ECLI:NL:RBZWB:2023:4701

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
5 juli 2023
Publicatiedatum
6 juli 2023
Zaaknummer
10236311 CV EXPL 22-3094
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • J. van der Burgt
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Loonvordering en verrekening bij eindafrekening arbeidsovereenkomst

In deze zaak vordert de eiseres, [eiseres01], een loonvordering in het kader van de eindafrekening van haar arbeidsovereenkomst met de gedaagde, [gedaagde01] B.V. De eiseres heeft haar arbeidsovereenkomst opgezegd en stelt dat de gedaagde verplicht is om een eindafrekening op te maken en te betalen. De gedaagde erkent dat er nog een bedrag van € 909,06 bruto aan de eiseres verschuldigd is, maar beroept zich op een tegenvordering wegens onverschuldigde betaling van eerder betaald loon. De kantonrechter heeft de procedure gezamenlijk behandeld en vastgesteld dat de gedaagde abusievelijk een bedrag van € 1.658,81 netto aan de eiseres heeft betaald na het einde van de arbeidsovereenkomst. Hierdoor is de vordering van de eiseres tot betaling van de eindafrekening afgewezen, omdat de gedaagde zich op verrekening kan beroepen. De kantonrechter heeft de eiseres ook veroordeeld in de proceskosten. In reconventie is de vordering van de gedaagde tot terugbetaling van het onverschuldigd betaalde loon toegewezen, met veroordeling van de eiseres in de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANKZEELAND-WEST-BRABANT
Cluster I Civiele kantonzaken
Zittingsplaats Middelburg
Zaaknummer: 10236311 CV EXPL 22-3094
Vonnis van 5 juli 2023
in de zaak van
[eiseres01],
wonende te [woonplaats01] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiseres01] ,
gemachtigde: mr. B.H. Vader,
tegen
de besloten vennootschap
[gedaagde01] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats01] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde01] ,
gemachtigde: Armaere Incassospecialisten & Gerechtsdeurwaarders.

1.De procedure

1.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
de dagvaarding van 6 december 2022 met producties;
de conclusie van antwoord tevens eis in reconventie met producties;
de conclusie van repliek in conventie tevens antwoord in reconventie;
e conclusie van dupliek in conventie tevens repliek in reconventie;
de conclusie van dupliek in reconventie.
1.2
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1
[eiseres01] is op [datum01] 2018 bij [gedaagde01] in dienst getreden als logistiek medewerker op basis van een oproepovereenkomst. De eerste salarisbetaling heeft plaatsgevonden op 25 mei 2018. Dit betreft het salaris over de gewerkte uren in de maand april 2018.
2.2
Op 21 januari 2020 hebben partijen een arbeidsovereenkomst gesloten met een gemiddelde arbeidsomvang van 40 uur per week (hierna: de arbeidsovereenkomst). Deze arbeidsovereenkomst is met terugwerkende kracht ingegaan op 1 januari 2020.
2.3
[eiseres01] heeft de arbeidsovereenkomst op 28 september 2021 opgezegd met inachtneming van de opzegtermijn van twee maanden. De arbeidsovereenkomst is hierdoor geëindigd op [datum02] 2021.
2.4
Op 21 december 2021 heeft nog een betaling plaatsgevonden van [gedaagde01] aan [eiseres01] van € 1.658,81 netto.
2.5
In januari 2022 is door [gedaagde01] de eindafrekening opgemaakt. Aan vakantietoeslag, eenmalige uitkering en uitbetaling van verlofuren is [gedaagde01] aan [eiseres01] in totaal een bedrag van € 572,08 netto verschuldigd.
2.6
Op 25 juli 2022 heeft Classic Incasso B.V. namens [gedaagde01] een aanmaning verzonden aan [eiseres01] waarin zij de betaling eist van een bedrag van € 1.261,17 aan hoofdsom, rente en buitengerechtelijke incassokosten. De toelichting hierop volgt uit de e-mail van 29 juli 2022:
“De in onze brief van 25 juli genoemde hoofdsom ad € 1086,73 betreft te veel ontvangen salaris.
Situatie:
December loonstrook is wel betaald en had niet gemoeten (uit dienst [datum02] )
Januari is eindafrek, maar die hebben we niet betaald. Per saldo resteert aan hoofdsom derhalve € 1086,73.
In de bijlage de loonstroken alsook een eerder verzoek van cliente tot betaling aan betrokkene.”
2.7
Sindsdien hebben (de gemachtigden van) partijen over en weer standpunten uitgewisseld. Daarbij heeft de gemachtigde van [eiseres01] op 5 augustus 2022 ook per ommegaande betaling gevorderd van de eindafrekening.
De uitwisseling heeft er uiteindelijk niet toe geleid dat één van de partijen tot betaling is overgegaan.

3.Het geschil

In conventie
3.1
[eiseres01] vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde01] te veroordelen om binnen een week na het in deze te wijzen vonnis te betalen:
de eindafrekening van € 909,06 bruto;
de wettelijke verhoging van € 454,53 bruto;
de buitengerechtelijke incassokosten van € 204,53;
met veroordeling van [gedaagde01] in de proceskosten.
3.2
[eiseres01] legt - kort en zakelijk weergegeven - aan haar vordering ten grondslag dat [gedaagde01] uit hoofde van de tussen partijen gesloten arbeidsovereenkomst verplicht is na het einde daarvan een eindafrekening op te maken en, bij een positieve uitkomst, te betalen. [gedaagde01] is ten aanzien van deze verplichting in gebreke gebleven. [gedaagde01] moet daarom ook de wettelijke verhoging ex artikel 7:625 van het Burgerlijk Wetboek ter hoogte van 50% over de eindafrekening betalen.
3.3
[gedaagde01] erkent dat [eiseres01] in het kader van de eindafrekening nog € 909,06 bruto (€ 572,08 netto) van [gedaagde01] te vorderen heeft. [gedaagde01] heeft echter een tegenvordering op [eiseres01] . Sinds 1 januari 2020 betaalt [gedaagde01] het loon over een bepaalde maand aan het einde van die maand. [gedaagde01] heeft op 21 december 2021, na het einde van de arbeidsovereenkomst, abusievelijk nog aan [eiseres01] het loon over die maand ter hoogte van € 1.658,81 netto betaald. Deze betaling vond zonder rechtsgrond en dus onverschuldigd plaats. [gedaagde01] heeft de vorderingen over en weer verrekend, zodat aan [eiseres01] geen betaling van de eindafrekening meer toekomt. Die vordering moet dan ook worden afgewezen. Dit heeft tot gevolg dat ook de vorderingen tot betaling van de wettelijke verhoging en de buitengerechtelijke incassokosten moeten worden afgewezen en dat [eiseres01] moet worden veroordeeld in de proceskosten.
In reconventie
3.4
[gedaagde01] vordert bij vonnis [eiseres01] te veroordelen tot betaling van € 1.086,73 aan onverschuldigd betaald loon, te vermeerderen met de wettelijke rente en de buitengerechtelijke incassokosten, met veroordeling van [eiseres01] in de proceskosten. [gedaagde01] heeft aan haar vordering dezelfde standpunten als aan haar verweer in conventie ten grondslag gelegd.
3.5
[eiseres01] concludeert tot afwijzing van de vordering. Volgens [eiseres01] heeft [gedaagde01] loon over een bepaalde maand vanaf de aanvang van de dienstbetrekking pas in de opvolgende maand uitbetaald. De betaling van 21 december 2021 ziet dus op het loon over de maand november 2021 en niet, zoals [gedaagde01] stelt, over de maand december 2021. Er heeft geen onverschuldigde betaling plaatsgevonden.

4.De beoordeling

4.1
Gelet op de samenhang van de vorderingen in conventie en reconventie zal de kantonrechter deze gezamenlijk behandelen.
4.2
[gedaagde01] heeft de vordering van [eiseres01] tot betaling van de eindafrekening van € 909,06 bruto (€ 572,08 netto) erkend. De vordering van [eiseres01] in conventie ligt daarom in beginsel voor toewijzing gereed, tenzij [gedaagde01] slaagt in haar verweer dat zij een tegenvordering heeft op [eiseres01] en zij deze met de vordering van [eiseres01] mocht verrekenen. De vordering van [eiseres01] is lager dan de tegenvordering van [gedaagde01] , waardoor een geslaagd beroep op verrekening ertoe leidt dat de vordering in conventie moet worden afgewezen en de vordering in reconventie moet worden toegewezen.
4.3
[gedaagde01] stelt dat zij in december 2021 een bedrag van € 1.658,81 netto onverschuldigd aan [eiseres01] heeft betaald. Het is aan [gedaagde01] om haar verweer op dit punt, na de gemotiveerde betwisting daarvan door [eiseres01] , nader te onderbouwen. In dat kader voert [gedaagde01] aan dat partijen te laat overeenstemming hebben bereikt over een vaste arbeidsomvang om het loon over de maand januari 2020 nog in diezelfde maand uit te kunnen betalen. [gedaagde01] heeft het loon naar eigen zeggen gecorrigeerd in maart 2020 en is vanaf dat moment overgegaan tot uitbetaling in dezelfde maand. [gedaagde01] heeft bij dupliek in conventie, repliek in reconventie nader toegelicht hoe zij deze correctie heeft berekend. Uit de door [gedaagde01] in het geding gebrachte stukken blijkt ook dat in maart 2020 een veel hoger loon is uitbetaald dan in de twee maanden daarvoor en de maanden erna. [eiseres01] heeft niet betwist dat zij die maand een betaling van € 2.615,57 netto heeft ontvangen. Evenmin heeft [eiseres01] een nadere verklaring gegeven voor deze hogere betaling. Naar het oordeel van de kantonrechter staat daarmee vast dat [eiseres01] met ingang van 1 januari 2020 het loon over een bepaalde maand in diezelfde maand kreeg betaald, in plaats van in de maand erop. Het beroep van [gedaagde01] op onverschuldigde betaling is terecht. [eiseres01] heeft verder geen verweer gevoerd tegen de verrekening door [gedaagde01] van de eindafrekening met deze onverschuldigde betaling.
4.4
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de verbintenis tot betaling van de eindafrekening in zijn geheel teniet is gegaan. [eiseres01] heeft dus niets meer te vorderen van [gedaagde01] , zodat haar vordering wordt afgewezen. Het gevolg daarvan is dat ook de vorderingen in conventie tot betaling van de wettelijke verhoging en de buitengerechtelijke incassokosten worden afgewezen.
4.5
Door de verrekening gaat ook een deel van de verbintenis tot terugbetaling van de onverschuldigde betaling teniet. [gedaagde01] heeft in totaal nog € 1.086,73 tegoed van [eiseres01] (€ 1.658,81 - € 572,08). Dit bedrag komt overeen met de vordering van [gedaagde01] in reconventie. Dit bedrag is dus toewijsbaar. [eiseres01] heeft geen afzonderlijk verweer gevoerd tegen de wettelijke rente over de vordering, zodat ook deze wordt toegewezen vanaf de dag van de indiening van de vordering, zijnde 11 januari 2023. De gevorderde buitengerechtelijke incassokosten worden afgewezen, nu de hiervoor genoemde brief van 25 juli 2022 niet voldoet aan de eisen die artikel 6:96 lid 6 BW daaraan stelt. Er is immers een te korte termijn, namelijk slechts vijf dagen, voor betaling gegund.
4.6
In conventie wordt [eiseres01] als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten, waaronder de nakosten. Tot aan dit vonnis worden de proceskosten aan de zijde van [gedaagde01] als volgt vastgesteld:
- salaris gemachtigde
398,00
(2,00 punten × € 199,00)
- totaal
398,00
4.9
Ook in reconventie wordt [eiseres01] als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten veroordeeld. Tot aan dit vonnis worden de proceskosten aan de zijde van [gedaagde01] vastgesteld op € 199,00 (2,00 punten x factor 0,5 x € 199,00).
4.1
De kantonrechter begroot de na dit vonnis te maken kosten op € 99,50 aan salaris gemachtigde, indien [eiseres01] niet vrijwillig binnen 14 dagen na aanschrijving van de gemachtigde van [gedaagde01] volledig aan haar veroordeling voldoet.

5.De beslissing

De kantonrechter:
In conventie
wijst de vorderingen van [eiseres01] af;
veroordeelt [eiseres01] in de kosten van dit geding, aan de zijde van [gedaagde01] tot op heden vastgesteld op € 398,00;
In reconventie
veroordeelt [eiseres01] aan [gedaagde01] te betalen een bedrag van € 1.086,73, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 11 januari 2023 tot aan de dag van algehele voldoening;
veroordeelt [eiseres01] in de kosten van dit geding, aan de zijde van [gedaagde01] tot op heden vastgesteld op € 199,00;
wijst het meer of anders gevorderde af;
In conventie en reconventie
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad voor zover het de veroordelingen betreft.
Dit vonnis is gewezen door mr. Van der Burgt en in het openbaar uitgesproken op 5 juli 2023.