Op 1 juni 2023 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant in Breda een klaagschrift behandeld dat was ingediend door een klager, geboren in 1997, die zonder bekende woon- of verblijfplaats binnen Nederland was. Het klaagschrift betrof de inbeslagname van een mobiele telefoon, die door de klager werd aangevoerd als zijn eigendom. De klager verzocht om teruggave van de telefoon, omdat er volgens hem geen belang meer gediend was met de inbeslagname. De officier van justitie, mr. Z.M. Alaca, stelde echter dat het klaagschrift ongegrond moest worden verklaard, aangezien de klager verdacht werd van voorbereidingshandelingen voor het plegen van een plofkraak. De klager was op 8 december 2022 met medeverdachten aangehouden, waarbij explosieven waren aangetroffen. De rechtbank oordeelde dat er aanwijzingen waren dat de klager betrokken was bij strafbare feiten en dat het niet hoogst onwaarschijnlijk was dat de strafrechter later tot verbeurdverklaring van de telefoon zou besluiten.
De rechtbank overwoog dat het onderzoek in raadkamer naar aanleiding van een klaagschrift een summier karakter heeft en dat de rechter niet kan worden gevergd om in de mogelijke uitkomst van een nog te voeren hoofdzaak te treden. De rechtbank concludeerde dat het belang van strafvordering zich verzet tegen teruggave van de telefoon, omdat deze mogelijk van belang was voor het onderzoek. De rechtbank verklaarde het klaagschrift ongegrond, wat betekent dat de inbeslagname van de telefoon in stand blijft. Deze beslissing werd schriftelijk bevestigd en was een bevestiging van de mondelinge beslissing die op dezelfde dag was genomen.