ECLI:NL:RBZWB:2023:4653

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
4 juli 2023
Publicatiedatum
5 juli 2023
Zaaknummer
AWB- 23_2868
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen het niet tijdig beslissen door het UWV op een aanvraag om WIA-uitkering

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep dat eiser heeft ingesteld omdat het UWV volgens hem niet op tijd heeft beslist op het bezwaar van 10 juni 2022 tegen het besluit van 24 mei 2022 betreffende de toekenning van zijn aanvraag om een uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). De rechtbank doet uitspraak zonder zitting, omdat het beroep kennelijk gegrond is, zoals mogelijk gemaakt door artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

De rechtbank stelt vast dat het UWV niet tijdig heeft beslist op het bezwaar van eiser. Eiser heeft het bezwaarschrift ingediend op 10 juni 2022, en het UWV had uiterlijk op 7 maart 2023 moeten beslissen. Aangezien het UWV nog geen besluit heeft genomen, bepaalt de rechtbank dat het UWV dit alsnog moet doen. De rechtbank oordeelt dat het UWV een termijn van vier maanden krijgt om een beslissing op bezwaar te nemen, rekening houdend met de noodzaak voor een zorgvuldige heroverweging.

Daarnaast legt de rechtbank een dwangsom op van € 100,- per dag voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,-. De rechtbank concludeert dat het beroep gegrond is, en dat het UWV het griffierecht en de proceskosten aan eiser moet vergoeden. De proceskostenvergoeding bedraagt € 418,50. De uitspraak is gedaan door mr. J. van Alphen, rechter, en is openbaar gemaakt op 4 juli 2023.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 23/2868

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 4 juli 2023 in de zaak tussen

[naam eiser] , uit [plaatsnaam] , eiser

(gemachtigde: mr. K.F.A. van Ham),
en

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep dat eiser heeft ingesteld omdat het UWV volgens hem niet op tijd heeft beslist op het bezwaar van 10 juni 2022 tegen het besluit van 24 mei 2022 betreffende de toekenning van zijn aanvraag om een uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA).
1.1.
Omdat het beroep kennelijk gegrond is doet de rechtbank uitspraak zonder zitting. Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.

Beoordeling door de rechtbank

2. Als een bestuursorgaan niet op tijd beslist op een aanvraag of bezwaarschrift, kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Voordat hij beroep kan instellen, moet de betrokkene per brief aan het bestuursorgaan laten weten dat binnen twee weken alsnog beslist moet worden op zijn aanvraag of bezwaar (de zogenoemde ingebrekestelling). Als er na die twee weken nog steeds geen besluit is, dan kan de betrokkene beroep instellen. [1]
Is het beroep kennelijk gegrond?
3. Het beroep is kennelijk gegrond. Het UWV beslist op het onderhavige bezwaar binnen zeventien weken na de dag waarop de bezwaartermijn is verstreken. [2] Eiser heeft het bezwaarschrift ingediend op 10 juni 2022. Het UWV heeft de termijn verlengd met zes weken, waarna de beslistermijn met instemming van eiser verder is uitgesteld tot en met
7 maart 2023. Het UWV had dus uiterlijk op 7 maart 2023 moeten beslissen. De termijn waarbinnen het UWV moet beslissen is inmiddels voorbij. Eiser heeft het UWV op
7 maart 2023 in gebreke gesteld en sindsdien zijn twee weken voorbij gegaan.
Welke beslistermijn moet aan het UWV worden opgelegd?
4. Omdat het UWV nog geen (nieuw) besluit heeft genomen, bepaalt de rechtbank dat het UWV dit alsnog moet doen.
4.1.
Op grond van artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb moet het UWV dit doen binnen twee weken na het verzenden van deze uitspraak. In bijzondere gevallen of als dit vanwege een wettelijk voorschrift nodig is, kan de rechtbank op grond van het derde lid een andere termijn geven of een andere voorziening treffen. Uit het verweerschrift van 7 juni 2023 blijkt dat de beslistermijn is overschreden vanwege de zeer beperkte capaciteit aan verzekeringsartsen. Daarnaast heeft het UWV aangegeven dat eiser tijdens de bezwaarperiode zijn bezwaarschrift heeft aangevuld met diverse medische stukken. Ook de werkgever heeft bezwaar gemaakt tegen dezelfde beslissing. Zij heeft uitdrukkelijk verzocht om een fysieke hoorzitting in bijzijn van een verzekeringsarts. Bij de intake van deze zaak heeft de verzekeringsarts eveneens geoordeeld dat eiser fysiek gezien moet worden op een spreekuur. Dit alles in het kader van een zorgvuldige heroverweging. Het UWV heeft aangegeven dat het minimaal nog zes maanden gaat duren voordat zij eiser op een fysieke hoorzitting met een verzekeringsarts kunnen ontvangen. Mogelijk zal daarna nog een arbeidsdeskundig onderzoek noodzakelijk kunnen zijn. Het UWV verzoekt in zijn verweerschrift om nog minimaal zeven maanden de tijd te krijgen voor het bekendmaken van een beslissing op het bezwaar van eiser.
4.2.
Naar het oordeel van de rechtbank moet een termijn recht doen aan de reële mogelijkheden om op het bezwaar te beslissen, maar ook aan het belang om binnen afzienbare tijd een beslissing te ontvangen. Een langere termijn dan twee weken acht de rechtbank in dit geval aangewezen vanwege het belang van een zorgvuldige heroverweging. In dit geval acht de rechtbank het redelijk dat het UWV vier maanden de tijd krijgt de beslissing op bezwaar te nemen.
Welke dwangsom wordt aan het UWV opgelegd?
5. De rechtbank bepaalt dat het UWV een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee de beslistermijn nu nog wordt overschreden door het UWV. Daarbij geldt wel een maximum van € 15.000,-.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is kennelijk gegrond. Dat betekent dat eiser gelijk krijgt, het UWV de onder 4.2. genoemde termijn krijgt om alsnog een besluit te nemen en aan het UWV de onder 5. genoemde dwangsom wordt opgelegd.
6.1.
Omdat het beroep gegrond is moet het UWV het griffierecht aan eiser vergoeden en krijgt eiser ook een vergoeding voor zijn proceskosten. Het UWV moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 418,50 omdat de gemachtigde van eiser een beroepschrift heeft ingediend en de zaak alleen gaat over de vraag of de beslistermijn is overschreden. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
  • draagt het UWV op binnen vier maanden na de dag van verzending van deze uitspraak alsnog een besluit op bezwaar bekend te maken;
- bepaalt dat het UWV aan eiser een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-;
  • veroordeelt het UWV tot betaling van € 418,50 aan proceskosten aan eiser;
  • bepaalt dat het UWV het griffierecht van € 50,- aan eiser moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. van Alphen, rechter, in aanwezigheid van
C.J.M. Hendrickx, griffier, op 4 juli 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over verzet

Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Dit staat (onder andere) in artikel 6:12 van de Awb.
2.Dit staat in artikel 112 van de Wet WIA.