ECLI:NL:RBZWB:2023:4681
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Raadkamer
- Rechtspraak.nl
Bezwaarschrift DNA-onderzoek bij veroordeelden in het kader van de Opiumwet
In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 15 juni 2023 uitspraak gedaan over een bezwaarschrift van een veroordeelde tegen het bepalen en verwerken van zijn DNA-profiel. De veroordeelde, geboren in 2002, had op 3 november 2022 een veroordeling gekregen voor overtredingen van de Opiumwet en stelde dat er sprake was van een uitzondering op de verplichting tot DNA-afname, zoals bedoeld in artikel 2 van de Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden. Hij voerde aan dat het DNA-onderzoek niet van betekenis zou zijn voor de opsporing en vervolging van strafbare feiten, gezien de aard van het misdrijf en zijn jonge leeftijd.
De rechtbank heeft het bezwaar op 1 juni 2023 in besloten raadkamer behandeld, waarbij de gemachtigde advocaat van de veroordeelde en de officier van justitie aanwezig waren. De veroordeelde zelf was niet verschenen. De rechtbank oordeelde dat het bezwaar tijdig en op de juiste wijze was ingediend, maar dat er geen uitzonderingssituatie aanwezig was die het DNA-onderzoek zou kunnen rechtvaardigen. De rechtbank benadrukte dat de aard van de feiten met betrekking tot de Opiumwet juist een belangrijke rol speelt bij de opsporing van verdachten in het drugsmilieu.
Uiteindelijk heeft de rechtbank het bezwaar ongegrond verklaard, met de overweging dat de omstandigheden van de zaak niet voldoende waren om een uitzondering te maken op de verplichting tot DNA-afname. De beslissing werd openbaar uitgesproken door rechter A.L. Hoekstra, in aanwezigheid van griffier J.A.C.M. van 't Westende.