Op 15 juni 2023 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een verzoekschrift dat was ingediend op 15 december 2022, waarin verzoeker een schadevergoeding vroeg van de Staat voor geleden schade door ondergane inverzekeringstelling en voorlopige hechtenis. Verzoeker was op 6 januari 2022 aangehouden en in verzekering gesteld, maar op 11 januari 2022 weer in vrijheid gesteld. De officier van justitie had de strafzaak tegen verzoeker op 3 november 2022 geseponeerd. Verzoeker verzocht om een vergoeding van € 960,00 voor de dagen dat hij in voorlopige hechtenis had gezeten, alsook om vergoeding van kosten van rechtsbijstand en een forfaitaire vergoeding voor het indienen van het verzoekschrift.
Tijdens de behandeling in raadkamer op 1 juni 2023 was verzoeker niet aanwezig, maar zijn advocaat, mr. B.P.A. van Beers, was wel aanwezig. De officier van justitie steunde de verzoeken tot vergoeding van de kosten van rechtsbijstand en het forfait voor de indiening, maar betwistte de hoogte van de vergoeding voor de voorlopige hechtenis. De rechtbank overwoog dat verzoeker de tegen hem gerezen verdenking en de daaropvolgende vrijheidsbeneming aan zichzelf te wijten had, en dat er geen gronden van billijkheid waren om een schadevergoeding toe te kennen. De rechtbank wees daarom alle verzoeken tot vergoeding af.
De beslissing werd genomen door mr. A.L. Hoekstra, rechter, in aanwezigheid van griffier J. van ‘t Westende, en werd openbaar uitgesproken op dezelfde dag. Tegen deze beslissing kan binnen veertien dagen door het Openbaar Ministerie en binnen een maand door verzoeker hoger beroep worden ingesteld bij het Gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.