ECLI:NL:RBZWB:2023:4634

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
14 juni 2023
Publicatiedatum
4 juli 2023
Zaaknummer
C/02/394564 / HA ZA 22-77
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • Den Braber-Riemens
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake overeenkomst van aanneming van werk en betaling van facturen

In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, is op 14 juni 2023 vonnis gewezen in de bodemzaak met zaaknummer C/02/394564 / HA ZA 22-77. De eisende partijen, bestaande uit [eiser01] V.O.F., [eiser02], en [eiser03], hebben een vordering ingesteld tegen [gedaagde01] B.V. inzake een overeenkomst van aanneming van werk en de betaling van facturen. De eisers hebben in een tussenvonnis van 5 april 2023 de gelegenheid gekregen om bewijs te leveren van gemaakte parkeerkosten, welke zij hebben gedaan door het overleggen van facturen en parkeerbonnen. De rechtbank heeft geoordeeld dat de eisers voldoende bewijs hebben geleverd voor de parkeerkosten van in totaal € 853,10, en heeft dit deel van de vordering toegewezen.

Daarnaast heeft de rechtbank in het tussenvonnis al overwogen dat een bedrag van € 28.548,72 van de vordering zal worden toegewezen, terwijl een bedrag van € 9.239,50 zal worden afgewezen. Dit leidt tot een totaal toegewezen bedrag van € 29.401,82. De rechtbank heeft [gedaagde01] veroordeeld in de proceskosten, die zijn vastgesteld op € 4.860,41, en heeft de veroordeling in de nakosten toegewezen. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard en het meer of anders gevorderde is afgewezen. De uitspraak is openbaar gedaan door mr. Den Braber-Riemens.

Uitspraak

RECHTBANK Zeeland-West-Brabant

Civiel recht
Zittingsplaats Breda
Zaaknummer: C/02/394564 / HA ZA 22-77
Vonnis van 14 juni 2023
in de zaak van

1.[eiser01] V.O.F.,

te [plaats01] ,
2.
[eiser02],
te [plaats01] ,
3.
[eiser03],
te [plaats01] ,
eisende partijen,
hierna samen te noemen: [eisers01] .
advocaat: mr. R.P. Winkel te Zwolle,
tegen
[gedaagde01] B.V.,
te [plaats02] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde01] ,
advocaat: mr. G.C.L. van de Corput te Breda.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 5 april 2023 en de daarin vermelde processtukken;
- de akte van [eisers01] . met de aanvullende producties 11 tot en met 16;
- het bericht van [gedaagde01] .
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling

2.1.
Bij tussenvonnis van 5 april 2023 heeft de rechtbank [eisers01] in de gelegenheid gesteld om te bewijzen dat de parkeerkosten (die in 4.9 van dat tussenvonnis staan vermeld) zijn gemaakt.
2.2.
[eisers01] heeft daarop bij akte de aanvullende producties 11 tot en met 16 overgelegd waarin de facturen [nummer 1] , [nummer 2] , [nummer 3] , [nummer 4] , [nummer 5] en [nummer 6] zijn opgenomen. Bij elke factuur zijn kopieën van parkeerbonnen gevoegd.
2.3.
[gedaagde01] heeft aan de rechtbank gemeld dat [gedaagde01] afziet van een antwoordakte en zich refereert aan het oordeel van de rechtbank.
2.4.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft [eisers01] met het overleggen van voornoemde betaalbewijzen bewezen dat de parkeerkosten, zoals vermeld in 4.9 van het tussenvonnis, daadwerkelijk zijn gemaakt. De rechtbank zal daarom dit deel van de vordering (in totaal € 853,10) toewijzen.
2.5.
Met betrekking tot het overige deel van de vordering heeft de rechtbank in 4.25 van het tussenvonnis reeds overwogen dat de rechtbank bij het later te wijzen eindvonnis een bedrag van € 28.548,72 van de vordering zal toewijzen en de vordering voor het overige (€ 9.239,50) zal afwijzen.
2.6.
Uit het voorgaande volgt dat van de gevorderde hoofdsom in totaal een bedrag van € 29.401,82 (€ 853,10 + € 28.548,72) wordt toegewezen en voor het overige wordt afgewezen.
2.7.
[gedaagde01] is de partij die grotendeels ongelijk krijgt en zij zal daarom in de proceskosten worden veroordeeld. Tot aan dit vonnis worden de proceskosten aan de zijde van [eisers01] als volgt vastgesteld:
- kosten van de dagvaarding
108,41
- griffierecht
2.837,00
- salaris advocaat
1.915,00
(2,50 punten × € 766,00)
Totaal
4.860,41
2.8.
De gevorderde veroordeling in de nakosten is toewijsbaar voor zover deze kosten op dit moment kunnen worden begroot. De nakosten zullen dan ook worden toegewezen op de wijze zoals in de beslissing vermeld.

3.De beslissing

De rechtbank
3.1.
veroordeelt [gedaagde01] om aan [eisers01] te betalen een bedrag van € 29.401,82, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente als bedoeld in artikel 6:119a BW over het toegewezen bedrag, met ingang van 28 september 2021, tot de dag van volledige betaling,
3.2.
veroordeelt [gedaagde01] in de proceskosten, aan de zijde van [eisers01] tot dit vonnis vastgesteld op € 4.860,41,
3.3.
veroordeelt [gedaagde01] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op:
- € 173,00 aan salaris advocaat,
- te vermeerderen met € 90,00 aan salaris advocaat en met de explootkosten als [gedaagde01] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden,
3.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
3.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. Den Braber-Riemens en in het openbaar uitgesproken op 14 juni 2023.