In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep dat eiser heeft ingesteld omdat verweerder volgens hem niet op tijd heeft beslist op zijn verzoek van 4 februari 2021 om herbeoordeling van zijn situatie met betrekking tot de kinderopvangtoeslag. De rechtbank oordeelt dat het beroep kennelijk gegrond is en doet uitspraak zonder zitting, zoals mogelijk gemaakt door artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
Eiser heeft op 4 februari 2021 een aanvraag ingediend, maar de beslistermijn is overschreden. Eiser heeft verweerder op 11 juli 2022 in gebreke gesteld, maar verweerder heeft nog steeds geen besluit genomen. De rechtbank bepaalt dat verweerder alsnog binnen een termijn van zeven weken na verzending van deze uitspraak een besluit moet nemen. De rechtbank wijst erop dat een langere termijn dan twee weken gerechtvaardigd is vanwege het aantal aanvragen dat door verweerder moet worden behandeld.
Daarnaast legt de rechtbank een dwangsom op van € 100,- per dag voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,-. De rechtbank concludeert dat het beroep gegrond is, waardoor eiser recht heeft op vergoeding van het griffierecht en proceskosten. Verweerder moet € 418,50 aan proceskosten aan eiser vergoeden. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over hun recht om verzet aan te tekenen.