In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep dat eiseres heeft ingesteld omdat verweerder, de Belastingdienst/Toeslagen, volgens haar niet op tijd heeft beslist op haar verzoek van 26 april 2021 om herbeoordeling van haar situatie met betrekking tot de kinderopvangtoeslag. De rechtbank heeft vastgesteld dat het beroep kennelijk gegrond is en doet uitspraak zonder zitting, zoals mogelijk gemaakt door artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
Eiseres heeft op 12 april 2022 verweerder in gebreke gesteld, waarna verweerder de ingebrekestelling op 14 april 2022 heeft ontvangen. De rechtbank concludeert dat de beslistermijn is overschreden, aangezien verweerder nog geen besluit heeft genomen. De rechtbank bepaalt dat verweerder dit alsnog moet doen binnen een termijn van acht weken na verzending van deze uitspraak, in plaats van de door verweerder verzochte langere termijn.
Daarnaast legt de rechtbank een dwangsom op van € 100,- per dag voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,-. De rechtbank oordeelt dat eiseres recht heeft op vergoeding van het griffierecht en proceskosten, die door verweerder moeten worden betaald. De proceskostenvergoeding bedraagt € 418,50, aangezien de zaak enkel betrekking heeft op de overschrijding van de beslistermijn.