ECLI:NL:RBZWB:2023:4669

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
19 april 2023
Publicatiedatum
5 juli 2023
Zaaknummer
C/02/381164 / HA ZA 21-13 (E)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • mr. Van 't Nedereind
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tekortschieten door assurantietussenpersoon in zorgplicht met betrekking tot verzekeringen en aansprakelijkheid

In deze bodemzaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 19 april 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, een ondernemer, en een assurantietussenpersoon, [gedaagde01]. De eiser heeft [gedaagde01] aansprakelijk gesteld voor schade die hij heeft geleden als gevolg van het ontbreken van verschillende verzekeringen, waaronder een opstalverzekering, milieuschadeverzekering, inventarisverzekering, rechtsbijstandsverzekering en aansprakelijkheidsverzekering. De rechtbank heeft vastgesteld dat [gedaagde01] tekort is geschoten in haar zorgplicht als assurantietussenpersoon door de eiser niet adequaat te adviseren over de verzekeringen en de risico's die hij liep. De rechtbank oordeelde dat de eiser niet verweten kon worden dat hij niet op de hoogte was van de onderverzekering van zijn opstalverzekering, aangezien hij erop mocht vertrouwen dat [gedaagde01] zijn belangen goed behartigde. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat er sprake was van eigen schuld aan de zijde van de eiser, maar dat dit niet leidde tot een volledige afwijzing van zijn vorderingen. De rechtbank heeft de schadevergoeding vastgesteld op een totaalbedrag van € 242.126,18, vermeerderd met wettelijke rente, en heeft [gedaagde01] veroordeeld in de proceskosten. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van assurantietussenpersonen en de noodzaak om cliënten tijdig te informeren over belangrijke wijzigingen in hun verzekeringen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Cluster II Civiel recht
Middelburg
zaaknummer / rolnummer: C/02/381164 / HA [gedaagde01] 21-13
Vonnis van 19 april 2023
in de zaak van
[eiser01],
wonende te [woonplaats01] ,
eiser,
advocaten mr. A.J. van Steenderen en mr. M.S. Smit te Rotterdam,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde01] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats01] ,
gedaagde,
advocaat mr. D.J. Wolf te Rotterdam.
Partijen zullen hierna [eiser01] en [gedaagde01] worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 28 juli 2021 met de daarin genoemde processtukken
  • het proces-verbaal van mondelinge behandeling van 22 maart 2022 met de daarin genoemde processtukken
  • de brief van mr. D.J. Wolf verstuurd bij e-mail van 24 oktober 2022.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[gedaagde01] is een onderneming gespecialiseerd in het verstrekken van advies omtrent verzekeringen en andere financiële diensten. De heer [naam01] (hierna: [naam01] ) is bestuurder van de vennootschap en adviseur. De vader van [naam01] (hierna: [naam02] ) was voorheen betrokken bij het bedrijf. Hij is in 2013 met pensioen gegaan maar heeft nadien, tot eind 2015 begin 2016, nog werkzaamheden voor [gedaagde01] verricht. Ook de heer [naam02] had een onderneming gespecialiseerd in het verstrekken van advies omtrent onder andere verzekeringen. [naam02] exploiteerde zijn bedrijf in een andere onderneming dan [naam01] .
2.2.
[eiser01] sluit al meer dan 15 jaar, ten behoeve van zijn eenmanszaak met de handelsnaam [bedrijf01] en privé, verzekeringen af met aanvankelijk de heer [naam02] als vaste contactpersoon en later met [naam01] werkzaam bij [gedaagde01] .
2.3.
[eiser01] heeft in 2015 het perceel met opstallen aan de [adres01] in [plaats01] gekocht voor een bedrag van € 235.000,00. Het recht van eigendom van [eiser01] is op 30 december 2015 ingeschreven in het Kadaster. Op 13 januari 2016 heeft [gedaagde01] een aanvraagformulier voor het verzekeren van opstallen bij ASR Schadeverzekeringen N.V. (ASR) ingevuld. Dit formulier is door [eiser01] ondertekend. De daarin vermelde verzekerde som bedraagt € 300.000,00. [gedaagde01] heeft [eiser01] niet geïnformeerd met betrekking tot de in het formulier onder 4 vermelde mogelijkheid tot het laten doen van een gratis waardevaststelling door ASR bij een verzekerde som hoger dan € 200.000,00.
2.4.
[gedaagde01] heeft in het aanvraagformulier opgenomen dat er asbest aanwezig was in het dak van de opstal. [gedaagde01] heeft [eiser01] na aankoop geadviseerd een milieuschadeverzekering af te sluiten. Op 14 januari 2016 is het aanvraagformulier voor de milieuschadeverzekering door [eiser01] ondertekend en op dezelfde datum is de verzekering ingegaan.
2.5.
In de nacht van 1 op 2 juni 2020 is brand uitgebroken in een loods op het perceel aan de [adres01] in [plaats01] . Bij de brand is asbest van het dak vrijgekomen en in de omgeving terecht gekomen. [eiser01] heeft de brand gemeld bij [gedaagde01] . Op 5 juni 2020 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen [eiser01] , [naam01] en de heer [contra-expert01] ingeschakeld door [eiser01] . [naam01] heeft ter gelegenheid van dat gesprek een verzekeringsoverzicht gedateerd 7 december 2019 afgegeven waarop is vermeld: “Gebouwen, bedrijfsmiddelen, milieuschade” met daaronder twee risico-adressen waaronder het adres [adres01] in [plaats01] .
2.6.
Op 9 juni 2020 heeft ASR de dekking bevestigd onder de brandverzekering. De door ASR ingeschakelde expert heeft opgemerkt dat de werkelijke waarde van de opstallen veel hoger lag dan de verzekerde som. ASR heeft meegedeeld dat de milieuschadeverzekering per 1 januari 2019 door ASR was beëindigd.
2.7.
Bij brief van 6 juni 2018 heeft ASR een voorstel gedaan voor het voortzetten van de milieuschadeverzekering. Deze brief is naar [gedaagde01] verstuurd. Bij brief van 25 oktober 2018, verstuurd naar [gedaagde01] en naar [eiser01] , heeft ASR verwezen naar het voorstel gedaan in de brief van 6 juni 2018 en meegedeeld de verzekering te gaan beëindigen. [eiser01] heeft de brief van 25 oktober 2018 bij e-mail van 5 november 2018 aan [gedaagde01] gestuurd met het verzoek deze brief in behandeling te nemen. Eind 2018 heeft er een gesprek plaatsgevonden tussen [eiser01] en [naam01] . De milieuschadeverzekering is vermeld op de door ASR aan [eiser01] afgegeven verzekeringsoverzichten van 15 april 2019 en van 7 december 2019.
2.8.
[eiser01] heeft [gedaagde01] bij brief van 11 juni 2020 aansprakelijk gesteld. Bij e-mail van 12 juni 2020 heeft de beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar van [gedaagde01] , Markel Insurance SE (hierna: Markel), aansprakelijkheid van de hand gewezen.
2.9.
[eiser01] heeft de zaak gemeld bij zijn rechtsbijstandsverzekeraar en verzocht om juridische bijstand. De via [gedaagde01] afgesloten rechtsbijstandsverzekering bleek voor het onderhavige geschil geen dekking te bieden. Deze verzekering biedt geen dekking voor geschillen in verband met opstallen anders dan de eigen woning.
2.10.
Bij brief van 29 oktober 2020 aan de advocaat van [gedaagde01] is [gedaagde01] althans Markel gesommeerd om tot betaling van de schade die [eiser01] stelt te hebben geleden, waarop in mindering het betaalde bedrag van € 180.000,00, totaal € 259.985,35 vermeerderd met pm-posten over te gaan. Dit bedrag is niet betaald.

3.Het geschil

3.1.
[eiser01] vordert – samengevat en in aanmerking nemende dat de bij voorlopige voorziening ex art. 223 Rv ingestelde vordering is afgewezen en de vermindering van eis ter zitting – veroordeling van [gedaagde01] tot betaling van € 244.985,00, vermeerderd met rente en buitengerechtelijke incassokosten en voorts voor recht te verklaren dat [gedaagde01] aansprakelijk is voor het ontbreken van een aansprakelijkheidsverzekering voor aanspraken van derden als gevolg van de brand en te bepalen dat [gedaagde01] alle schade die hieruit voor [eiser01] voortvloeit aan hem dient te vergoeden met veroordeling van [gedaagde01] in de proceskosten.
3.2.
[eiser01] legt aan zijn vorderingen ten grondslag dat [gedaagde01] tekortgeschoten is in haar zorgplicht als assurantietussenpersoon. [gedaagde01] heeft de voor haar op grond van haar zorgplicht bestaande verplichtingen om regelmatig contact met [eiser01] te onderhouden over de verzekerde of potentieel te verzekeren risico’s, hem daarover te adviseren en zijn verzoeken om de geadviseerde acties uit te voeren ook daadwerkelijk uit te voeren, ernstig geschonden. Dit verwijt betreft de verzekerde som van de opstalverzekering, het ontbreken van een milieuschadeverzekering, van een inventarisverzekering, van een rechtsbijstandsverzekering en van een aansprakelijkheidsverzekering.
3.3.
[gedaagde01] voert verweer.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Onderverzekering op de opstalverzekering
zorgplicht
4.1.1.
[eiser01] stelt gemotiveerd dat [gedaagde01] tekort geschoten is in haar zorgplicht bij het adviseren omtrent de juiste verzekerde som.
4.1.2.
[gedaagde01] erkent dat zij haar zorgplicht heeft geschonden voor zover het betreft het vaststellen van de verzekerde waarde van het object aan de [adres01] bij het aangaan van de verzekering. Voorts erkent zij ter gelegenheid van de terechtzitting dat er gaandeweg meer aandacht had moeten zijn voor de vraag of er sprake was van een (aanzienlijke) waardevermeerdering. Gelet daarop gaat de rechtbank er van uit dat de erkenning ook ziet op schending van de zorgplicht die op [gedaagde01] rust gedurende de looptijd van de verzekering. [gedaagde01] is als gevolg van het schenden van haar zorgplicht in beginsel aansprakelijk voor de daardoor door [eiser01] geleden schade.
eigen schuld
4.1.3.
[gedaagde01] doet onder verwijzing naar een uitspraak van rechtbank Den Haag van 18 maart 2020 (ECLI:NL:RBDHA:2020:2444) een beroep op eigen schuld aan de zijde van [eiser01] . [eiser01] heeft bij aanvang van de verzekeringsovereenkomst meegedeeld dat hij de loodsen zou gaan verbouwen. Afgesproken is dat het risico na verbouwing opnieuw zou worden beoordeeld. [eiser01] heeft [gedaagde01] desondanks niet op de hoogte gesteld van de voortgang van de verbouwingen. Het was ook aan [eiser01] om de op de polisbladen vermelde verzekerde som te controleren. Het had voor [eiser01] , mede gelet op de verbouwingen, duidelijk moeten zijn dat die te laag was. Verbouwingen leveren een waardevermeerdering op. [eiser01] was ook op grond van de geldende polisvoorwaarden (art. 9.2 sub 2 van de Algemene voorwaarden AVZ 18-01) gehouden om wijzigingen met betrekking tot de verzekerde som door te geven. Van [eiser01] als ondernemer mag een bepaalde mate van professionaliteit worden verwacht. De schade dient voor twee derde deel voor rekening van [eiser01] te blijven.
4.1.4.
[eiser01] betwist het beroep door [gedaagde01] op eigen schuld. [gedaagde01] heeft geadviseerd om de [adres01] voor € 300.000,00 te verzekeren. De uitspraak waar [gedaagde01] ter onderbouwing van haar beroep op eigen schuld naar verwijst betreft een wezenlijk andere casus. [gedaagde01] onderbouwt niet op grond waarvan [eiser01] zelf voor twee derde deel van de schade aansprakelijk zou zijn.
4.1.5.
Met betrekking tot het beroep op eigen schuld door [gedaagde01] stelt de rechtbank voorop dat van eigen schuld sprake is als de schade mede het gevolg is van een omstandigheid die aan [eiser01] kan worden toegerekend. Daarvan is sprake indien de benadeelde zich anders heeft gedragen dan een redelijk mens onder de gegeven omstandigheden met het oog op zijn eigen belang zou hebben gedaan. Het gaat om een bijdrage aan de schade door het betrachten van onvoldoende zorg voor de eigen persoon of goed waarvan niet de dader maar de benadeelde het risico draagt. Bij een beroep op eigen schuld binnen een contractuele verhouding wordt de zorg die de crediteur, in geval van toerekenbaar tekortkomen door zijn debiteur, op straffe van toepassing van artikel 6:101 BW gehouden is te betrachten, mede bepaald door de inhoud en de strekking van het contract. De overeenkomst kan meebrengen dat de normale eigen verantwoordelijkheid door de wederpartij is overgenomen, in die zin dat de crediteur er op mag rekenen dat de wederpartij voor hem zal opletten en hem de zorg uit handen heeft genomen. Het komt er dus op neer dat het antwoord op de vraag of sprake is van eigen schuld mede wordt bepaald door de inhoud van het contract dan wel de contractuele verhouding.
4.1.6.
Als onbestreden staat vast dat [eiser01] al zo’n 15 jaar zijn verzekeringen, zowel voor zijn eenmanszaak als privé, liet regelen door aanvankelijk [naam02] en toen deze met zijn bedrijf stopte door [naam01] , bij [gedaagde01] . Aan het feit dat de onderneming die het bedrijf van [naam01] exploiteerde een andere is dan de onderneming van [naam02] gaat de rechtbank voorbij. Uit de stellingen van partijen valt op te maken dat [naam01] het bedrijf van [naam02] voortzette. [eiser01] heeft onweersproken gesteld dat hij, wanneer hij iets moest verzekeren, hij dit aan aanvankelijk [naam02] en later aan [gedaagde01] doorgaf en dat een en ander dan voor hem werd geregeld. [eiser01] betaalde vervolgens de aan hem in rekening gebrachte premies. Uit hetgeen ter zitting is besproken is gebleken dat dit ook zo is gegaan bij de voor het object aan de [adres01] af te sluiten verzekering. [eiser01] heeft contact met (het kantoor van) [gedaagde01] opgenomen om het object te verzekeren. Hij heeft de aankoopbrochure van de makelaar bij (het kantoor van) [gedaagde01] afgegeven. [naam01] heeft vervolgens, zo deelt hij op de zitting mee, met ASR contact opgenomen omtrent de te verzekeren waarde omdat het een speciaal object betrof. ASR heeft, volgens [naam01] , een specifiek voorstel gemaakt omdat het ook geen regulier premievoorstel betrof. ASR heeft [naam01] ook gemaild in het kader van het overleg over de te verzekeren waarde en daarin meegedeeld dat het verzekerde bedrag na de verbouwing moest worden aangepast. Vervolgens is door [naam01] het aanvraagformulier, ook de te verzekeren waarde van € 300.000,00, ingevuld.
4.1.7.
De rechtbank is van oordeel dat gelet op voormelde gang van zaken [eiser01] niet verweten kan worden dat de waarde van het te verzekeren object, zoals achteraf bleek, te laag is vastgesteld. Immers de te verzekeren waarde was aanzienlijk hoger, € 65.000,00 (ongeveer 27%) dan de aankoopprijs, vastgesteld. Bovendien betrof het volgens [gedaagde01] geen regulier object. Niet valt in te zien dat het te laag vaststellen van de verzekerde waarde dan (mede) aan [eiser01] toegerekend kan worden. Niet is gesteld en ook is niet gebleken dat [eiser01] , die een aannemingsbedrijf exploiteert, over zodanige kennis beschikt dat voor hem duidelijk moet zijn geweest dat de door de verzekeraar, althans [gedaagde01] , vastgestelde waarde (veel) te laag was. Voor wat betreft de waardestijgingen gedurende de looptijd komt [gedaagde01] evenmin een beroep toe op eigen schuld. [eiser01] heeft ter gelegenheid van de zitting toegelicht welke verbouwingen aan de molen, althans het daarbij behorende pakhuis, waren verricht. Gelet op de bij aanvang van de verzekering vastgestelde verzekerde waarde die (ruim) hoger lag dan de aankoopwaarde valt het [eiser01] naar het oordeel van de rechtbank niet te verwijten dat hij zich niet gerealiseerd heeft dat deze verbouwing tot een waardestijging zou leiden, zodanig hij [gedaagde01] daarvan op de hoogte moest stellen in verband met het gevaar op onderverzekering. Ook indien deze verbouwing omvangrijker was dan [eiser01] meedeelde, volgens [gedaagde01] is dat het geval, komt [gedaagde01] geen beroep op eigen schuld toe. [gedaagde01] was bij aanvang van de verzekering op de hoogte van de verbouwingsplannen van [eiser01] . Bovendien had ASR, volgens [gedaagde01] , in een e-mail aan [gedaagde01] bij het afsluiten van de verzekering, meegedeeld dat het verzekerde bedrag na de verbouwing moest worden aangepast. Het had gelet op die mail, de wetenschap bij [gedaagde01] van het voornemen om te gaan verbouwen en het specifieke object, dan ook eens temeer op haar weg gelegen om in het kader van haar zorgplicht gedurende de loop van de verzekering bij [eiser01] na te gaan hoe het met de verbouwingen stond en of die aanleiding gaven tot het aanpassen van het verzekerde bedrag. Dat geldt zeker gezien de onweersproken geschetste, in de loop van de jaren ontstane, verhouding tussen hem en [gedaagde01] die erop neer kwam dat [naam02] althans [gedaagde01] [eiser01] alle met verzekeringen samenhangende zorgen uit handen nam.
Schadevergoeding
4.1.8.
[eiser01] stelt dat hij als gevolg van het schenden van haar zorgplicht door [gedaagde01] schade heeft geleden. De schade op basis van herbouwwaarde is bij akte van schadetaxatie tussen ASR en [eiser01] vastgesteld op € 358.261,00. ASR heeft € 133.306,00 uitgekeerd. Dit resulteert in een tekort van € 224.955,00. [eiser01] betwist gemotiveerd het door [gedaagde01] ingenomen standpunt dat de molen en het pakhuis niet waren verzekerd en geen onderdeel van de schadevaststelling hadden mogen zijn als gevolg waarvan ASR het bedrag aan onderverzekering te hoog heeft bepaald en ten onrechte € 60.000,00 te weinig aan [eiser01] heeft uitgekeerd. Uit de aanvraag, inclusief de meegestuurde verkoopbrochure, blijkt van de verschillende opstallen aan de [adres01] . In de aanvraag staat niet dat het één wel en het ander niet meeverzekerd zou moeten worden. De discussie met ASR omtrent de verzekerde opstallen hoort [gedaagde01] als assurantietussenpersoon met ASR te voeren. [eiser01] betwist dat hij ASR voor het volgens [gedaagde01] te weinig betaalde moet aanspreken.
4.1.9.
[gedaagde01] bestrijdt de hoogte van het door [eiser01] als schadevergoeding gevorderde bedrag. Onderdeel van deze discussie is de wijze van berekening van het bedrag waarvoor [eiser01] was onderverzekerd en als gevolg waarvan ASR een lager, volgens [gedaagde01] te laag, bedrag uitkeert voor vergoeding van de voor [eiser01] opgekomen schade. Deze discussie spitst zich met name toe op de vraag welke op het adres [adres01] aanwezige bouwwerken onder de verzekering vielen. Volgens [gedaagde01] vielen de molen en de bed and breakfast niet onder de verzekering. Als gevolg daarvan taxeert ASR de verzekerde onroerende zaken op een (veel) te hoog bedrag en past zij de onderverzekeringsformule verkeerd toe. Bij de berekening van de onderverzekering gaat het er om welke objecten onder de polis daadwerkelijk verzekerd waren en niet welke verzekerd hadden moeten zijn. Dat de bed and breakfast en de molen volgens [eiser01] verzekerd hadden moeten zijn, maar niet waren, doet niet ter zake omdat daaraan geen schade is ontstaan. [gedaagde01] staat buiten de discussie die tussen ASR en [eiser01] is ontstaan met betrekking tot de vraag of de B&B en de molen nu wel of niet verzekerd waren. Op grond van zijn schadebeperkingsplicht had [eiser01] ASR in de procedure moeten betrekken.
4.1.10.
De rechtbank overweegt dat, gelet op de gang van zaken bij het aangaan van de verzekering, ervan uit moet worden gegaan dat alle onroerende zaken die zich aan de [adres01] bevonden verzekerd moesten worden en ook waren. Niet is gesteld, en ook niet is gebleken, dat [eiser01] aangegeven heeft dat de molen en de bed and breakfast niet verzekerd dienden te worden. [naam01] heeft ter zitting meegedeeld dat hij dat ook in zijn contact met ASR bij het afsluiten van de verzekering niet heeft aangegeven. Dat als specificatie van het risicoadres op het polisblad staat
“De juiste/volledige bestemmingsomschrijving is: WONING, GARAGE EN 2 LOODSEN VOOR OPSLAG EIGEN GEBRUIK.”,[gedaagde01] wijst daar op, leidt niet tot een ander oordeel. De bestemmingsbeschrijving is niet doorslaggevend voor hetgeen is verzekerd. Bovendien waren op het moment van het aangaan van de verzekering de bij de molen behorende gebouwen nog niet tot bed and breakfast verbouwd. Ook het e-mailbericht van de heer [expert01] van ASR, door [gedaagde01] overgelegd als productie 4, leidt niet tot een ander oordeel. Niet duidelijk is waarom hij bij zijn taxatie de molen en het pakhuis buiten beschouwing laat. De rechtbank passeert dan ook het verweer van [gedaagde01] dat zij niet aansprakelijk is voor het van de vordering onderdeel uitmakende bedrag dat ASR volgens [gedaagde01] aan [eiser01] te weinig heeft betaald. Indien en voor zover daarvan al sprake zou zijn komt dat voor rekening en risico van [gedaagde01] .
4.1.11.
[gedaagde01] stelt voorts dat [eiser01] de omvang van zijn schade als gevolg van de onderverzekering niet inzichtelijk heeft gemaakt. Zo verschillen volgens [gedaagde01] de berekeningen van de herbouwaarde van de opstallen genoemd in de door [eiser01] overgelegde producties 16 en 19. De rechtbank gaat daaraan voorbij. De vordering van [eiser01] is gebaseerd op de door hem als productie 16 in het geding gebrachte akte van taxatie die zowel door de expert van ASR als de contra-expert van [eiser01] is ondertekend.
[gedaagde01] betwist voorts het in de akte van taxatie ter zake van opruimkosten opgevoerde bedrag van € 16.500,00 omdat niet inzichtelijk is hoe dat bedrag tot stand is gekomen. De rechtbank gaat ook daaraan voorbij nu dit bedrag volgt uit de als productie 16 overgelegde akte van taxatie. De rechtbank laat de discussie met betrekking tot de door [eiser01] in het geding gebrachte facturen ter zake van de herbouw van de loods buiten beschouwing. Uitgangspunt voor de schade van [eiser01] is de akte van taxatie die [eiser01] als productie 16 in het geding heeft gebracht. De rechtbank zal ter zake van schade door [eiser01] geleden als gevolg van onderverzekering op de opstalverzekering het gevorderde bedrag van
€ 224.955,00toewijzen.
4.2.
4.2.
Het ontbreken van de milieuschadeverzekering
zorgplicht
4.2.1.
[eiser01] stelt dat [gedaagde01] haar zorgplicht heeft geschonden. [gedaagde01] heeft, nadat zij de brief van ASR van 6 juni 2018 ontving met betrekking tot de verlenging van de milieuschadeverzekering, nagelaten contact met [eiser01] op te nemen om de inhoud daarvan met hem te bespreken en hem te adviseren. Datzelfde geldt voor de brief van 25 oktober 2018 van ASR. [gedaagde01] had voorts moeten handelen naar aanleiding van het verzoek van [eiser01] van 5 november 2018 om de beëindiging van de milieuschadeverzekering op te pakken. Hij betwist dat hij, gezien de brief van 25 oktober 2028, op de hoogte was van de beëindiging van de verzekering zoals de aansprakelijkheidsverzekeraar van [gedaagde01] beweert. Dat volgt niet uit die brief. Bovendien staat op de door [eiser01] ontvangen verzekeringsoverzichten van 15 april 2019 en van 7 december 2019 de milieuschadeverzekering nog vermeld. [naam01] heeft [eiser01] bij het gesprek eind 2018 meegedeeld dat ASR na 2020 geen gebouwen met asbest meer wilde verzekeren. [naam01] heeft [eiser01] niet gewezen op de risico’s bij het ontbreken van een milieuschadeverzekering. [eiser01] betwist gemotiveerd dat hij de premie te hoog vond om de milieuschadeverzekering te continueren.
4.2.2.
[gedaagde01] betwist dat zij haar zorgplicht heeft geschonden. Het beëindigen van de milieuschadeverzekering is wel besproken naar aanleiding van de brief van ASR van 25 oktober 2018 en het e-mailbericht van [eiser01] van 5 november 2018. [eiser01] heeft er, gelet op de premieverhoging, van € 350,00 naar € 1.330,00, voor gekozen om de verzekering niet te continueren. Bovendien moest er dan op 1 januari 2020 een asbestinventarisatie zijn uitgevoerd en een ondertekend saneringsplan beschikbaar zijn. Dit bracht ook extra kosten met zich mee en [eiser01] was toch al van plan de asbestdaken te vervangen. [gedaagde01] biedt bewijs aan van de inhoud van het gesprek. Dat [gedaagde01] [eiser01] niet gewezen zou hebben op de risico’s van het ontbreken van de verzekering leidt niet tot een schending van haar zorgplicht omdat [eiser01] daar al van op de hoogte was.
4.2.3.
Bij de beoordeling van de vraag of [gedaagde01] jegens [eiser01] is tekortgeschoten in de uitvoering van zijn opdracht als assurantietussenpersoon stelt de rechtbank het volgende voorop. In zijn arrest van 10 januari 2003 (HR 10 januari 2003, ECLI:NL:HR:2003:AF0122) heeft de Hoge Raad het criterium voor een goed opdrachtnemer in de zin van artikel 7:401 BW voor een assurantietussenpersoon nader ingevuld: “Een assurantietussenpersoon dient tegenover zijn opdrachtgever de zorg te betrachten die van een redelijk bekwaam en redelijk handelend beroepsgenoot mag worden verwacht. Het is zijn taak te waken voor de belangen van de verzekeringnemers bij de tot zijn portefeuille behorende verzekeringen. Tot deze taak behoort in beginsel ook dat de assurantietussenpersoon de verzekeringnemer tijdig opmerkzaam maakt op de gevolgen die hem bekend geworden feiten voor de dekking van de tot zijn portefeuille behorende verzekeringen kunnen hebben. (…) Daarbij gaat het om feiten en omstandigheden die aan de assurantietussenpersoon bekend zijn of die hem redelijkerwijs bekend behoorden te zijn. Bij dit laatste geldt dat indien de tussenpersoon met betrekking tot een hem bekende omstandigheid die mogelijk tot een beroep op risicoverzwaring aanleiding kan geven, niet over voldoende gegevens beschikt of niet ervan mag uitgaan dat de gegevens waarover hij beschikt nog volledig en juist zijn, hij daarnaar bij zijn cliënt dient te informeren.”
Voorts geldt in het algemeen dat de zorgplicht van de opdrachtnemer zich uitstrekt tot de fase van advisering voorafgaande aan het tot stand brengen van de verzekeringsovereenkomst en in de fase na de totstandkoming van de verzekering. De reikwijdte van de zorgplicht is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, met name de aard en de inhoud van de opdracht en de belangen van de cliënt voor zover kenbaar voor de tussenpersoon en de overige omstandigheden van het geval.
4.2.4.
Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat [gedaagde01] tekortgeschoten is in het nakomen van haar zorgplicht. Tot de taak van de assurantietussenpersoon behoort dat hij de verzekeringnemer tijdig opmerkzaam maakt op de gevolgen die hem bekend geworden feiten voor de dekking van de tot zijn portefeuille behorende verzekeringen kunnen hebben. [gedaagde01] had direct na ontvangst van de brief van ASR van 6 juni 2018 contact met [eiser01] op moeten nemen. In de brief geeft ASR ook uitdrukkelijk de met de verzekeringnemer te bespreken opties aan. [gedaagde01] heeft dit nagelaten. [gedaagde01] heeft eind 2018 wel met [eiser01] besproken dat de milieuschadeverzekering zou wijzigen, daarover zijn partijen het eens. Over de inhoud van dat gesprek verschillen partijen echter van mening. De rechtbank volgt [gedaagde01] niet in haar uitleg van het gesprek. De brief van 6 juni 2018 van ASR is geadresseerd aan [gedaagde01] en gelet op de inhoud ook duidelijk bedoeld voor [gedaagde01] als tussenpersoon. Nu deze brief [eiser01] niet heeft bereikt en [eiser01] onbestreden heeft gesteld dat hij geen offerte voor een nieuwe premie met betrekking tot de milieuschadeverzekering heeft ontvangen, is niet waarschijnlijk dat [eiser01] van de hogere premie op de hoogte was. Dat kan dan ook geen aanleiding geweest zijn voor [eiser01] om aan te geven dat hij de verzekering niet wilde continueren. De uitleg die [gedaagde01] aan het gesprek geeft is ook in strijd met het feit dat zich in de verzekeringsmap van [eiser01] , die hem werd overhandigd nadat de brand had plaatsgevonden, stukken bevonden met betrekking tot de milieuschadeverzekering en met de door [eiser01] ontvangen verzekeringsoverzichten van 15 april 2019 en van 7 december 2019 waarop ook “milieuschade” is vermeld. [naam01] heeft ter terechtzitting verklaard dat door ASR de polis wordt opgemaakt en aan [gedaagde01] wordt verstuurd. Bij [gedaagde01] wordt gecontroleerd of de verzekeringen die er op staan van toepassing zijn en worden de polisnummer met de administratie met [gedaagde01] vergeleken. Indien, zoals [gedaagde01] stelt, [eiser01] niet wilde dat milieuschadeverzekering werd gecontinueerd, dan had het voor de hand gelegen dat [gedaagde01] bij het controleren van het voorblad van de polis zou hebben opgemerkt dat die er nog op stond en daarover contact met ASR op moeten nemen. Dat geldt eens temeer omdat haar cliënt als er een risico is verzekerd dat hij/zij niet (langer) wil verzekeren een te hoge premie in rekening wordt gebracht. Aangenomen moet dan ook worden dat [eiser01] de milieuschadeverzekering wilde continueren. Nu [gedaagde01] daarvoor geen zorg heeft gedragen leidt dat tot de conclusie dat zij haar zorgplicht heeft geschonden. [gedaagde01] is dan ook in beginsel aansprakelijk voor de schade die [eiser01] lijdt als gevolg van het ontbreken van de milieuschadeverzekering.
causaal verband
4.2.5.
Volgens [gedaagde01] ontbreekt het causaal verband tussen het schenden van haar zorgplicht omdat zij nagelaten zou hebben [eiser01] te wijzen op de risico’s verbonden aan het beëindigen van de milieuschadeverzekering en de schade. [eiser01] , zou, gelet op de hoogte van de premie, de verzekering toch niet zou hebben gecontinueerd.
4.2.6.
[eiser01] betwist dat het causaal verband tussen het schenden van de zorgplicht en zijn schade zou ontbreken. Hij heeft niet gezegd heeft dat hij deze verzekering vanwege de hoge premie niet wilde continueren. Omdat hij toch op korte termijn tot sanering van het asbest zou overgaan was een eventuele premieverhoging te overzien. [eiser01] heeft overigens geen offerte ontvangen voor een nieuwe milieuschadeverzekering. De extra premie staat niet in verhouding tot het risico van het niet verzekeren van milieuschade. [eiser01] betaalt per jaar meer dan € 20.000,00 aan premie om zijn risico’s zo goed mogelijk in te dekken.
4.2.7.
De rechtbank passeert het verweer van [gedaagde01] . Aangenomen moet worden dat [eiser01] niet op de hoogte was van de premieverhoging. Afgezien daarvan is door [eiser01] onweersproken gesteld dat hij € 20.000,00 per jaar aan verzekeringspremies betaalt. Niet aannemelijk is dan ook dat [eiser01] niet bereid zou zijn geweest de (verhoogde) premie voor de milieuschadeverzekering te betalen. Dit geldt zeker omdat dat, gelet op de saneringsplannen van [eiser01] , slechts voor korte tijd zou zijn.
eigen schuld
4.2.8.
Aan de zijde van [eiser01] is volgens [gedaagde01] , gelet op de gang van zaken omtrent de continuatie van de milieuschadeverzekering, sprake van eigen schuld. Van hem had verwacht kunnen worden dat hij controleerde of [gedaagde01] wel een vervolg had gegeven op zijn e-mail van 5 november 2018. Dat heeft [eiser01] nagelaten.
4.2.9.
[eiser01] betwist gemotiveerd dat [gedaagde01] een beroep op eigen schuld toekomt.
4.2.10.
De rechtbank gaat voorbij aan het beroep op eigen schuld door [gedaagde01] . [eiser01] heeft na 5 november 2018 de verzekeringsoverzichten van 15 april 2019 en van 7 december 2019 ontvangen waarop ook “milieuschade” is vermeld. Dat [eiser01] niet heeft opgemerkt dat de door hem te betalen premie niet is gestegen leidt niet tot een ander oordeel. Immers, [eiser01] heeft onbestreden gesteld dat hij in een jaar een bedrag van om en nabij de € 20.000,00 aan verzekeringspremies betaalt en dat hij de premies betaalt die bij hem in rekening worden gebracht ervan uitgaande dat [gedaagde01] zijn belangen goed behartigde. Van dat laatste mocht hij gelet op de in de loop der jaren tussen partijen ontstane verhouding, die erop neerkwam dat [naam02] althans [gedaagde01] [eiser01] alle met verzekeringen samenhangende zorgen uit handen nam, ook uitgaan. Die brengt ook met zich mee dat het niet aan [eiser01] was om te contoleren of [gedaagde01] wel een vervolg had gegeven aan zijn e-mail van 5 november 2018.
schadevergoeding
4.2.11.
[eiser01] vordert, na vermindering van de vordering met een bedrag van € 975,00 ter zake van het in de aanvankelijke berekening opgenomen bedrag ter zake van de kostenspecificatie van [bedrijf02] B.V., een bedrag van € 159.111,15. Daarnaast zouden op basis van die verzekering de kosten van de door [eiser01] ingeschakelde contra expert zijn vergoed. Die kosten bedragen € 5.590,20 inclusief btw.
4.2.12.
[gedaagde01] betwist de hoogte van het door [eiser01] gevorderde bedrag. Volgens [gedaagde01] zijn de facturen van [bedrijf03] en [bedrijf04] niet of onvoldoende gespecificeerd. [gedaagde01] stelt voorts ter discussie of de in rekening gebrachte kosten redelijk zijn. De door [bedrijf03] in rekening gebrachte kosten voor de sloop van de loods vallen onder de opstalverzekering. De btw, € 27.538,88, vormt voor [eiser01] geen schade omdat hij ondernemer is. Sommige facturen zijn ook op naam van de eenmanszaak van [eiser01] gesteld. Er is sprake van een dubbeltelling wat betreft de factuur van [bedrijf02] B.V. De factuur van [bedrijf05] B.V. is hoog. Er is een buitenproportioneel aantal uren besteed door twee experts, ook omdat zij betrokken waren bij de opstalverzekering. Gelet op de op de specificatie vermelde omschrijving: “
Ten behoeve van de MSV/aansprakelijkheid adviseur” ziet de factuur kennelijk ook op de onderhavige procedure. Die is dus niet gedekt onder de milieuschadeverzekering. De premie van € 1.884,17 die [eiser01] zou hebben moeten betalen als de milieuschadeverzekering wél was voortgezet moet in mindering gebracht worden op de vordering.
4.2.13.
Naar aanleiding van het door [gedaagde01] gevoerde verweer heeft [eiser01] voor wat betreft het van de vordering onderdeel uitmakende bedrag voor de werkzaamheden van [bedrijf03] als productie 32 een budget-indicatie van [bedrijf03] van 10 juni 2020 in het geding gebracht voor de asbestsaneringswerkzaamheden. Dit lijkt de onderbouwing van de door [eiser01] in het geding gebrachte facturen van [bedrijf03] , productie 20, van 16 juni 2020, 22 juni 2020 en de nacalculatie van 30 juni 2020, aangezien dit deelfacturen betreffen ‘volgens afspraak’, hetgeen aansluit bij de eerder verzonden offerte / budget-indicatie. Uit de budget-indicatie blijkt dat deze betrekking heeft op uit te voeren saneringswerkzaamheden van de omliggende terreinen rondom het perceel van de verbrande loods. Deze facturen acht de rechtbank daarmee voldoende onderbouwd en toewijsbaar. De factuur van [bedrijf03] van 16 juli 2020 (productie 20) heeft volgens de omschrijving betrekking op asbestsanering en sloop van de verbrande loods zelf. Deze kosten vallen onder de dekking van de milieuschadeverzekering (productie 4, artikel 2 lid 1 aanhef van de Bijzondere Voorwaarden) en niet onder de opstalverzekering (productie 2, waaruit blijkt dat saneringskosten niet onder opruimkosten vallen). Ook deze factuur acht de rechtbank voldoende onderbouwd en het verweer dat deze kosten onder de opstalverzekering vallen, wordt verworpen. De factuur van [bedrijf04] B.V. heeft [eiser01] nader onderbouwd met productie 33b. Uit deze productie blijkt dat de op de factuur van [bedrijf04] genoemde percelen verontreinigd zijn met asbestresten en gereinigd dienen te worden. Daarmee acht de rechtbank ook deze factuur voldoende onderbouwd. Aan het feit dat de facturen van [naam03] en [bedrijf06] ter zake van door hen als gevolg van de brand geleden schade aan [bedrijf01] zijn gericht, gaat de rechtbank voorbij. Aan [eiser01] kan niet tegengeworpen worden dat zij kennelijk niet op de hoogte waren van het feit dat de schade is ontstaan als gevolg van een aan bij [eiser01] in privé-eigendom toebehorende onroerende zaak. Het verweer met betrekking tot de dubbeltelling van de factuur van [bedrijf02] B.V. behoeft geen bespreking omdat [eiser01] naar aanleiding van dat verweer zijn vordering heeft verminderd. Met betrekking tot de door [gedaagde01] opgeworpen vraag of de door [eiser01] gevorderde kosten redelijk zijn overweegt de rechtbank dat van [gedaagde01] verwacht had mogen worden dat zij had onderbouwd dat deze kosten niet redelijk zijn, indien zij dat als verweer had willen voeren. De rechtbank gaat hier dan ook aan voorbij.
4.2.14.
De rechtbank passeert het verweer van [gedaagde01] met betrekking tot de btw. [eiser01] heeft gesteld dat [adres01] een privé-aankoop betrof en de schade ook in privé is geleden. [gedaagde01] is daar zelf ook, [eiser01] wijst daar op, van uitgegaan. [gedaagde01] heeft op het aanvraagformulier van de verzekering, door [eiser01] overgelegd als productie 1, zelf vermeld dat er inclusief btw verzekerd moet worden.
4.2.15.
De rechtbank zal op het ter zake van het ontbreken van de milieuschadeverzekering aan schadevergoeding toe te kennen bedrag op grond van artikel 6:100 BW € 1.884,17 in mindering brengen vanwege niet voor de verzekering betaalde premie.
4.2.16.
De rechtbank passeert het verweer dat uit de vermelding op de rekening van [bedrijf05] van 27 oktober 2020 opgemaakt zou moeten worden dat deze kosten niet onder de milieuschadeverzekering vallen. Het enkele feit dat daarop ook is vermeld dat de uitgevoerde werkzaamheden mede “Aansprakelijkheid adviseur” betreffen, betekent niet dat er geen sprake is van een contra-expertise die onder de milieuschadeverzekering zou zijn vergoed. Het aantal bestede uren komt de rechtbank voorts niet onredelijk voor. Dat de beide experts ook waren ingeschakeld met betrekking tot de opstalverzekering doet daar niet aan af. Dat betrof de onderverzekering en dus een ander onderzoek. De rechtbank zal het bedrag van de factuur van [bedrijf05] van € 5.590,20 toewijzen.
4.2.17.
Al met al bedraagt de toe te kennen schadevergoeding in verband met de milieuschadeverzekering
€ 162.817,18(€ 159.111,15 - € 1.884,17 + € 5.590,20).
4.3.
Het ontbreken van de inventarisverzekering
zorgplicht
4.3.1.
[eiser01] stelt dat na overname van zijn verzekeringsportefeuille door een nieuwe assurantietussenpersoon, gebleken is dat er voor het adres [adres01] nooit en inventarisverzekering afgesloten is geweest. [gedaagde01] heeft hem niet gewezen op het risico van het ontbreken van een dergelijke verzekering en niet geadviseerd een inventarisverzekering af te sluiten. [gedaagde01] heeft ook wat betreft deze verzekering gehandeld in strijd met haar zorgplicht. [eiser01] betwist dat hij in verband met een verbouwing van de loods geen inventarisverzekering af wilde sluiten. De loods zou niet worden verbouwd.
4.3.2.
[gedaagde01] betwist dat zij haar zorgplicht voor wat betreft de inventarisverzekering heeft geschonden. Deze verzekering is bij het aangaan van de verzekeringen met betrekking tot de [adres01] niet afgesloten omdat de loodsen nog moesten worden verbouwd. De verzekering is ook niet op het eerste polisblad opgenomen. Het behoorde niet tot de taak van [gedaagde01] om [eiser01] te adviseren deze verzekering af te sluiten omdat zij niet wist welke activiteiten [eiser01] op het adres [adres01] ontplooide.
4.3.3.
Niet is in geschil dat voor [adres01] nooit een inventarisverzekering afgesloten is geweest. Ook indien en voor zover [eiser01] deze verzekering aanvankelijk in verband met een verbouwing van de loodsen niet wilde afsluiten, [eiser01] betwist dat, dan nog was het aan [gedaagde01] geweest om in het kader van haar zorgplicht bij [eiser01] na te gaan of hij inmiddels in de loodsen activiteiten ontplooide die aanleiding gaven tot het afsluiten van een inventarisverzekering. Gelet op de aard van het object lag het voor de hand dat er in de loodsen activiteiten zouden worden ontplooid. [gedaagde01] heeft die op haar rustende zorgplicht geschonden.
eigen schuld
4.3.4.
Ook wat betreft het ontbreken van de inventarisverzekering is er volgens [gedaagde01] sprake van eigen schuld aan de zijde van [eiser01] en dient de hele schade voor zijn rekening te komen.
4.3.5.
[eiser01] betwist dat er sprake is van eigen schuld. Hij volgde immers alle adviezen van [gedaagde01] op en mocht er als totaalklant ook op vertrouwen dat [gedaagde01] bekend was, althans had kunnen zijn, met het gebruik van de loods.
4.3.6.
[gedaagde01] legt aan haar beroep op eigen schuld ten grondslag dat [eiser01] [gedaagde01] niet heeft geïnformeerd over de opslag die in de loods plaatsvond. De rechtbank passeert het beroep op eigen schuld door [gedaagde01] . De rechtbank verwijst naar rechtsoverweging 4.1.7., laatste zin. De tussen [eiser01] en [gedaagde01] gegroeide verstandhouding kwam er op neer dat [eiser01] op het gebied van verzekeringen alles aan [gedaagde01] overliet. Ook wat betreft de inventarisverzekering was het aan [gedaagde01] geweest om er voor te waken dat die werd afgesloten.
Causaal verband
4.3.7.
Volgens [gedaagde01] ontbreekt het causaal verband tussen het ontbreken van de verzekering en de schade. Indien en voor zover [gedaagde01] [eiser01] wel op het ontbreken van de inventarisverzekering zou hebben gewezen moet aangenomen worden dat [eiser01] deze niet zou hebben afgesloten omdat hij niet alle risico’s wenste te verzekeren.
4.3.8.
De rechtbank passeert het verweer van [gedaagde01] . De stelling van [gedaagde01] dat [eiser01] geen inventaris verzekering afgesloten zou hebben omdat hij niet alle risico’s wilde verzekeren is door [gedaagde01] op geen enkele wijze onderbouwd.
Schadevergoeding
4.3.9.
[gedaagde01] betwist de omvang van de schade. De door [eiser01] overgelegde taxatie, opgesteld door [bedrijf05] als expert van [eiser01] , kan volgens haar niet als bewijs dienen.
4.3.10.
De rechtbank zal het door [eiser01] ter zake van het ontbreken van de inventarisverzekering gevorderde bedrag van
€ 15.000,00toewijzen. [eiser01] heeft dit bedrag met een door zijn schade-expert opgemaakt overzicht onderbouwd.
[gedaagde01] heeft dit overzicht onvoldoende gemotiveerd bestreden. Met betrekking tot de van de gevorderde schadevergoeding onderdeel uitmakende btw verwijst de rechtbank naar rechtsoverweging 4.2.14.
4.4.
Het ontbreken van de rechtsbijstandsverzekering
Zorgplicht
4.4.1.
[eiser01] stelt dat [gedaagde01] haar zorgplicht heeft geschonden door er geen zorg voor te dragen dat er een zakelijke rechtsbijstandsverzekering werd afgesloten. [gedaagde01] erkent dat, zodat dat geen onderwerp van het geschil tussen partijen is. [gedaagde01] is in beginsel gehouden de door [eiser01] als gevolg daarvan geleden schade te vergoeden.
Causaal verband
4.4.2.
De rechtbank passeert het verweer van [gedaagde01] dat het causaal verband tussen het ontbreken van de rechtsbijstandsverzekering en de schade die [eiser01] als gevolg daar van stelt te lijden ontbreekt. De stelling van [gedaagde01] dat [eiser01] geen rechtsbijstandsverzekering afgesloten zou hebben omdat hij niet alle risico’s wilde verzekeren is door [gedaagde01] op geen enkele wijze onderbouwd.
Schadevergoeding
4.4.3.
[gedaagde01] betwist bij gebrek aan wetenschap de omvang van de schade die [eiser01] als gevolg van het ontbreken van deze verzekering stelt te hebben gelopen. Aannemelijk is dat het ontbreken van deze verzekering schade voor [eiser01] tot gevolg heeft gehad. Dat wordt door [gedaagde01] op zich ook niet bestreden. Gelet op de betwisting van de omvang van de schade door [gedaagde01] was het aan [eiser01] om deze vordering nader te onderbouwen. Dat heeft hij tot nu tot niet gedaan. De rechtbank ziet aanleiding om deze schadepost te begroten. Het door [eiser01] gevorderde bedrag betreft € 19.354,00 inclusief BTW. Uitgaande van een (voor een gespecialiseerde advocaat) redelijk te achten uurtarief van € 275,00 exclusief BTW, komt het gevorderde bedrag neer op een tijdsbesteding van iets minder dan 60 uren. Deze tijdsbesteding acht de rechtbank gelet op de aard en omvang van het dossier niet onredelijk. De rechtbank ziet wegens het gebrek aan onderbouwing geen aanleiding om bij deze begroting nog rekening te houden met de PM-post. De rechtbank zal de schade dan ook begroten op
€ 19.354,00.
4.5.
Het ontbreken van de aansprakelijkheidsverzekering
zorgplicht
4.5.1.
[eiser01] stelt dat [gedaagde01] haar zorgplicht heeft geschonden doordat er slechts een particuliere aansprakelijkheidsverzekering is afgesloten die geen dekking bied voor claims van derden als gevolg van de brand in de loods. [gedaagde01] had [eiser01] moeten adviseren om zijn aansprakelijkheid als verhuurder af te dekken. [gedaagde01] erkent dat, zodat ook dit geen onderwerp van geschil tussen partijen is. [gedaagde01] is in beginsel aansprakelijk om de als gevolg daarvan voor [eiser01] opkomende schade te vergoeden.
Eigen schuld
4.5.2.
Ook hier wordt het beroep van [gedaagde01] op eigen schuld aan de zijde van [eiser01] gepasseerd. [gedaagde01] erkent dat zij tussentijds had moeten informeren naar de precieze verhuuractiviteten van [eiser01] maar zij is van mening dat het aan [eiser01] was geweest om [gedaagde01] te informeren over de precieze verhuuractiviteiten die plaatsvonden. De rechtbank verwijst naar rechtsoverweging 4.1.7., laatste zin. De tussen [eiser01] en [gedaagde01] gegroeide verstandhouding kwam er op neer dat [eiser01] op het gebied van verzekeringen alles aan [gedaagde01] overliet. Ook wat betreft de aansprakelijkheidsverzekering was het aan [gedaagde01] geweest om er voor te waken dat die werd afgesloten.
causaal verband
4.5.3.
De rechtbank passeert het verweer van [gedaagde01] , dat door [eiser01] gemotiveerd wordt weersproken, dat het causaal verband tussen het schenden van de zorgplicht van [gedaagde01] en de eventueel als gevolg daarvan voor [eiser01] nog opkomende schade ontbreekt. [gedaagde01] heeft haar stelling dat [eiser01] geen aansprakelijkheidsverzekering afgesloten zou hebben omdat hij niet alle risico’s wilde verzekeren op geen enkele wijze nader onderbouwd.
Schadevergoeding en verklaring voor recht
4.5.4.
[eiser01] heeft ter terechtzitting zijn vordering verminderd in die zin dat hij niet langer een bedrag van € 15.000,00 voor als gevolg daarvan opgekomen schade vordert. De vordering voor recht te verklaren dat [gedaagde01] voor het ontbreken van een aansprakelijkheidsverzekering aansprakelijk is voor aanspraken van derden als gevolg van de brand en te bepalen dat [gedaagde01] alle schade die hieruit voor [eiser01] voortvloeit aan hem dient te vergoeden is door [gedaagde01] niet betwist en zal worden toegewezen.
4.6.
Conclusie, buitengerechtelijke kosten en proceskosten
4.6.1.
Het voorgaande resulteert erin dat de te vergoeden schade ter zake de genoemde schadeposten wordt begroot op:
- opstalverzekering: € 224.955,00
- milieuschadeverzekering € 162.817,18 (inclusief kosten contra-expertise)
- inventarisverzekering € 15.000,00
- rechtsbijstandsverzekering € 19.354,00
SUBTOTAAL € 422.126,18
Hierop strekt in mindering het eerder betaalde voorschot onder algemene titel van € 180.000,00, zodat zal worden toegewezen een bedrag van
€ 242.126,18.
Tegen de gevorderde wettelijke rente is geen verweer gevoerd en deze is toewijsbaar. De subsidiair gevorderde buitengerechtelijke incassokosten worden afgewezen nu de primair gevorderde schade in verband met het ontbreken van een rechtsbijstandsverzekering is toegewezen.
4.7.
[gedaagde01] zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiser01] worden begroot op:
- dagvaarding € 103,83
- griffierecht 1.666,00
- salaris advocaat 5.290,00 (2,0 punten × tarief € 2.645,00)
Totaal € 7.059,83

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
verklaart voor recht dat [gedaagde01] aansprakelijk is voor aanspraken van derden als gevolg van de brand en bepaalt dat [gedaagde01] alle schade die hieruit voortvloeit aan [eiser01] dient te vergoeden;
5.2.
veroordeelt [gedaagde01] om aan [eiser01] te betalen een bedrag van € 242.126,18 (tweehonderdtweeënveertig duizendéénhonderdzesentwintig euro en achttien eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over het toegewezen bedrag met ingang van 12 juni 2020 tot de dag van volledige betaling,
5.3.
veroordeelt [gedaagde01] in de proceskosten, aan de zijde van [eiser01] tot op heden begroot op € 7.059,83,
5.4.
veroordeelt [gedaagde01] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 173,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [gedaagde01] niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 90,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak,
5.5.
verklaart dit vonnis wat betreft de onder 5.2 tot en met 5.4 genoemde beslissingen uitvoerbaar bij voorraad,
5.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. Van 't Nedereind en in het openbaar uitgesproken op 19 april 2023.