4.2.4.2.
Het ontbreken van de milieuschadeverzekering
4.2.1.[eiser01] stelt dat [gedaagde01] haar zorgplicht heeft geschonden. [gedaagde01] heeft, nadat zij de brief van ASR van 6 juni 2018 ontving met betrekking tot de verlenging van de milieuschadeverzekering, nagelaten contact met [eiser01] op te nemen om de inhoud daarvan met hem te bespreken en hem te adviseren. Datzelfde geldt voor de brief van 25 oktober 2018 van ASR. [gedaagde01] had voorts moeten handelen naar aanleiding van het verzoek van [eiser01] van 5 november 2018 om de beëindiging van de milieuschadeverzekering op te pakken. Hij betwist dat hij, gezien de brief van 25 oktober 2028, op de hoogte was van de beëindiging van de verzekering zoals de aansprakelijkheidsverzekeraar van [gedaagde01] beweert. Dat volgt niet uit die brief. Bovendien staat op de door [eiser01] ontvangen verzekeringsoverzichten van 15 april 2019 en van 7 december 2019 de milieuschadeverzekering nog vermeld. [naam01] heeft [eiser01] bij het gesprek eind 2018 meegedeeld dat ASR na 2020 geen gebouwen met asbest meer wilde verzekeren. [naam01] heeft [eiser01] niet gewezen op de risico’s bij het ontbreken van een milieuschadeverzekering. [eiser01] betwist gemotiveerd dat hij de premie te hoog vond om de milieuschadeverzekering te continueren.
4.2.2.[gedaagde01] betwist dat zij haar zorgplicht heeft geschonden. Het beëindigen van de milieuschadeverzekering is wel besproken naar aanleiding van de brief van ASR van 25 oktober 2018 en het e-mailbericht van [eiser01] van 5 november 2018. [eiser01] heeft er, gelet op de premieverhoging, van € 350,00 naar € 1.330,00, voor gekozen om de verzekering niet te continueren. Bovendien moest er dan op 1 januari 2020 een asbestinventarisatie zijn uitgevoerd en een ondertekend saneringsplan beschikbaar zijn. Dit bracht ook extra kosten met zich mee en [eiser01] was toch al van plan de asbestdaken te vervangen. [gedaagde01] biedt bewijs aan van de inhoud van het gesprek. Dat [gedaagde01] [eiser01] niet gewezen zou hebben op de risico’s van het ontbreken van de verzekering leidt niet tot een schending van haar zorgplicht omdat [eiser01] daar al van op de hoogte was.
4.2.3.Bij de beoordeling van de vraag of [gedaagde01] jegens [eiser01] is tekortgeschoten in de uitvoering van zijn opdracht als assurantietussenpersoon stelt de rechtbank het volgende voorop. In zijn arrest van 10 januari 2003 (HR 10 januari 2003, ECLI:NL:HR:2003:AF0122) heeft de Hoge Raad het criterium voor een goed opdrachtnemer in de zin van artikel 7:401 BW voor een assurantietussenpersoon nader ingevuld: “Een assurantietussenpersoon dient tegenover zijn opdrachtgever de zorg te betrachten die van een redelijk bekwaam en redelijk handelend beroepsgenoot mag worden verwacht. Het is zijn taak te waken voor de belangen van de verzekeringnemers bij de tot zijn portefeuille behorende verzekeringen. Tot deze taak behoort in beginsel ook dat de assurantietussenpersoon de verzekeringnemer tijdig opmerkzaam maakt op de gevolgen die hem bekend geworden feiten voor de dekking van de tot zijn portefeuille behorende verzekeringen kunnen hebben. (…) Daarbij gaat het om feiten en omstandigheden die aan de assurantietussenpersoon bekend zijn of die hem redelijkerwijs bekend behoorden te zijn. Bij dit laatste geldt dat indien de tussenpersoon met betrekking tot een hem bekende omstandigheid die mogelijk tot een beroep op risicoverzwaring aanleiding kan geven, niet over voldoende gegevens beschikt of niet ervan mag uitgaan dat de gegevens waarover hij beschikt nog volledig en juist zijn, hij daarnaar bij zijn cliënt dient te informeren.” Voorts geldt in het algemeen dat de zorgplicht van de opdrachtnemer zich uitstrekt tot de fase van advisering voorafgaande aan het tot stand brengen van de verzekeringsovereenkomst en in de fase na de totstandkoming van de verzekering. De reikwijdte van de zorgplicht is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, met name de aard en de inhoud van de opdracht en de belangen van de cliënt voor zover kenbaar voor de tussenpersoon en de overige omstandigheden van het geval.
4.2.4.Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat [gedaagde01] tekortgeschoten is in het nakomen van haar zorgplicht. Tot de taak van de assurantietussenpersoon behoort dat hij de verzekeringnemer tijdig opmerkzaam maakt op de gevolgen die hem bekend geworden feiten voor de dekking van de tot zijn portefeuille behorende verzekeringen kunnen hebben. [gedaagde01] had direct na ontvangst van de brief van ASR van 6 juni 2018 contact met [eiser01] op moeten nemen. In de brief geeft ASR ook uitdrukkelijk de met de verzekeringnemer te bespreken opties aan. [gedaagde01] heeft dit nagelaten. [gedaagde01] heeft eind 2018 wel met [eiser01] besproken dat de milieuschadeverzekering zou wijzigen, daarover zijn partijen het eens. Over de inhoud van dat gesprek verschillen partijen echter van mening. De rechtbank volgt [gedaagde01] niet in haar uitleg van het gesprek. De brief van 6 juni 2018 van ASR is geadresseerd aan [gedaagde01] en gelet op de inhoud ook duidelijk bedoeld voor [gedaagde01] als tussenpersoon. Nu deze brief [eiser01] niet heeft bereikt en [eiser01] onbestreden heeft gesteld dat hij geen offerte voor een nieuwe premie met betrekking tot de milieuschadeverzekering heeft ontvangen, is niet waarschijnlijk dat [eiser01] van de hogere premie op de hoogte was. Dat kan dan ook geen aanleiding geweest zijn voor [eiser01] om aan te geven dat hij de verzekering niet wilde continueren. De uitleg die [gedaagde01] aan het gesprek geeft is ook in strijd met het feit dat zich in de verzekeringsmap van [eiser01] , die hem werd overhandigd nadat de brand had plaatsgevonden, stukken bevonden met betrekking tot de milieuschadeverzekering en met de door [eiser01] ontvangen verzekeringsoverzichten van 15 april 2019 en van 7 december 2019 waarop ook “milieuschade” is vermeld. [naam01] heeft ter terechtzitting verklaard dat door ASR de polis wordt opgemaakt en aan [gedaagde01] wordt verstuurd. Bij [gedaagde01] wordt gecontroleerd of de verzekeringen die er op staan van toepassing zijn en worden de polisnummer met de administratie met [gedaagde01] vergeleken. Indien, zoals [gedaagde01] stelt, [eiser01] niet wilde dat milieuschadeverzekering werd gecontinueerd, dan had het voor de hand gelegen dat [gedaagde01] bij het controleren van het voorblad van de polis zou hebben opgemerkt dat die er nog op stond en daarover contact met ASR op moeten nemen. Dat geldt eens temeer omdat haar cliënt als er een risico is verzekerd dat hij/zij niet (langer) wil verzekeren een te hoge premie in rekening wordt gebracht. Aangenomen moet dan ook worden dat [eiser01] de milieuschadeverzekering wilde continueren. Nu [gedaagde01] daarvoor geen zorg heeft gedragen leidt dat tot de conclusie dat zij haar zorgplicht heeft geschonden. [gedaagde01] is dan ook in beginsel aansprakelijk voor de schade die [eiser01] lijdt als gevolg van het ontbreken van de milieuschadeverzekering.
4.2.5.Volgens [gedaagde01] ontbreekt het causaal verband tussen het schenden van haar zorgplicht omdat zij nagelaten zou hebben [eiser01] te wijzen op de risico’s verbonden aan het beëindigen van de milieuschadeverzekering en de schade. [eiser01] , zou, gelet op de hoogte van de premie, de verzekering toch niet zou hebben gecontinueerd.
4.2.6.[eiser01] betwist dat het causaal verband tussen het schenden van de zorgplicht en zijn schade zou ontbreken. Hij heeft niet gezegd heeft dat hij deze verzekering vanwege de hoge premie niet wilde continueren. Omdat hij toch op korte termijn tot sanering van het asbest zou overgaan was een eventuele premieverhoging te overzien. [eiser01] heeft overigens geen offerte ontvangen voor een nieuwe milieuschadeverzekering. De extra premie staat niet in verhouding tot het risico van het niet verzekeren van milieuschade. [eiser01] betaalt per jaar meer dan € 20.000,00 aan premie om zijn risico’s zo goed mogelijk in te dekken.
4.2.7.De rechtbank passeert het verweer van [gedaagde01] . Aangenomen moet worden dat [eiser01] niet op de hoogte was van de premieverhoging. Afgezien daarvan is door [eiser01] onweersproken gesteld dat hij € 20.000,00 per jaar aan verzekeringspremies betaalt. Niet aannemelijk is dan ook dat [eiser01] niet bereid zou zijn geweest de (verhoogde) premie voor de milieuschadeverzekering te betalen. Dit geldt zeker omdat dat, gelet op de saneringsplannen van [eiser01] , slechts voor korte tijd zou zijn.
4.2.8.Aan de zijde van [eiser01] is volgens [gedaagde01] , gelet op de gang van zaken omtrent de continuatie van de milieuschadeverzekering, sprake van eigen schuld. Van hem had verwacht kunnen worden dat hij controleerde of [gedaagde01] wel een vervolg had gegeven op zijn e-mail van 5 november 2018. Dat heeft [eiser01] nagelaten.
4.2.9.[eiser01] betwist gemotiveerd dat [gedaagde01] een beroep op eigen schuld toekomt.
4.2.10.De rechtbank gaat voorbij aan het beroep op eigen schuld door [gedaagde01] . [eiser01] heeft na 5 november 2018 de verzekeringsoverzichten van 15 april 2019 en van 7 december 2019 ontvangen waarop ook “milieuschade” is vermeld. Dat [eiser01] niet heeft opgemerkt dat de door hem te betalen premie niet is gestegen leidt niet tot een ander oordeel. Immers, [eiser01] heeft onbestreden gesteld dat hij in een jaar een bedrag van om en nabij de € 20.000,00 aan verzekeringspremies betaalt en dat hij de premies betaalt die bij hem in rekening worden gebracht ervan uitgaande dat [gedaagde01] zijn belangen goed behartigde. Van dat laatste mocht hij gelet op de in de loop der jaren tussen partijen ontstane verhouding, die erop neerkwam dat [naam02] althans [gedaagde01] [eiser01] alle met verzekeringen samenhangende zorgen uit handen nam, ook uitgaan. Die brengt ook met zich mee dat het niet aan [eiser01] was om te contoleren of [gedaagde01] wel een vervolg had gegeven aan zijn e-mail van 5 november 2018.
4.2.11.[eiser01] vordert, na vermindering van de vordering met een bedrag van € 975,00 ter zake van het in de aanvankelijke berekening opgenomen bedrag ter zake van de kostenspecificatie van [bedrijf02] B.V., een bedrag van € 159.111,15. Daarnaast zouden op basis van die verzekering de kosten van de door [eiser01] ingeschakelde contra expert zijn vergoed. Die kosten bedragen € 5.590,20 inclusief btw.
4.2.12.[gedaagde01] betwist de hoogte van het door [eiser01] gevorderde bedrag. Volgens [gedaagde01] zijn de facturen van [bedrijf03] en [bedrijf04] niet of onvoldoende gespecificeerd. [gedaagde01] stelt voorts ter discussie of de in rekening gebrachte kosten redelijk zijn. De door [bedrijf03] in rekening gebrachte kosten voor de sloop van de loods vallen onder de opstalverzekering. De btw, € 27.538,88, vormt voor [eiser01] geen schade omdat hij ondernemer is. Sommige facturen zijn ook op naam van de eenmanszaak van [eiser01] gesteld. Er is sprake van een dubbeltelling wat betreft de factuur van [bedrijf02] B.V. De factuur van [bedrijf05] B.V. is hoog. Er is een buitenproportioneel aantal uren besteed door twee experts, ook omdat zij betrokken waren bij de opstalverzekering. Gelet op de op de specificatie vermelde omschrijving: “
Ten behoeve van de MSV/aansprakelijkheid adviseur” ziet de factuur kennelijk ook op de onderhavige procedure. Die is dus niet gedekt onder de milieuschadeverzekering. De premie van € 1.884,17 die [eiser01] zou hebben moeten betalen als de milieuschadeverzekering wél was voortgezet moet in mindering gebracht worden op de vordering.
4.2.13.Naar aanleiding van het door [gedaagde01] gevoerde verweer heeft [eiser01] voor wat betreft het van de vordering onderdeel uitmakende bedrag voor de werkzaamheden van [bedrijf03] als productie 32 een budget-indicatie van [bedrijf03] van 10 juni 2020 in het geding gebracht voor de asbestsaneringswerkzaamheden. Dit lijkt de onderbouwing van de door [eiser01] in het geding gebrachte facturen van [bedrijf03] , productie 20, van 16 juni 2020, 22 juni 2020 en de nacalculatie van 30 juni 2020, aangezien dit deelfacturen betreffen ‘volgens afspraak’, hetgeen aansluit bij de eerder verzonden offerte / budget-indicatie. Uit de budget-indicatie blijkt dat deze betrekking heeft op uit te voeren saneringswerkzaamheden van de omliggende terreinen rondom het perceel van de verbrande loods. Deze facturen acht de rechtbank daarmee voldoende onderbouwd en toewijsbaar. De factuur van [bedrijf03] van 16 juli 2020 (productie 20) heeft volgens de omschrijving betrekking op asbestsanering en sloop van de verbrande loods zelf. Deze kosten vallen onder de dekking van de milieuschadeverzekering (productie 4, artikel 2 lid 1 aanhef van de Bijzondere Voorwaarden) en niet onder de opstalverzekering (productie 2, waaruit blijkt dat saneringskosten niet onder opruimkosten vallen). Ook deze factuur acht de rechtbank voldoende onderbouwd en het verweer dat deze kosten onder de opstalverzekering vallen, wordt verworpen. De factuur van [bedrijf04] B.V. heeft [eiser01] nader onderbouwd met productie 33b. Uit deze productie blijkt dat de op de factuur van [bedrijf04] genoemde percelen verontreinigd zijn met asbestresten en gereinigd dienen te worden. Daarmee acht de rechtbank ook deze factuur voldoende onderbouwd. Aan het feit dat de facturen van [naam03] en [bedrijf06] ter zake van door hen als gevolg van de brand geleden schade aan [bedrijf01] zijn gericht, gaat de rechtbank voorbij. Aan [eiser01] kan niet tegengeworpen worden dat zij kennelijk niet op de hoogte waren van het feit dat de schade is ontstaan als gevolg van een aan bij [eiser01] in privé-eigendom toebehorende onroerende zaak. Het verweer met betrekking tot de dubbeltelling van de factuur van [bedrijf02] B.V. behoeft geen bespreking omdat [eiser01] naar aanleiding van dat verweer zijn vordering heeft verminderd. Met betrekking tot de door [gedaagde01] opgeworpen vraag of de door [eiser01] gevorderde kosten redelijk zijn overweegt de rechtbank dat van [gedaagde01] verwacht had mogen worden dat zij had onderbouwd dat deze kosten niet redelijk zijn, indien zij dat als verweer had willen voeren. De rechtbank gaat hier dan ook aan voorbij.
4.2.14.De rechtbank passeert het verweer van [gedaagde01] met betrekking tot de btw. [eiser01] heeft gesteld dat [adres01] een privé-aankoop betrof en de schade ook in privé is geleden. [gedaagde01] is daar zelf ook, [eiser01] wijst daar op, van uitgegaan. [gedaagde01] heeft op het aanvraagformulier van de verzekering, door [eiser01] overgelegd als productie 1, zelf vermeld dat er inclusief btw verzekerd moet worden.
4.2.15.De rechtbank zal op het ter zake van het ontbreken van de milieuschadeverzekering aan schadevergoeding toe te kennen bedrag op grond van artikel 6:100 BW € 1.884,17 in mindering brengen vanwege niet voor de verzekering betaalde premie.
4.2.16.De rechtbank passeert het verweer dat uit de vermelding op de rekening van [bedrijf05] van 27 oktober 2020 opgemaakt zou moeten worden dat deze kosten niet onder de milieuschadeverzekering vallen. Het enkele feit dat daarop ook is vermeld dat de uitgevoerde werkzaamheden mede “Aansprakelijkheid adviseur” betreffen, betekent niet dat er geen sprake is van een contra-expertise die onder de milieuschadeverzekering zou zijn vergoed. Het aantal bestede uren komt de rechtbank voorts niet onredelijk voor. Dat de beide experts ook waren ingeschakeld met betrekking tot de opstalverzekering doet daar niet aan af. Dat betrof de onderverzekering en dus een ander onderzoek. De rechtbank zal het bedrag van de factuur van [bedrijf05] van € 5.590,20 toewijzen.
4.2.17.Al met al bedraagt de toe te kennen schadevergoeding in verband met de milieuschadeverzekering
€ 162.817,18(€ 159.111,15 - € 1.884,17 + € 5.590,20).