ECLI:NL:RBZWB:2023:4606
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de WOZ-waarde van een onroerende zaak in het kader van een belastingaanslag
In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 11 juli 2023, wordt het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar beoordeeld. De heffingsambtenaar had op 29 februari 2020 de waarde van de onroerende zaak, gelegen aan [adres] te [plaats 2], vastgesteld op € 1.913.000 per 1 januari 2019. Deze waardevaststelling leidde tot een aanslag in de onroerendezaakbelastingen voor het jaar 2020. Belanghebbende, gebruiker van de onroerende zaak, heeft bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard door de heffingsambtenaar. De rechtbank heeft het beroep op 31 maart 2023 behandeld, waarbij de gemachtigde van belanghebbende en vertegenwoordigers van de heffingsambtenaar aanwezig waren.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de waarde van de onroerende zaak niet te hoog is vastgesteld. Belanghebbende voerde aan dat de heffingsambtenaar onvoldoende rekening had gehouden met de gevolgen van de coronapandemie, maar de rechtbank oordeelde dat de waardepeildatum vóór de pandemie lag. De rechtbank concludeert dat het verkoopcijfer van de onroerende zaak, dat op € 2.900.000 was vastgesteld, een sterke aanwijzing vormt dat de WOZ-waarde van € 1.913.000 niet te hoog is. De rechtbank heeft ook het verzoek van belanghebbende om vergoeding van immateriële schade afgewezen, omdat deze schade niet aan belanghebbende, maar aan de gemachtigde zou toekomen.
Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond, waardoor de beschikking en de daarop gebaseerde aanslag OZB gehandhaafd blijven. Deze uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.