ECLI:NL:RBZWB:2023:4633

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
28 juni 2023
Publicatiedatum
4 juli 2023
Zaaknummer
C/02/391434 / HA ZA 21-638 (E)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • M. van den Heuvel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake distributieovereenkomst tussen Eurolook BV en Isea France SA met betrekking tot tekortkomingen en onrechtmatige daad

In deze zaak vordert Eurolook BV, een besloten vennootschap gespecialiseerd in transparante veiligheidsgordijnen, schadevergoeding van Isea France SA, een Franse vennootschap die handmatige en elektrische afsluitingen produceert. De vordering is gebaseerd op een distributieovereenkomst die op 20 juni 2013 tot stand kwam, waarbij Isea als exclusieve distributeur in Frankrijk werd aangesteld. Eurolook stelt dat Isea tekortgeschoten is in haar contractuele verplichtingen, met name het non-concurrentiebeding, en dat Isea onrechtmatig heeft gehandeld door concurrerende producten actief aan te bieden en te verkopen, wat heeft geleid tot schade voor Eurolook.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de distributieovereenkomst op 17 juli 2019 is geëindigd, na een opzegging door Isea op 17 juni 2019. De rechtbank oordeelt dat Isea tekortgeschoten is in haar verplichtingen uit hoofde van de distributieovereenkomst, met name in de periode van 20 juni 2013 tot 17 juli 2019. De rechtbank verklaart voor recht dat Isea aansprakelijk is voor de schade die Eurolook heeft geleden als gevolg van deze tekortkomingen. De vordering tot schadevergoeding wordt toegewezen, en Isea wordt veroordeeld tot het verstrekken van verkoop- en debiteurenadministratie aan Eurolook.

De rechtbank wijst de vorderingen van Eurolook tot vergoeding van schade die na de beëindiging van de overeenkomst is ontstaan af, omdat het non-concurrentiebeding na de beëindiging niet meer van toepassing was. De proceskosten worden aan Isea opgelegd, en de veroordelingen zijn uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Cluster II Handelszaken
Breda
zaaknummer / rolnummer: C/02/391434 / HA ZA 21-638
Vonnis van 28 juni 2023
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
EUROLOOK BV,
gevestigd te Venlo,
eiseres,
advocaat mr. S.G.A. van der Horst te Tilburg,
tegen
de vennootschap naar Frans recht
ISEA FRANCE SA,
gevestigd te Noyarey, Frankrijk,
gedaagde,
advocaat mr. H.A.P. Pijnacker te Tilburg.
Partijen zullen hierna Eurolook en Isea genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 8 juni 2022 en alle daarin reeds genoemde stukken
  • het proces-verbaal van mondelinge behandeling van 1 maart 2023 en de bij die gelegenheid door de raadslieden voorgedragen pleitnota’s.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.Het geschil

2.1
Eurolook vordert bij dagvaarding naast een incidentele vordering om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad,
I. voor recht te verklaren dat Isea tekortgeschoten is in de nakoming van haar contractuele verplichtingen jegens Eurolook uit hoofde van de tussen partijen op 20 juni 2013 tot stand gekomen distributieovereenkomst, meer in het bijzonder het hierin vervatte concurrentiebeding (art. 9), de verplichtingen van de distributeur als bedoeld in onder meer art. 7 (in samenhang gelezen met de considerans) en/of art. 14 betreffende de looptijd en opzegging;
II. voor recht te verklaren dat Isea jegens Eurolook een onrechtmatige daad heeft gepleegd, meer in het bijzonder door in weerwil van de in de distributieovereenkomst neergelegde afspraken en ten koste van de verkopen van de contractproducten haar eigen producten actief aan te prijzen en te verkopen, en voorts te handelen in strijd met de afdelingen 3A en 4 van titel 3 van boek 6 BW, meer in het bijzonder art. 6:193b lid 1 en lid 2 aanhef en sub a BW, art. 6:193c lid 1 sub b en lid 2 aanhef en sub a BW, alsmede art. 6:193d lid 1 en lid 2 BW en art. 6:194 BW;
III. voor recht te verklaren dat Isea jegens Eurolook aansprakelijk is voor de door Eurolook als gevolg van de onder I. bedoelde wanprestatie en/of de onder II. bedoelde onrechtmatige daad geleden en te lijden schade, te vermeerderen met de wettelijke rente over die schade vanaf de dag der dagvaarding, althans veertien dagen na de dag der dagvaarding, althans met ingang van veertien dagen na het in deze procedure te wijzen vonnis, tot aan de dag der algehele voldoening;
IV. Isea te veroordelen tot vergoeding van onder III. bedoelde schade, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet;
V. Isea te veroordelen in de kosten van het geding te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf veertien dagen na het wijzen van vonnis tot aan de dag der algehele voldoening.
2.1.
Isea voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vorderingen, met veroordeling van Eurolook in de proceskosten, uitvoerbaar bij voorraad.

3.De beoordeling

3.1.
In rechte staan de volgende feiten vast.
a. Eurolook is gespecialiseerd in de vervaardiging, het vermarkten en de levering van
transparante veiligheidsgordijnen. Haar bestuurder/enig aandeelhouder is de vennootschap opgericht naar Frans recht Ventiss S.A.R.L.. Eurolook brengt haar producten op de markt onder de merknaam “EUROLOOK”. Haar zusteronderneming Eurolook International brengt transparante beschermende gordijnen op de markt onder de Franse merknamen “MAXIVISION” en ‘MAXIVISION PLUS’ welke merken eigendom zijn van hun moedermaatschappij Ventiss S.A.R.L..
b. Isea is een Franse vennootschap die gespecialiseerd is in de vervaardiging, de verkoop en de aankoop van alle handmatige, elektrische of op afstand bedienbare afsluitingen alsmede in de vervaardiging van metalen gordijnen, industriële en residentiële sectionaaldeuren in Frankrijk.
c. Op 20 juni 2013 hebben partijen, Eurolook en Isea, een distributieovereenkomst gesloten op grond waarvan Eurolook Isea als haar exclusieve distributeur in Frankrijk heeft aangesteld voor de transparante beveiligings- en beschermingsproducten die ze op de markt brengt onder de merknaam “EUROLOOK’’ Crystal Clear Security” (hierna ook: ‘de
producten’ of ‘de contractproducten’).
d. Artikel 14 van de distributieovereenkomst bepaalt dat de overeenkomst is aangegaan
“for an initial term of three (3) years”. Voorts wordt bepaald dat de overeenkomst met wederzijdse instemming kan worden verlengd met perioden van één jaar met vermelding dat:
“any extention of the original or any new terms and conditions will be agreed upon at least three months prior to the end of the then current period”.
e. Artikel 9 van de overeenkomst bevat een non-concurrentiebeding waarin staat vermeld:
“The Distributor shall refrain from selling or assisting in selling, directly or indirectly, any articles which are or could be in competition with the Products, from entering into any similar agreement with third parties regarding such articles, as well as from supporting or taking any interest, directly or indirectly, in firms manufacturing, selling or promoting the sale of articles competing with the Products without prior written consent of Eurolook.”
f. Artikel 19 van de distributieovereenkomst bevat een forumkeuzebeding, inhoudende dat de rechter te Breda exclusief bevoegd is om kennis te nemen van geschillen tussen de contractspartijen die ontstaan naar aanleiding van, of betrekking hebben op, de overeenkomst.
g. In 2017 heeft Isea concurrerende producten op de markt gebracht onder de naam “MAXILOOK”.
h. Eurolook heeft de handelsrechtbank van Grenoble verzocht om in kort geding voorlopige maatregelen te treffen teneinde een einde te maken aan de door haar gestelde tekortkomingen en onrechtmatige gedragingen van Isea. De handelsrechtbank te Grenoble heeft de gevorderde voorlopige maatregelen bij beschikking van 29 mei 2019 afgewezen. Isea heeft in dit kort geding de nietigverklaring van het concurrentiebeding gevorderd. Ten aanzien daarvan heeft de handelsrechtbank van Grenoble zich onbevoegd verklaard en vastgesteld dat in dit verband de rechter te Breda bevoegd is.
Vervolgens heeft Eurolook tegen de beschikking in kort geding hoger beroep ingesteld.
i. Isea heeft bij brief van 17 juni 2019 aan Eurolook bericht de handelsbetrekkingen tussen partijen per direct te beëindigen.
j. Het Hof van Beroep van Grenoble heeft bij arrest van 9 januari 2020 Isea verboden om :
- de naam “MAXILOOK” te gebruiken voor het voorstellen, aanbieden, verhandelen of distribueren van transparante beschermingsgordijnen en de schakels waaruit deze bestaan;
- commerciële documentatie te verspreiden op ongeacht welke drager, waarin de naam of de producten van Eurolook worden geassocieerd of vergeleken met de producten aangeduid onder de naam “MAXILOOK”;
- een gemeenschappelijke gebruiks- en onderhoudshandleiding voor de producten aangeduid onder de naam “MAXILOOK” voor de producten van Eurolook te gebruiken en te verspreiden;
- dit onder dwangsom van € 1000,- per vastgestelde inbreuk.
k. Naar aanleiding van deze beslissing van het Hof van Beroep van Grenoble heeft Isea ervoor gekozen haar producten een nieuwe naam te geven onder de merknaam “Isea Clair/IseaClear” en de vermeldingen met betrekking tot het merk MAXILOOK in haar commerciële documentatie in maart 2020 te schrappen.
3.2.
Eurolook vordert in deze procedure vergoeding van schade op grond van (i) tekortkoming in de nakoming van de distributieovereenkomst (in het bijzonder het non-concurrentiebeding), (ii) de onrechtmatige beëindiging van de distributieovereenkomst, en (iii) de onrechtmatige daad bestaande uit de oneerlijke en misleidende handelspraktijken als bedoeld in afdelingen 3A en 4 van titel 3 boek 6 BW.
Eurolook stelt dat Isea tekort is geschoten in de nakoming van de op haar rustende verplichtingen uit hoofde van het non-concurrentiebeding, nu Isea haar eigen “MAXILOOK”-producten, die identiek zijn aan de contractproducten van Eurolook, actief heeft aangeprezen en verkocht aan klanten, ook wanneer die klanten hadden gevraagd naar
“EUROLOOK”-producten. Door die handelwijze heeft Isea volgens Eurolook tevens haar
contractuele verplichtingen geschonden uit hoofde van artikel 4 en 7 van de distributieovereenkomst. Tot slot is Isea in de visie van Eurolook tekortgeschoten in de nakoming van haar contractuele verplichtingen, althans heeft ze onrechtmatig jegens Eurolook gehandeld, door de overeenkomst bij brief van 17 juni 2019 met onmiddellijke ingang te beëindigen, zonder deugdelijke grond, zonder inachtneming van een opzegtermijn en zonder de opzegging vergezeld te doen gaan van een aanbod tot vergoeding van schade als gevolg van die abrupte opzegging.
Daarnaast meent Eurolook dat Isea ook onrechtmatig handelt doordat zij haar eigen
concurrerende “MAXILOOK”-producten ten koste van de “EUROLOOK”-producten actief heeft gepromoot en verkocht, en klanten in verwarring heeft gebracht en misleid omtrent de oorsprong van beide producten. Deze gedragingen zijn in de ogen van Eurolook ook te kwalificeren als oneerlijke handelspraktijken in de zin van afdelingen 3A en 4 van titel 3 boek 6 BW.
Door het handelen van Isea stelt Eurolook schade te hebben geleden, waarvoor Isea
aansprakelijk is. De door Eurolook bedoelde gedragingen van Isea zijn volgens Eurolook vastgesteld vanaf 3 oktober 2017 tot de datum van beëindiging van de zakenrelatie door Isea op 17 juni 2019. Eurolook vordert dat Isea wordt veroordeeld tot vergoeding van de schade die Eurolook lijdt en heeft geleden als gevolg van de tekortkoming en het onrechtmatige
handelen zijdens Isea nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, alsmede tot veroordeling van Isea tot betaling van een voorschot op de schadevergoeding van € 350.000,-.
3.3.
Isea betwist dat zij tekortgeschoten is in de nakoming van haar contractuele verplichtingen jegens Eurolook uit hoofde van de distributieovereenkomst en dat zij op enigerlei wijze onrechtmatig jegens Eurolook heeft gehandeld.
Volgens Isea volgt uit artikel 14 van de overeenkomst dat partijen een eventuele
verlenging van deze overeenkomst, drie maanden voor einde van de overeenkomst
expliciet hadden moeten overeenkomen. Volgens haar hebben partijen daarmee een stilzwijgende verlenging willen uitsluiten. Nu de distributieovereenkomst tussen partijen na het verstrijken van de oorspronkelijk overeengekomen termijn niet is verlengd, en de distributieovereenkomst daarmee is beëindigd per 20 juni 2016, stond het Isea haars inziens vrij haar eigen producten aan te prijzen en te verkopen en was zij niet meer gebonden aan het non-concurrentiebeding. Isea betwist dan ook dat zij onrechtmatig jegens Eurolook zou hebben gehandeld en ook van oneerlijke handelspraktijken is in de visie van Isea geen sprake.
Volgens Isea heeft zij op enig moment vastgesteld dat de door Eurolook geleverde producten niet voldeden aan de wettelijke veiligheidsnormen inzake brandbestendigheid. Om die reden is zij gestopt met de leverantie van Eurolook-producten en heeft zij Eurolook hiervan op de hoogte gesteld bij brief van 17 juni 2019 en aangegeven de handelsrelatie - niet meer zijnde de distributieovereenkomst maar de handelsrelatie bestaande uit losse aankopen - te beëindigen. Subsidiair, indien zou worden geoordeeld dat de overeenkomst tussen partijen toentertijd nog wel van kracht was, meent Isea dat zij gerechtigd was de overeenkomst vanwege de ernstige geconstateerde tekortkomingen met onmiddellijke ingang op te zeggen en is de overeenkomst in elk geval per 17 juni 2019 beëindigd. In de visie van Isea is van een onrechtmatige beëindiging van de distributieovereenkomst dan ook geen sprake. Ten slotte betwist Isea dat Eurolook enige schade zou hebben geleden.
3.4.
Op 1 maart 2023 heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden waarvan proces-verbaal is opgemaakt. In het proces-verbaal staat vermeld dat de zaak naar de rol zal worden verwezen voor het nemen van een akte aan de zijde van Eurolook ter zake het toepasselijk recht en een eventuele rechtskeuze ten aanzien van vordering II van het petitum, waarna Isea in de gelegenheid zal worden gesteld om een antwoordakte te nemen.
3.5.
Eurolook stelt zich bij akte - tevens akte wijziging van eis - op het standpunt dat de onrechtmatige daad naar Nederlands recht moet worden beoordeeld. Tevens wenst
Eurolook haar vorderingen met betrekking tot de onrechtmatige daad van Isea, zoals genoemd in het petitum van haar dagvaarding, te wijzigen. Eurolook geeft aan dat voor de contractuele periode tussen partijen - de periode van 20 juni 2016 tot de dag waarop de overeenkomst als beëindigd moet worden beschouwd - Eurolook een beroep heeft gedaan op wanprestatie én onrechtmatige daad, en dat zij op beide rechtsgronden verklaringen voor recht heeft gevorderd. Eurolook wenst haar eis te wijzigen door de gevorderde verklaring voor recht ten aanzien van onrechtmatige daad te wijzigen in een subsidiaire vordering. Eurolook wenst voorts te verduidelijken dat haar beroep op wanprestatie is beperkt tot de gedragingen van Isea uit de periode toen de overeenkomst nog liep. Met betrekking tot de gedragingen van Isea van na de einddatum van de overeenkomst beroept Eurolook zich nog wel op onrechtmatige daad.
Eurolook meent dat de onrechtmatige daad, gepleegd in zowel de contractuele als de post
contractuele periode, moet worden beoordeeld naar toepasselijk Nederlands recht. Zij stelt daartoe dat in de distributieovereenkomst een nadrukkelijke rechtskeuze is gemaakt in de zin van art. 14 lid 1, aanhef en sub b, Rome II Vo. Art. 19 van de distributieovereenkomst bepaalt namelijk:
‘All disputes arising out or in connection with this Agreement shall be exclusively governed in accordance with Dutch law. The Court of Breda, The Netherlands shall have exclusive jurisdiction.’In de visie van Eurolook dient voor de gedragingen van Isea uit de periode waarin de overeenkomst nog liep (de contractuele periode) in ieder geval te worden uitgegaan van de rechtskeuze van art. 19. Voor gedragingen van Isea uit de periode nadat de overeenkomst als beëindigd moet worden beschouwd (de post-contractuele periode) geldt in feite hetzelfde, aldus Eurolook. Haars inzien valt niet in te zien dat partijen zouden hebben beoogd om Nederlands recht alleen van toepassing te verklaren voor wat betreft vorderingen gebaseerd op wanprestatie, temeer nu het rechtskeuzebeding geen beperking bevat in tijd (de contractsduur). De aan Isea verweten gedragingen hangen bovendien samen met de overeenkomst, aldus Eurolook.
Subsidiair stelt Eurolook zich op het standpunt dat partijen ook nadat de schadeveroorzakende gebeurtenis zich heeft voorgedaan hebben gekozen voor Nederlands recht (art. 14 lid 1, aanhef en sub a, Rome II Vo). Volgens Eurolook heeft zij reeds bij dagvaarding een beroep gedaan op Nederlands recht, in het bijzonder art. 6:162 BW, en heeft Isea niet betwist dat Nederlands recht van toepassing is, zodat sprake is van een tussen partijen bestaande (stilzwijgende) rechtskeuze voor Nederlands recht in een zaak met internationaal karakter.
Meer subsidiair stelt Eurolook zich op het standpunt dat Nederlands recht op grond van art. 4 lid 1 Rome II Vo van toepassing is op de onrechtmatige daad van Isea jegens Eurolook, nu de schade (gederfde winst) zich heeft voorgedaan in Nederland.
Nog meer subsidiair beroept Eurolook zich op de uitzondering als vermeld in art. 4 lid 3 Rome II Vo.
Eurolook wenst haar eis, zoals geformuleerd in het petitum onder I. en II., gedeeltelijk te wijzigen, en wel als volgt:
I. te verklaren voor recht dat Isea, in de periode vanaf de datum waarop de tussen partijen gesloten distributieovereenkomst tot stand is gekomen (20 juni 2013) tot de datum waarop deze distributieovereenkomst is geëindigd (zijnde 20 juni 2020, althans 17 september 2019, althans in goede justitie te bepalen datum)
PRIMAIR: tekortgeschoten is in de nakoming van haar contractuele verplichtingen jegens
Eurolook uit hoofde van de tussen partijen op 20 juni 2013 tot stand gekomen distributieovereenkomst, meer in het bijzonder het hierin vervatte concurrentiebeding (art. 9), de verplichtingen van de distributeur als bedoeld in onder meer art. 7 (in samenhang gelezen met de considerans) en/of art. 14 betreffende de looptijd en opzegging;
SUBSIDIAIR: jegens Eurolook een onrechtmatige daad heeft gepleegd in de zin van art. 6:162 BW, meer in het bijzonder door haar onrechtmatige gedragingen jegens Eurolook die geheel of gedeeltelijk ook zijn te kwalificeren als oneerlijke handelspraktijk in de zin van de afdelingen 3A en 4 van titel 3 van BW6 (meer in het bijzonder, middels reflexwerking, art. 6:193b lid 1 en lid 2 aanhef en sub a 8W, art. 6:193c lid 1 sub b en lid 2 aanhef en sub a BW, alsmede art. 6:193d lid 1 en lid 2 BW en art. 6:194 BW), althans door haar gedragingen als nader beschreven in het lichaam van de dagvaarding;
II. te verklaren voor recht dat Isea, in de periode nadat de tussen partijen gesloten distributieovereenkomst is geëindigd (zijnde 20 juni 2020, althans 17 september 2019, althans een in goede justitie te bepalen datum), jegens Eurolook een onrechtmatige daad heeft gepleegd in de zin van art.6:162 BW, meer in het bijzonder door haar onrechtmatige gedragingen jegens Eurolook die geheel of gedeeltelijk ook zijn te kwalificeren als oneerlijke handelspraktijk in de zin van de afdelingen 3A en 4 van titel 3 van BW6 (meer in het bijzonder, middels reflexwerking, art. 6:193b lid 1 en lid 2 aanhef en sub a BW, art. 6:193c lid 1 sub b en lid 2 aanhef en sub a BW, alsmede art. 6:193d lid 1 en lid 2 BW en art. 6:194 BW), althans door haar gedragingen als nader beschreven in het lichaam van de dagvaarding;
III. te verklaren voor recht dat Isea jegens Eurolook aansprakelijk is voor de schade die Eurolook heeft geleden en nog zal lijden als gevolg van,
- de hiervoor onder I. bedoelde wanprestatie, althans onrechtmatige daad, en/of,
- de hiervoor onder II. bedoelde onrechtmatige daad,
zulks te vermeerderen met de wettelijke rente over die schade vanaf de dag der dagvaarding, althans vanaf veertien dagen na het in deze procedure te wijzen vonnis, tot aan de dag der algehele voldoening.
Eurolook handhaaft hetgeen zij heeft gevorderd in het incident, alsmede hetgeen zij heeft
gevorderd in de hoofdzaak zoals beschreven in het petitum van de dagvaarding onder IV. en V.
3.6.
Isea meent dat ter zake de vordering aangaande het onrechtmatig handelen Frans recht van toepassing is krachtens artikel 4 lid 1 Rome II Vo, nu de beweerdelijke schade zich heeft voorgedaan in Frankrijk. Zij voert daartoe voorts aan dat Eurolook eigendom is van een Franse onderneming (Ventiss) SARL en dat ook de bestuurder uit Frankrijk afkomstig is. Isea betwist dat partijen met betrekking tot voormelde vordering een afwijkende rechtskeuze hebben gemaakt. Volgens Isea kon zij (noch Eurolook) bij de totstandkoming van de distributieovereenkomst het onderhavige geschil voorzien. Isea meent dan ook dat zij niet heeft ingestemd met een rechtskeuze voor de beslechting van de vordering van Eurolook voor zover gebaseerd op een onrechtmatige daad. Isea is evenmin na dagvaarding (uitdrukkelijk noch stilzwijgend) akkoord gegaan met toepasselijkheid van Nederlands recht op dit gedeelte van de vordering van Eurolook, aldus Isea. Ten slotte Isea maakt bezwaar tegen de door Eurolook beoogde eiswijziging. Zij meent dat de voorgestelde wijziging in strijd is met de eisen van een goede procesorde, nu de eiswijziging te laat is ingediend.
3.7.
De rechtbank stelt vast dat Isea in Frankrijk is gevestigd, waardoor deze zaak internationale aspecten heeft. Allereerst dient beoordeeld te worden of de Nederlandse rechter bevoegd is om kennis te nemen van het onderhavige geschil. Artikel 19 van de tussen partijen gesloten distributieovereenkomst bevat een forumkeuzebeding en luidt als volgt:
“All disputes arising out or in connection with this Agreement shall be exclusively governed in accordance with Dutch law. The Court of Breda, The Netherlands, shall have exclusive jurisdiction.”Uit het bepaalde in artikel 19 van de distributieovereenkomst volgt dat de Nederlandse rechter bevoegd is om kennis te nemen van het onderhavige geschil.
Wat betreft het toepasselijk recht geldt het volgende. De gedragingen van Isea uit de periode waarin de overeenkomst nog liep (de contractuele periode) dienen beoordeeld te worden naar Nederlands recht op basis van de rechtskeuze in artikel 19 van de distributieovereenkomst, waaruit volgt dat Nederlands recht van toepassing is op geschillen die ontstaan naar aanleiding van, of betrekking hebben op, de overeenkomst.
Aangaande de gestelde onrechtmatige daad van Isea wordt als volgt overwogen. Het toepasselijk recht dient te worden vastgesteld op basis van de verordening (EG) nr. 864/2007 van het Europees Parlement en de Raad van 11juli 2007 betreffende het recht dat van toepassing is op niet-contractuele verbintenissen (hierna: Rome II). Op grond van artikel 4 lid 1 Rome II Vo is op een niet-contractuele verbintenis het recht van toepassing van het land waar de schade zich voordoet, ongeacht waar de schadeveroorzakende gebeurtenis zich heeft voorgedaan en ook ongeacht waar de indirecte gevolgen zich voordoen. De plaats waar de schade zich heeft voorgedaan is in Frankrijk gelegen. Immers, het beweerdelijk onrechtmatig handelen van Isea leidt volgens Eurolook tot minder productverkoop in Frankrijk, zodat de schade zich voordoet in Frankrijk.
Hoewel op grond van artikel 4 lid 1 Rome II Vo in beginsel dus Frans recht van toepassing is, bepaalt de uitzonderingsregel in artikel 4 lid 3 Rome II Vo dat het recht van een ander land (in casu Nederland) van toepassing is, indien uit het geheel der omstandigheden blijkt dat de onrechtmatige daad een kennelijk nauwere band heeft met dat andere land. Of sprake is van een dergelijke kennelijk nauwere band met een ander land (Nederland), hangt af van de omstandigheden van het geval. Daarbij kunnen van belang zijn: een reeds eerder bestaande rechtsverhouding, de identiteit van partijen en voldoende samenhang tussen de onrechtmatige daad en de andere rechtsverhouding. In het onderhavige geval is er sprake van “een kennelijk nauwere band met een ander land” als bedoeld in artikel 4 lid 3 Rome II. De onrechtmatige gedragingen van Isea bestaan volgens Eurolook uit de onrechtmatige beëindiging van de distributieovereenkomst en uit de oneerlijke en misleidende handelspraktijken vanwege het promoten van de eigen concurrerende “MAXILOOK”-producten ten koste van de “EUROLOOK”-producten, welke gedragingen een voortzetting zijn van diezelfde gedragingen die al tijdens de contractduur werden verricht. Het geheel van feiten en omstandigheden die Eurolook aan de gestelde onrechtmatige gedragingen ten grondslag legt, ligt zodanig in de sfeer van de tussen partijen gesloten distributieovereenkomst, dat er sprake is van een kennelijk nauwere band met een ander land (Nederland) vanwege de reeds eerder bestaande, nauw met de onrechtmatige daad samenhangende betrekking tussen de partijen, te weten de distributieovereenkomst en de daarin vervatte rechtskeuze (artikel 19) die verwijst naar Nederlands recht. Het vorenstaande brengt met zich dat op grond van artikel 4 lid 3 Rome II Vo ook de vordering uit onrechtmatige daad dient te worden getoetst aan de hand van Nederlands recht.
3.8.
Eurolook legt primair aan haar vordering ten grondslag dat Isea tekortgeschoten is in de nakoming van haar contractuele verplichtingen uit hoofde van de distributieovereenkomst, meer in het bijzonder het hierin vervatte concurrentiebeding (art. 9), de verplichtingen van de distributeur als bedoeld in onder meer art. 7 en/of art. 14 betreffende de looptijd en opzegging.
Gelet op de primaire vordering van Eurolook is het van belang te bepalen wat de looptijd was van de distributieovereenkomst. Eurolook beroept zich voor wat betreft de duur van deze overeenkomst op een eerder gewezen vonnis tussen partijen van de Handelsrechtbank te Grenoble d.d. 9 oktober 2020 waarin is overwogen, dat de distributieovereenkomst met wederzijdse instemming van partijen was verlengd en pas door Isea is opgezegd bij brief van 17 juni 2019. In de visie van Eurolook moet daarom ook in deze procedure als vaststaand worden beschouwd dat de distributieovereenkomst met wederzijdse instemming van partijen was verlengd en pas door Isea is opgezegd bij brief van 17 juni 2019. De rechtbank is van oordeel dat Eurolook niet in dit betoog kan worden gevolgd, gelet op het navolgende. Het antwoord op de vraag welk gezag en effect in Nederland toekomt aan voornoemd vonnis van de Handelsrechtbank te Grenoble dient beantwoord te worden aan de hand van de Brussel I-bis Verordening. Op grond van artikel 33 van die Verordening worden beslissingen die in een EU-lidstaat zijn gewezen in de overige lidstaten erkend zonder vorm van proces en hebben deze in beginsel dezelfde werking als in de lidstaat waar de beslissing is gewezen. Hieruit volgt dat de omvang van het gezag en het effect van de beslissing van de Handelsrechtbank te Grenoble wordt bepaald door het recht van het land van herkomst, in casu Frankrijk. Krachtens Frans recht (artikel 1355 Burgerlijk Wetboek) heeft voor de burgerlijk rechter het gezag van gewijsde alleen betrekking op het dictum van het vonnis en niet op de (dragende) overwegingen. Nu in het dictum van voornoemd vonnis van de Handelsrechtbank te Grenoble niet staat vermeld op welk moment de distributieovereenkomst tussen partijen door Isea is opgezegd, dient in de onderhavige procedure - anders dan Eurolook betoogt - niet als vaststaand te worden aangenomen dat de distributieovereenkomst door partijen is verlengd en pas door Isea bij brief van 17 juni 2019 is opgezegd.
3.8.1.
In artikel 14 van de distributieovereenkomst staat voor wat betreft de verlenging van de duur van de oveeenkomst vermeld
: “any extention of the original or any new terms and conditions will be agreed upon at least three months prior to the end of the then current period”.Uit de tekst van voornoemde bepaling vloeit voort dat voor het voortduren van de overeenkomst een actieve handeling is vereist. Echter, de betekenis van een schriftelijk beding, dient niet alleen te worden bepaald aan de hand van de taalkundige inhoud van dit beding, maar tevens aan de hand van hetgeen partijen over en weer hebben verklaard en uit elkaars verklaringen en gedragingen overeenkomstig de zin die zij daaraan in de gegeven omstandigheden mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten.
De betreffende distributieovereenkomst is op 20 juni 2013 tussen partijen gesloten, voor een periode van drie jaar, te weten tot en met 20 juni 2016. Hoewel partijen niet drie maanden voorafgaand het einde van de looptijd van de overeenkomst actief een verlenging zijn overeengekomen, hebben partijen de distributieovereenkomst wel feitelijk voortgezet door op gelijke wijze hun handelwijze te continueren. Zo volgt onder meer uit de email van Eurolook aan Isea d.d. 11 oktober 2017, dat de verkoop van Eurolook-producten door Isea nog immer doorgaat, er sprake is van voorraden en een voortzetting van de commerciële samenwerking. Isea heeft van haar kant niet op voornoemde email gereageerd door op te merken dat er haars inziens geen sprake meer is van een distributieovereenkomst tussen partijen. Isea heeft immers enkel daarop gereageerd met de mededeling dat er diverse problemen zijn (zoals fouten in levering, facturering, voorraden, storingen en defect materiaal) en dat zij na analyse Eurolook zal berichten over het partnerschap tussen partijen voor het jaar 2018. Verder geldt dat partijen ook niet hebben gehandeld conform artikel 16 van de distributieovereenkomst waarin is vastgelegd hoe partijen dienen te handelen na beëindiging van de overeenkomst, zoals - samengevat - het opstellen van een lijst met gespecificeerde producten door Isea, het terugnemen van voorraad door Eurolook, het verschaffen van verkoopdocumenten door Isea aan Eurolook, het verschaffen van informatie over lopende transacties en onvoltooide bestellingen door Isea. Nu partijen na het verstrijken van de looptijd van de distributieovereenkomst hun handelwijze feitelijk op een gelijke manier hebben gecontinueerd, mocht Eurolook er gerechtvaardigd op vertrouwen dat de distributieovereenkomst nog immer doorliep.
3.9.
Vast staat dat Isea de overeenkomst bij brief van 17 juni 2019 met onmiddellijke ingang heeft opgezegd, zonder inachtneming van een opzegtermijn. In artikel 14 van de distributieovereenkomst is bepaald dat de overeenkomst onmiddellijk kan worden beëindigd door schriftelijke kennisgeving binnen dertig dagen vanaf schriftelijke kennisgeving: (sub e) door één van beide partijen in het geval van een wezenlijke schending door de andere partij van de voorwaarden van de distributieovereenkomst of van één van haar respectievelijke financiële of andere verplichtingen, welke schending dertig dagen na schriftelijke kennisgeving niet is verholpen door de falende partij.
Uit de brief van 17 juni 2019 van Isea aan Eurolook volgt, dat Isea de overeenkomst met onmiddellijke ingang wil beëindigen vanwege - samengevat - het ontbreken van het juiste certificaat zijdens Eurolook aangaande de brandveiligheid van haar producten, hetgeen Isea als een ernstige fout beschouwd omdat zij haar voorraad niet kan verkopen wetende dat de gebruikte materialen uiterst brandbaar zijn. De rechtbank stelt vast dat Eurolook - conform artikel 14 van de distributieovereenkomst - 30 dagen de tijd had om het juiste certificaat aangaande de brandveiligheid van haar producten aan Isea te verstrekken. Gesteld noch gebleken is dat dit is gebeurd, terwijl Eurolook ook ter zitting desgevraagd geen eenduidig antwoord kon geven op de vraag of zij thans in het bezit is van het benodigde certificaat aangaande de brandveiligheid.
Het vorenstaande brengt met zich, dat de distributieovereenkomst is geëindigd op 17 juli 2019, zijnde 30 dagen na de brief van 17 juni 2019, conform het bepaalde in artikel 14 van de distributieovereenkomst.
3.10.
Eurolook stelt primair dat Isea tekortgeschoten is in de nakoming van haar contractuele verplichtingen uit hoofde van de distributieovereenkomst, meer in het bijzonder het hierin vervatte concurrentiebeding (art. 9) en de verplichtingen van de distributeur als bedoeld in art. 7 van de distributieovereenkomst.
Artikel 9 van de distributieovereenkomst luidt:
The Distributor shall refrain from selling or assisting in selling, directly or indirectly, any articles which are or could be in competition with the Products, from entering into any similar agreement with third parties regarding such articles, as well as from supporting or taking any interest, directly or indirectly, in firms manufacturing, selling or promoting the sale of articles competing with the Products without prior written consent of Eurolook.”
Vast staat dat Eurolook veiligheidsgordijnen produceert en leverde aan Isea met schakels van doorzichtige materialen, terwijl Isea aanvankelijk met name diverse soorten metalen gordijnen en sectionaaldeuren verhandelde zonder schakels van doorzichtige materialen.
De rechtbank is van oordeel dat Eurolook voldoende gemotiveerd heeft onderbouwd dat Isea binnen de looptijd van de distributieovereenkomst (20 juni 2013 tot en met 17 juli 2019) concurrerende producten heeft verkocht door rolgordijnen te verkopen met schakels van doorzichtige materialen die niet van Eurolook afkomstig zijn. Isea heeft op haar beurt onvoldoende gemotiveerd verweer gevoerd tegen voornoemde gemotiveerde stellingen van Eurolook. Isea meent immers dat zij gerechtigd was deze concurrerende producten te verkopen omdat de distributieovereenkomst haars inziens reeds was beëindigd, de leveranties door Eurolook onregelmatig plaatsvonden en er diverse klachten waren, mede op het gebied van vertraging in de uitlevering. Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat Isea in strijd heeft gehandeld met het bepaalde in artikel 9 van de distributieovereenkomst, alsmede in strijd met het bepaalde in artikel 7 sub a van de distributieovereenkomst waarin - samengevat - is bepaald dat Isea gehouden is om naar beste vermogen de verkoop van Eurolook-producten actief te promoten en het marktaandeel te vergroten, hetgeen zij heeft nagelaten alleen al door concurrerende producten te verkopen. Anders dan Isea betoogt, is het non-concurrentiebeding zoals vervat in artikel 9 van de distributieovereenkomst niet te ruim geformuleerd. De reikwijdte van het non-concurrentiebeding is immers beperkt tot producten met schakels van doorzichtige materialen zoals die van Eurolook. Van nietigheid van het non-concurrentiebeding - zoals Isea stelt - is dan ook geen sprake. Evenmin is sprake van nietigheid op grond van artikel 6 Mededingingswet - voor zover al van toepassing - zoals Isea betoogt, nu zij dit betoog onvoldoende gemotiveerd heeft onderbouwd terwijl dit volgens vaste jurisprudentie wel op haar weg had gelegen.
3.11.
Gelet op het voorgaande luidt de conclusie dan ook dat het onder sub I primair gevorderde voor toewijzing in aanmerking komt, wat betreft artikel 9 en 7 sub a van de distributieovereenkomst, zoals in het dictum vermeld. Eurolook vordert - samengevat - om voor recht te verklaren dat Isea,
in de periode vanaf de datumwaarop de tussen partijen gesloten distributieovereenkomst tot stand is gekomen (20 juni 2013) tot de datum waarop deze distributieovereenkomst is geëindigd tekortgeschoten is in de nakoming van haar contractuele verplichtingen jegens Eurolook. De rechtbank acht slechts toewijsbaar een verklaring voor recht dat Isea,
in de periodewaarop de tussen partijen gesloten distributieovereenkomst tot stand is gekomen (20 juni 2013) tot de datum waarop deze distributieovereenkomst is geëindigd (17 juli 2019) tekortgeschoten is in de nakoming van haar contractuele verplichtingen jegens Eurolook, een en ander zoals in het dictum vermeld. De reden hiervoor is gelegen in het feit dat niet kan worden vastgesteld dat de tekortkomingen van Isea zich
vanafde datum waarop de tussen partijen gesloten distributieovereenkomst tot stand is gekomen (20 juni 2013) hebben voorgedaan, maar wel dat deze zich (ergens)
inde looptijd van de distributieovereenkomst hebben voorgedaan.
De primaire vordering onder punt I is voorts slechts toewijsbaar met betrekking tot de contractuele verplichtingen als bedoeld in artikel 9 en 7 sub a van de distributieovereenkomst en niet wat betreft artikel 14, gelet op hetgeen in r.o. 3.9. is overwogen.
3.12.
Eurolook vordert onder punt II van het petitum voor recht te verklaren - samengevat - dat Isea, in de periode nadat de tussen partijen gesloten distributieovereenkomst is geëindigd jegens Eurolook een onrechtmatige daad heeft gepleegd. Dit deel van de vordering komt niet voor toewijzing in aanmerking, gelet op het navolgende. Uit hetgeen in r.o. 3.9. is overwogen volgt dat de distributieovereenkomst op 17 juli 2019 is geëindigd, waarna het non-concurrentiebeding niet meer van toepassing is. Eurolook heeft onvoldoende gemotiveerd onderbouwd dat Isea vanaf 17 juli 2019 zich onrechtmatig jegens Eurolook heeft gedragen. De onrechtmatige gedragingen van Isea waarop Eurolook zich beroept, dateren immers allen van vóór de datum 17 juli 2019. Bij gebreke van concrete feiten en omstandigheden waaruit volgt dat Isea zich ook ná 17 juli 2019 schuldig zou hebben gemaakt aan onrechtmatig handelen, komt dit deel van de vordering niet voor toewijzing in aanmerking.
3.13.
Onder punt III van het petitum vordert Eurolook voor recht te verklaren dat Isea jegens Eurolook aansprakelijk is voor de schade die Eurolook heeft geleden en nog zal lijden als gevolg van,
- de hiervoor onder I. bedoelde wanprestatie, althans onrechtmatige daad, en/of,
- de hiervoor onder II. bedoelde onrechtmatige daad,
zulks te vermeerderen met de wettelijke rente over die schade vanaf de dag der dagvaarding, althans vanaf veertien dagen na het in deze procedure te wijzen vonnis, tot aan de dag der algehele voldoening.
Dit deel van vordering is toewijsbaar voor zover het betrekking heeft op de tekortkoming in de nakoming van de contractuele verplichtingen van Isea uit hoofde van de distributieovereenkomst (art. 9 en 7 sub a.), maar niet voor zover het betrekking heeft op het beweerdelijk onrechtmatig handelen van Isea.
3.14.
Onder punt IV. vordert Eurolook om Isea te veroordelen tot vergoeding van onder III. bedoelde schade, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet. Dit deel van de vordering komt voor toewijzing in aanmerking, met in achtneming van hetgeen in r.o. 3.13 is overwogen. Eurolook heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat zij schade heeft geleden door verminderde verkoop van haar producten in Frankrijk als gevolg van de toerekenbare tekortkoming van Isea.
3.15
In het lichaam van de dagvaarding stelt Eurolook dat zij een veroordeling wenst van Isea tot betaling van een voorschot op de schadevergoeding van € 350.000,-. Nu deze stellingname niet is uitgemond in een vordering in het petitum, wordt hierover niet geoordeeld of beslist.
3.16.
Eurolook handhaaft in haar akte voorts hetgeen zij heeft gevorderd in het incident, inhoudende een vordering ex artikel 843a Rv zoals omschreven in het vonnis in incident van 23 februari 2023 in r.o. 5.1. Het verweer van Isea, dat in het incidentele vonnis is gehonoreerd, hield in dat eerst in de hoofdprocedure het debat gevoerd dient te worden of sprake is van een rechtmatig belang. Nu is geoordeeld dat Isea tekort is geschoten in de nakoming van haar contractuele verplichtingen en aansprakelijk is voor de daaruit voortvloeiende schade staat de rechtsbetrekking en het rechtmatig belang van Eurolook bij het gevorderde vast. De vordering voldoet aan de vereisten zoals weergegeven in r.o. 6.1.van het vonnis in incident. De vordering zal worden toegewezen, met dien verstande dat de periode waarop de vordering betrekking heeft, zal worden beperkt tot de periode van 20 juni 2013 tot en met 17 juli 2019 en de dwangsom zoals door Isea is verzocht zal worden gematigd en gemaximeerd..
3.17.
Eurolook vordert ten slotte onder punt V. van het petitum Isea te veroordelen in de kosten van het geding te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf veertien dagen na het wijzen van vonnis tot aan de dag der algehele voldoening.
Nu Isea grotendeels in het ongelijk is gesteld, komt ook dit deel van de vordering voor toewijzing in aanmerking en zal zij in de proceskosten worden veroordeeld. Deze kosten worden aan de zijde van Eurolook tot op heden begroot op een bedrag van:
- kosten dagvaardingsexploot: € 176,37
- griffierecht: € 667,00
- salaris advocaat:
€ 1.196,00(2 x tarief II ad € 598,-)
Totaal: € 2.039,37

4.De beslissing

De rechtbank
4.1.
verklaart voor recht dat Isea, in de periode waarop de tussen partijen gesloten distributieovereenkomst tot stand is gekomen (20 juni 2013) tot de datum waarop deze distributieovereenkomst is geëindigd (zijnde 17 juli 2019) tekortgeschoten is in de nakoming van haar contractuele verplichtingen jegens Eurolook uit hoofde van de tussen partijen op 20 juni 2013 tot stand gekomen distributieovereenkomst, meer in het bijzonder het hierin vervatte non-concurrentiebeding (art. 9) en de verplichtingen van de distributeur als bedoeld in art. 7 sub a;
4.2.
verklaart voor recht dat Isea jegens Eurolook aansprakelijk is voor de schade die Eurolook heeft geleden en nog zal lijden als gevolg van de hiervoor onder 4.1. bedoelde toerekenbare tekortkoming, zulks te vermeerderen met de wettelijke rente over die schade vanaf de dag der dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening.
4.3.
veroordeelt Isea tot vergoeding van de onder 4.2. bedoelde schade, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet;
4.4.
gelast Isea ex art. 843a Rv om uiterlijk op 1 augustus 2023 over te gaan tot het verstrekken aan Eurolook van haar verkoop- en debiteurenadministratie uit de periode van 20 juni 2013 tot en met 17 juli 2019 en uitsluitend betrekking hebbend op de verkopen door Isea van de “MAXILOOK”-producten, een en ander zodanig dat daaruit volgt hoeveel en voor welke bedragen bestellingen van transparante beschermingsgordijnen producten onder de naam “MAXILOOK” of “ISEA CLEAR” (of schakels van deze gordijnen) zijn aanvaard en aan klanten zijn geleverd, en voor dezelfde periode, het bedrag van de omzet exclusief belasting, gerealiseerd met de verkoop van “MAXILOOK” of “ISEA CLEAR” producten (transparante beschermingsgordijnen “MAXILOOK” of “ISEA CLEAR” of schakels en onderdelen van deze gordijnen), op straffe van een dwangsom van € 1.000,00 voor elke kalenderdag dat Isea nalaat om aan deze veroordeling te voldoen, met een maximum van € 25.000.00,- aan te verbeuren dwangsommen;
4.5.
veroordeelt Isea in de proceskosten, die tot op heden worden begroot op een bedrag van € 2.039,37 te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf veertien dagen na dagtekening van dit vonnis tot aan de dag der algehele voldoening;
4.6.
verklaart de veroordelingen onder punt 4.3, 4.4. en 4.5. uitvoerbaar bij voorraad;
4.7.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. Van den Heuvel en in het openbaar uitgesproken op 28 juni 2023.