ECLI:NL:RBZWB:2023:4663

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
15 juni 2023
Publicatiedatum
5 juli 2023
Zaaknummer
21-013891 en 21-013892
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot schadevergoeding wegens niet inverzekeringstelling en gelijkheidsbeginsel in strafzaak

Op 15 juni 2023 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaak met parketnummer 02/067205-21, waarin verzoeker aanspraak maakte op schadevergoeding op basis van de artikelen 530 en 533 van het Wetboek van Strafvordering (Sv). Verzoeker, die op 9 maart 2021 was aangehouden en op 10 maart 2021 in vrijheid was gesteld, verzocht om een vergoeding van € 130,00 voor schade door ondergane inverzekeringstelling en € 680,00 voor kosten van het indienen van het verzoekschrift. De officier van justitie stelde dat verzoeker geen recht had op vergoeding, omdat hij niet in verzekering was gesteld.

De rechtbank heeft vastgesteld dat verzoeker niet in verzekering is gesteld en dat er geen bevel tot inverzekeringstelling is gegeven. De rechtbank overwoog dat de wet geen grond biedt voor vergoeding van een gedwongen verblijf op het politiebureau voorafgaand aan inverzekeringstelling. De rechtbank verwierp ook het beroep op het gelijkheidsbeginsel, omdat uit het dossier bleek dat de medeverdachte van verzoeker eveneens niet in verzekering was gesteld. De rechtbank concludeerde dat er geen onrechtmatige aanhouding had plaatsgevonden en dat verzoeker geen recht had op een vergoeding op basis van artikel 5 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM).

Uiteindelijk heeft de rechtbank de verzoeken tot toekenning van een vergoeding afgewezen. Deze beslissing is genomen door mr. A.L. Hoekstra, rechter, in aanwezigheid van J. van ‘t Westende, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 15 juni 2023. Tegen deze beslissing kan binnen veertien dagen door het Openbaar Ministerie en binnen een maand door verzoeker hoger beroep worden ingesteld bij het Gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Team strafrecht
Locatie Breda
parketnummer: 02/067205-21
rk-nummers: 21-013891 en 21-013892
Beslissing op het verzoekschrift ex artikelen 530 en 533 van het Wetboek van Strafvordering
Beslissing op de verzoekschriften ex artikelen 530 en 533 van het Wetboek van Strafvordering (hierna te noemen: Sv) ingekomen ter griffie op 15 september 2021, in de zaak:
[verzoeker01]wonende te [woonplaats01] ,
woonplaats kiezende ten kantore van mr. B.P.A. van Beers, Vughtstraat 3, Roosendaal

1.De procedure

De procedure blijkt onder meer uit de volgende stukken:
 het verzoekschrift dat strekt tot toekenning van een vergoeding
ex artikel 533 Svten laste van de Staat voor een bedrag van:
- € 130,00, € 130,00, voor schade wegens ondergane inverzekeringstelling en voorlopige hechtenis;
 het verzoekschrift dat strekt tot toekenning van een vergoeding
ex artikel 530 Svten laste van de Staat voor een bedrag van:
- € 680,00, € 680,00, zijnde de kosten met betrekking tot het opstellen, indienen en behandelen van het verzoekschrift in raadkamer;
  • de aantekening van het mondelinge vonnis van de politierechter van 2 juni 2021 waarbij verzoeker is vrijgesproken;
  • de schriftelijke reactie van de officier van justitie.
Op 1 juni 2023 heeft het onderzoek door de raadkamer plaatsgevonden. Hierbij zijn de officier van justitie en mr. B.P.A. van Beers als gemachtigd advocaat van verzoeker gehoord.
Verzoeker is behoorlijk opgeroepen maar niet bij de behandeling van het verzoek verschenen.
Namens verzoeker wordt aangevoerd dat verzoeker in de strafzaak met parketnummer 02/067205-21 is vrijgesproken van hetgeen verzoeker ten laste was gelegd. Verzoeker is op 9 maart 2021 aangehouden en op 10 maart 2021 in vrijheid gesteld. Verzoeker maakt daarom aanspraak op een vergoeding ter hoogte van € 130,00. Daarnaast vraagt verzoeker de forfaitaire vergoeding voor het opstellen, indienen en behandelen van zijn verzoekschrift in raadkamer ter hoogte van € 680,00.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat aan verzoeker geen vergoeding toegekend dient te worden. Verzoeker is op geen enkel moment in verzekering gesteld. een gedwongen verblijf op het politiebureau voor verhoor valt niet onder de reikwijdte van artikel 533 Sv. De forfaitaire vergoeding dient tevens afgewezen te worden gelet op het voorgaande.

2.De beoordeling

De rechtbank overweegt als volgt.
De zaak is geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel of met zodanige oplegging, doch op grond van een feit waarvoor voorlopige hechtenis niet is toegelaten en zonder dat toepassing is gegeven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank is bevoegd om het verzoek in behandeling te nemen, nu de zaak in feitelijke aanleg bij de rechtbank is vervolgd, zou worden vervolgd of laatstelijk werd vervolgd.
Ingevolge artikel 533 Sv kan aan een verdachte die niet wordt veroordeeld of wiens zaak wordt geseponeerd een vergoeding worden toegekend van de schade die hij ten gevolge van ondergane verzekering, klinische observatie of voorlopige hechtenis heeft geleden.
Ingevolge artikel 530 Sv wordt aan de gewezen verdachte een vergoeding toegekend in
de ten behoeve van het onderzoek en de behandeling van de zaak gemaakte reis- en verblijfkosten, en kan een vergoeding worden toegekend voor de schade welke hij ten gevolge van tijdverzuim door de vervolging en de behandeling der zaak ter terechtzitting werkelijk heeft geleden, alsmede, behoudens in het zich hier niet voordoende geval dat - kort gezegd - de raadsman was toegevoegd, in de kosten van een raadsman.
Ingevolge artikel 534, eerste en vierde lid, Sv vindt toekenning van een schadevergoeding steeds plaats, indien en voor zover daartoe, naar het oordeel van de rechtbank, alle omstandigheden in aanmerking genomen, gronden van billijkheid aanwezig zijn.
De rechtbank stelt vast dat verzoeker op 9 maart oktober 2021 te 22:58 uur is opgehouden voor onderzoek en op 10 maart 2021 te 16:44 uur is heengezonden. Er is nimmer een bevel tot inverzekeringstelling gegeven en verzoeker heeft ook geen tijd in verzekering doorgebracht op het politiebureau. Nu er geen inverzekeringstelling heeft plaatsgevonden zal de rechtbank het verzoek afwijzen.
Voor een vergoeding voor een gedwongen verblijf op het politiebureau voorafgaand aan inverzekeringstelling biedt de wet geen grond, ook niet wanneer het de nachtelijke uren betreft en evenmin als er een overschrijding van de negen-uurs termijn voor het ophouden van (strafrechtelijk) onderzoek heeft plaatsgevonden. Ook die uren kunnen niet voor vergoeding in aanmerking komen.
De advocaat van verzoeker heeft in raadkamer bepleit dat er sprake is van strijdigheid met het gelijkheidsbeginsel nu de medeverdachte van klager, volgens de advocaat, wel in verzekering is gesteld en (welgeteld) 2 minuten eerder dan verzoeker in vrijheid is gesteld.
De rechtbank maakt uit het procesdossier, dat tevens deel uitmaakt van de raadkamerstukken, op dat ook de medeverdachte van verzoeker nimmer in verzekering is gesteld. De rechtbank kan op basis van de stukken niet nagaan of aan de medeverdachte desondanks een schadevergoeding is toegekend. Mocht dit wel het geval zijn dan is de rechtbank van oordeel dat het gelijkheidsbeginsel de rechter niet dwingt om een uitspraak te doen die gelijk is aan een eerder door een andere rechter danwel door het Openbaar Ministerie genomen beslissing. Ook als de zaken (ogenschijnlijk) sterke gelijkenissen vertonen. In een dergelijke geval is niet zonder meer gezegd dat een eerder genomen beslissing perse beter is en/of navolging verdient. Hetgeen de rechtbank, gelet op het hiervoor overwogene heeft onderbouwd.
Voorts heeft de advocaat van verzoeker zich op het standpunt gesteld dat artikel 5 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (hierna: EVRM), overeenkomstig van toepassing is nu verzoeker niet in verzekering is gesteld en de rechtmatigheid van zijn aanhouding niet kon worden getoetst.
Zoals hiervoor overwogen is de rechtbank van oordeel dat aan verzoeker geen vergoeding toegekend kan worden nu verzoeker niet in verzekering is gesteld.
In artikel 5 EVRM is het navolgende bepaalt:
Een ieder heeft recht op vrijheid en veiligheid van zijn persoon. Niemand mag zijn vrijheid worden ontnomen, behalve in de navolgende gevallen en overeenkomstig een wettelijk voorgeschreven procedure:
a. indien hij op rechtmatige wijze is gedetineerd na veroordeling door een daartoe bevoegde rechter;
b. indien hij op rechtmatige wijze is gearresteerd of gedetineerd, wegens het niet naleven van een overeenkomstig de wet door een gerecht gegeven bevel of teneinde de nakoming van een door de wet voorgeschreven verplichting te verzekeren;
c. indien hij op rechtmatige wijze is gearresteerd of gedetineerd teneinde voor de bevoegde rechterlijke instantie te worden geleid, wanneer er een redelijke verdenking bestaat, dat hij een strafbaar feit heeft begaan of indien het redelijkerwijs noodzakelijk is hem te beletten een strafbaar feit te begaan of te ontvluchten nadat hij dit heeft begaan; (…)
Niet blijkt uit de overgelegde stukken dat verzoeker onrechtmatig is aangehouden. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om op basis van artikel 5 EVRM aan verzoeker een vergoeding toe te kennen.
Nu het verzoek tot toekennen van een vergoeding wordt afgewezen, wijst de rechtbank ook het verzoek tot het toekennen van een forfaitaire vergoeding voor het indienen en behandelen van het verzoekschrift in raadkamer af.

3.De beslissing

De rechtbank wijst de verzoeken tot toekenning van een vergoeding af.
Deze beslissing is op 15 juni 2023 gegeven door mr. A.L. Hoekstra, rechter, in tegenwoordigheid van J. van ‘t Westende, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 15 juni 2023.
INFORMATIE RECHTSMIDDEL
Tegen de beslissing ex artikel 533 en ex 530 Sv kan door het Openbaar Ministerie binnen veertien dagen na de dagtekening van deze beslissing en door verzoeker binnen een maand na de betekening van deze beslissing hoger beroep worden ingesteld bij het Gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (artikel 535 lid 1 Sv).