ECLI:NL:RBZWB:2023:4650

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
15 juni 2023
Publicatiedatum
5 juli 2023
Zaaknummer
21-015680 en 23- 012185
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot vergoeding van schade wegens onterecht ondergane inverzekeringstelling en voorlopige hechtenis

Op 15 juni 2023 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een verzoekschrift ex artikelen 530 en 533 van het Wetboek van Strafvordering. Het verzoekschrift was ingediend door een verzoeker die schadevergoeding vroeg voor een onterecht ondergane inverzekeringstelling en voorlopige hechtenis. De verzoeker was op 29 oktober 2020 aangehouden en op 31 oktober 2020 heengezonden, zonder dat er een formele inverzekeringstelling had plaatsgevonden. De rechtbank overwoog dat er geen grond was voor vergoeding van schade als gevolg van een gedwongen verblijf op het politiebureau, aangezien de wet hiervoor geen basis biedt. De officier van justitie had weliswaar een vergoeding van € 130,00 billijk geacht, maar de rechtbank wees het verzoek tot vergoeding van schade af, omdat er geen inverzekeringstelling had plaatsgevonden.

De rechtbank oordeelde echter dat de kosten van rechtsbijstand van € 2.120,14 en de forfaitaire vergoeding van € 680,00 voor de indiening en behandeling van het verzoekschrift in raadkamer wel toewijsbaar waren. De totale vergoeding die aan de verzoeker werd toegekend, kwam daarmee op € 2.800,14. De beslissing werd genomen in aanwezigheid van de griffier, J. van ‘t Westende, en is openbaar uitgesproken. Tegen deze beslissing kan binnen veertien dagen door het Openbaar Ministerie en binnen een maand door de verzoeker hoger beroep worden ingesteld bij het Gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Team strafrecht
Locatie Breda
parketnummer: 02/175644-21
rk-nummers: 21-015680 en 23- 012185
Beslissing op het verzoekschrift ex artikelen 530 en 533 van het Wetboek van Strafvordering
Beslissing op het verzoekschrift ex artikelen 530 en 533 van het Wetboek van Strafvordering (hierna te noemen: Sv) ingekomen ter griffie op 12 oktober 2021, in de zaak:
[verzoeker01]wonende te [adres01] , [postcode01] [woonplaats01]
woonplaats kiezende ten kantore van mr. T. van Riel, Nieuwe Boschstraat 51, 4811 CV Breda.

1.De procedure

De procedure blijkt onder meer uit de volgende stukken:
 het verzoekschrift dat strekt tot toekenning van een vergoeding
ex artikel 533 Svten laste van de Staat voor een bedrag van:
- € 260,00, € 260,00, voor schade wegens ondergane inverzekeringstelling en voorlopige hechtenis;
 het verzoekschrift dat strekt tot toekenning van een vergoeding
ex artikel 530 Svten laste van de Staat voor een bedrag van:
  • € 2.120,14, voor vergoeding van kosten rechtsbijstand;
  • te vermeerderen met de kosten met betrekking tot het opstellen en indienen van het verzoekschrift ad € 340,00 dan wel € 680,00 bij behandeling van het verzoekschrift in raadkamer;
  • de aantekening van het mondelinge vonnis van de politierechter van 11 oktober 2021 waarbij verzoeker is vrijgesproken
  • de schriftelijke reactie van de officier van justitie.
Op 1 juni 2023 heeft het onderzoek door de raadkamer plaatsgevonden. Hierbij is de officier van justitie gehoord.
Verzoeker is behoorlijk opgeroepen maar niet bij de behandeling van het verzoek verschenen.
mr. T. van Riel heeft na telefonisch contact met de griffier te kennen gegeven dat het verzoekschrift afgedaan kan worden.
Namens verzoeker wordt aangevoerd dat verzoeker door de politierechter op 11 oktober 2021 is vrijgesproken van een verdenking van overtreding van art. 2 van de Opiumwet. Verzoeker heeft de nodige kosten van rechtsbijstand gehad ter hoogte van
€ 2.120,14. Daarnaast heeft verzoeker 2 dagen ten onrechte vastgezeten waarvoor verzoeker een vergoeding ter hoogte van € 260,00 vraagt. Ten slotte vraagt verzoeker de forfaitaire vergoeding inzake het opstellen, indienen en behandelen van onderhavig verzoekschrift ter hoogte van € 680,00.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vergoeding voor zover die ziet op de onterecht ondergane inverzekeringstelling afgewezen dient te worden. Uit navraag is gebleken dat verzoeker is op 29 oktober 2020 aangehouden en op 31 oktober 2020 heengezonden. Er is geen sprake geweest van een inverzekeringstelling. Voor het ophouden voor onderzoek staat geen vergoeding open op grond van art. 533 Sv. Voor wat betreft de kosten van rechtsbijstand en de forfaitaire vergoeding stelt de officier van justitie zich op het standpunt dat deze kosten geheel toegewezen kunnen worden.
In raadkamer heeft de officier van justitie een mail van arrestantentaken overgelegd waarin wordt vermeld dat verzoeker feitelijk van 29 oktober 2020 te 21:05 tot 30 oktober 2020 te 19:15 is opgehouden voor onderzoek. Het tijdstip van 08:02 uur op 31 oktober 2020 is naar alle waarschijnlijkheid een (foutieve) administratieve handeling geweest. Waarbij de officier van justitie nogmaals benadrukt dat, hoewel verzoeker al heengezonden dan wel in verzekering had moeten worden gesteld, er geen sprake is (geweest) van een formele inverzekeringstelling. De officier van justitie is van mening dat toewijzing van een vergoeding van € 130,00 billijk zou zijn gelet op het voorgaande.

2.De beoordeling

De rechtbank overweegt als volgt.
De zaak is geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel of met zodanige oplegging, doch op grond van een feit waarvoor voorlopige hechtenis niet is toegelaten en zonder dat toepassing is gegeven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank is bevoegd om het verzoek in behandeling te nemen, nu de zaak in feitelijke aanleg bij de rechtbank is vervolgd, zou worden vervolgd of laatstelijk werd vervolgd.
Ingevolge artikel 533 Sv kan aan een verdachte die niet wordt veroordeeld of wiens zaak wordt geseponeerd een vergoeding worden toegekend van de schade die hij ten gevolge van ondergane verzekering, klinische observatie of voorlopige hechtenis heeft geleden.
Ingevolge artikel 530 Sv wordt aan de gewezen verdachte een vergoeding toegekend in
de ten behoeve van het onderzoek en de behandeling van de zaak gemaakte reis- en verblijfkosten, en kan een vergoeding worden toegekend voor de schade welke hij ten gevolge van tijdverzuim door de vervolging en de behandeling der zaak ter terechtzitting werkelijk heeft geleden, alsmede, behoudens in het zich hier niet voordoende geval dat - kort gezegd - de raadsman was toegevoegd, in de kosten van een raadsman.
De rechtbank maakt uit het raadkamerdossier op dat verzoeker op 29 oktober 2020 te 23:03 uur is opgehouden voor onderzoek en op 31 oktober 2020 te 08:02 is heengezonden. Er is nimmer een bevel tot inverzekeringstelling gegeven en verzoeker heeft ook nimmer tijd in verzekering doorgebracht op het politiebureau.
Voor een vergoeding van schade als gevolg van een gedwongen verblijf op het politiebureau voorafgaand aan of zonder inverzekeringstelling biedt de wet geen grond, ook niet wanneer het de nachtelijke uren betreft en evenmin als er een overschrijding van de negen-uurs termijn voor het ophouden van (strafrechtelijk) onderzoek heeft plaatsgevonden. De rechtbank acht in deze zaak geen gronden aanwezig om van een fictieve inverzekeringstelling uit te gaan, zoals door de raadsman verzocht. Hoewel de officier van justitie de rechtbank heeft verzocht om, uit billijkheidsoverwegingen (artikel 534 Sv), een vergoeding toe te kennen is de rechtbank op grond van voorgaande van oordeel dat onderhavige procedure niet de (juridische) weg is die bewandeld dient te worden om tot vergoeding over te gaan. Hetgeen, op zichzelf, precedent kan scheppen en (op die manier) artikel 533 Sv. dusdanig oprekt dat het (in feite) een kapstokartikel zou kunnen worden waarbij elke onrechtmatigheid buiten de formele voorlopige hechtenis procedure vergoed zou kunnen worden. Hetgeen de wetgever hiermee niet heeft bedoeld. Nu er geen inverzekeringstelling heeft plaatsgevonden, zal de rechtbank het verzoek tot vergoeding van schade als gevolg daarvan afwijzen.
Het verzochte bedrag aan kosten van rechtsbijstand ter grootte van
€ 2.120,14is in voldoende mate onderbouwd en komt de rechtbank billijk voor. De rechtbank zal dit bedrag toewijzen.
Voor de kosten verbonden aan de indiening en behandeling van de verzoekschriften in raadkamer wordt het forfaitaire bedrag van
€ 680,00toegekend.

3.De beslissing

De rechtbank:
wijst het verzoek tot toekenning van een vergoeding ex artikel 533 Sv af;
wijst het verzoek tot toekenning van een vergoeding ex artikel 530 Sv toe tot een bedrag van
€ 2.800,14, bestaande uit:
- € 2.120,14 aan kosten van rechtsbijstand; en
- € 680,00 de kosten verbonden aan de indiening en behandeling van de verzoekschriften in raadkamer;
bepaalt dat een bedrag van
€ 2.800,14zal worden overgemaakt op rekeningnummer [iban_nummer01] ten name van Stichting Beheer Derdengelden Van Loo Van Riel advocaten, onder vermelding van “ [omschrijving01] ”
Deze beslissing is op 15 juni 2023 gegeven door mr. A.L. Hoekstra, rechter, in tegenwoordigheid van J. van ‘t Westende, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 15 juni 2023.
INFORMATIE RECHTSMIDDEL
Tegen de beslissing ex artikel 533 en ex 530 Sv kan door het Openbaar Ministerie binnen veertien dagen na de dagtekening van deze beslissing en door verzoeker binnen een maand na de betekening van deze beslissing hoger beroep worden ingesteld bij het Gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (artikel 535 lid 1 Sv).