In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep dat eiser heeft ingesteld omdat het UWV volgens hem niet op tijd heeft beslist op het bezwaar van 10 juni 2022 tegen het besluit van 24 mei 2022 betreffende de toekenning van zijn aanvraag om een uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). De rechtbank doet uitspraak zonder zitting, omdat het beroep kennelijk gegrond is, zoals mogelijk gemaakt door artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
De rechtbank stelt vast dat het UWV niet tijdig heeft beslist op het bezwaar van eiser. Eiser heeft het bezwaarschrift ingediend op 10 juni 2022, en het UWV had uiterlijk op 7 maart 2023 moeten beslissen. Aangezien het UWV nog geen besluit heeft genomen, bepaalt de rechtbank dat het UWV dit alsnog moet doen. De rechtbank oordeelt dat het UWV een termijn van vier maanden krijgt om een beslissing op bezwaar te nemen, rekening houdend met de noodzaak voor een zorgvuldige heroverweging.
Daarnaast legt de rechtbank een dwangsom op van € 100,- per dag voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,-. De rechtbank concludeert dat het beroep gegrond is, en dat het UWV het griffierecht en de proceskosten aan eiser moet vergoeden. De proceskostenvergoeding bedraagt € 418,50. De uitspraak is gedaan door mr. J. van Alphen, rechter, en is openbaar gemaakt op 4 juli 2023.