voldoening.
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het [slachtoffer01] , € 1.946,44 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 19 juni 2022 tot aan de dag der voldoening.
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
Voorlopige hechtenis
- heft het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis op.
Dit vonnis is gewezen door mr. De Graaf, voorzitter, mr. Combee en mr. Kruit, allen kinderrechters, in tegenwoordigheid van Van Diepen, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 3 juli 2023.
De griffier is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.