ECLI:NL:RBZWB:2023:4783

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
10 juli 2023
Publicatiedatum
10 juli 2023
Zaaknummer
02/057570-23
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor het vervoeren van xtc-pillen en het in voorraad hebben van ketamine met strafoplegging

Op 10 juli 2023 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die samen met een mededader ongeveer 5.000 xtc-pillen en 3.750 gram ketamine heeft vervoerd. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 240 uur en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 204 dagen, met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank heeft hierbij rekening gehouden met de jonge leeftijd van de verdachte, zijn bekentenis en persoonlijke omstandigheden. De verdachte heeft 36 dagen in voorarrest gezeten, wat in mindering wordt gebracht op de opgelegde straf. De rechtbank benadrukt dat de voorwaardelijke straf dient als waarschuwing om recidive te voorkomen. De officier van justitie had een zwaardere straf geëist, maar de rechtbank heeft de persoonlijke omstandigheden van de verdachte zwaarder laten wegen. De verdachte heeft eerder een veroordeling voor een drugsdelict in België gehad, maar de rechtbank beschouwt dit als een jeugdzonde. De rechtbank heeft ook de impact van de detentie op de verdachte meegewogen, evenals zijn plannen voor de toekomst, waaronder een opleiding tot hondentrainer. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van een deel van de tenlastelegging, omdat niet onomstotelijk kon worden bewezen dat hij de volledige hoeveelheid xtc-pillen had vervoerd.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/057570-23
vonnis van de meervoudige kamer van 10 juli 2023
in de strafzaak tegen
[verdachte01]
geboren op [geboortedatum01] 1999 te [geboorteplaats01] ( [geboorteland01] )
wonende te [adres01] ( [gemeente01] , [land01] )
raadsvrouw mr. C.R. Pirone, advocaat te Rijen

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 26 juni 2023, waarbij de officier van justitie, mr. R.M.A. in ‘t Veld, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte in Goirle op 24 februari 2023 samen met anderen in een auto:
  • opzettelijk ruim 10.000 xtc-pillen heeft vervoerd (feit 1) en
  • zonder registratie ruim 3750 gram ketamine in voorraad heeft gehad (feit 2).

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht beide feiten in hun geheel wettig en overtuigend bewezen, gelet op de inhoud van het dossier en de bekennende verklaring van verdachte.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw is van mening dat de rechtbank niet tot een volledige bewezenverklaring van feit 1 kan komen. Zij wijst daarbij op de onduidelijkheden en onzorgvuldigheden in het dossier over de SIN-nummers [nummer01] en [nummer02] / [nummer03] . Deze hebben volgens de raadsvrouw tot gevolg dat niet kan worden bewezen dat verdachte de hoeveelheid xtc-pillen in de tenlastelegging onder feit 1 (in ieder geval niet de hoeveelheid die behoort bij het monster [nummer02] ), heeft vervoerd.
Voor de overige ten laste gelegde hoeveelheid onder feit 1 (te weten 2744,5 gram MDMA) en voor het tenlastegelegde onder feit 2 acht de raadsvrouw voldoende wettig en overtuigend bewijs aanwezig.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Feit 1 (medeplegen van het vervoeren van een hoeveelheid MDMA in de vorm van xtc-pillen)
De rechtbank volgt de raadsvrouw in haar betoog dat er onduidelijkheden zijn over de SIN-nummers [nummer02] en [nummer01] . [verbalisant01] heeft in zijn aanvankelijke proces-verbaal van bevindingen (pagina 73 van het dossier) melding gemaakt van het versturen van een monster met SIN-nummer [nummer01] naar het Nederlands Forensisch Instituut (hierna: NFI). Uit de rapportage van het NFI blijkt echter dat geen monster met dit SIN-nummer is onderzocht, maar wel een monster met het SIN-nummer [nummer02] .
Weliswaar heeft [verbalisant01] in een aanvullend proces-verbaal van 17 juni 2023 verklaard dat SIN-nummer [nummer01] eigenlijk [nummer04] moet zijn, maar hij heeft in dat proces-verbaal ook verklaard dat bij SIN-nummer [nummer03] het goednummer eindigend op [nummer05] behoort.
Dit goednummer behoort volgens het proces-verbaal van bevindingen van de verbalisanten [verbalisant02] en [verbalisant03] (pagina 87 van het dossier) niet bij SIN-nummer [nummer03] dan wel [nummer02] , maar bij SIN-nummer [nummer06] .
Overigens heeft het NFI niet een monster met SIN-nummer [nummer04] onderzocht, maar een monster met SIN-nummer [nummer07] . De eerdere onduidelijkheid die bestond over de SIN-nummers [nummer02] en [nummer01] is door dit aanvullende proces-verbaal dan ook niet weggenomen, maar eerder vergroot.
Gelet op het voorgaande staat voor de rechtbank niet onomstotelijk vast dat het door het NFI onderzochte monster ( [nummer02] ) daadwerkelijk thuishoort bij dit opsporingsonderzoek. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verdachte moet worden vrijgesproken van de hoeveelheid xtc-pillen die afkomstig is van het monster [nummer02] . De rechtbank benadrukt dat het onderzoek naar de werkzame stof(fen) in aangetroffen middelen zeer relevant kan zijn in het kader van bewijs, om welke reden zorgvuldigheidswaarborgen goed in acht dienen te worden genomen. De rechtbank is van oordeel dat door de politie in dit dossier onzorgvuldig gehandeld is bij het selecteren van monsters uit de aangetroffen hoeveelheden pillen en/of het koppelen van SIN-nummers aan deze monsters en/of het koppelen van een goednummer aan deze monsters.
Wel acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte opzettelijk tezamen en in vereniging met een ander
een hoeveelheidvan een materiaal bevattende MDMA heeft vervoerd. Die hoeveelheid betreft dan de inhoud van een zak met xtc-pillen, zich bevindende in een verfemmer in de auto, die door de politie is verdeeld over drie zakken met de goednummers eindigend op [nummer08] , [nummer09] en [nummer10] . Hiervan is een monster genomen met SIN-nummer [nummer11] , welk monster vervolgens door het NFI is getest, waarbij is vastgesteld dat het monster MDMA bevat.
Verdachte heeft dit feit bekend, daarom wordt volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen.
Wanneer in de bewijsmiddelen hierna wordt verwezen naar een paginanummer, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een pagina van het eindproces-verbaal met dossiernummer PL2000-2023048994 van de regionale eenheid politie Zeeland-West-Brabant, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren en doorgenummerd van 1 tot en met 162, met daarachter gevoegd nog een aantal ongenummerde kennisgevingen van inbeslagneming.
De rechtbank acht het feit wettig en overtuigend bewezen op grond van:
  • het proces-verbaal van bevindingen van verbalisanten [verbalisant04] en [verbalisant05] , pagina 47;
  • het proces-verbaal van bevindingen van [verbalisant01] , pagina’s 72 en 73;
  • het proces-verbaal van bevindingen van verbalisanten [verbalisant02] en [verbalisant03] , pagina’s 86 en 87;
  • het rapport van hert NFI met zaaknummer 2023.02.15.002, pagina 89;
  • de kennisgeving van inbeslagneming met nummer PL2000-2023048848-21 (ongenummerd, digitale pagina’s 171 van 179 t/m 173 van 179);
- de bekennende verklaring van verdachte afgelegd tijdens de zitting van 26 juni 2023;
- de bekennende verklaring van [medeverdachte01] , pagina’s 124 en 127 t/m 130.
Feit 2 (medeplegen van het in voorraad hebben van 3752,5 gram ketamine, SIN-nummer [nummer] )
Verdachte heeft dit feit bekend, daarom wordt volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen.
Wanneer in de bewijsmiddelen hierna wordt verwezen naar een paginanummer, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een pagina van het eindproces-verbaal met dossiernummer PL2000-2023048994 van de regionale eenheid politie Zeeland-West-Brabant, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren en doorgenummerd van 1 tot en met 162, met daarachter gevoegd nog een aantal ongenummerde kennisgevingen van inbeslagneming.
De rechtbank acht het feit wettig en overtuigend bewezen op grond van:
  • het proces-verbaal van bevindingen van verbalisanten [verbalisant04] en [verbalisant05] , pagina 47;
  • het proces-verbaal van bevindingen van [verbalisant01] , pagina’s 72 en 73;
  • het proces-verbaal van bevindingen van verbalisanten [verbalisant02] en [verbalisant03] , pagina’s 86 en 88;
  • het rapport van hert NFI met zaaknummer 2023.04.06.181, pagina 93;
  • de kennisgeving van inbeslagneming met nummer PL2000-2023048848-28 (ongenummerd, digitale pagina’s 177 van 179 t/m 179 van 179);
  • de schriftelijke ambtsedige verklaring van de inspecteur van de Inspectie Gezondheids-zorg en Jeugd d.d. 24 mei 2023, waarin wordt geconcludeerd dat het product [nummer] voldoet aan de omschrijving van het begrip werkzame stof als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder x.l, van de Geneesmiddelenwet;
- de bekennende verklaring van verdachte afgelegd tijdens de zitting van 26 juni 2023;
- de bekennende verklaring van [medeverdachte01] , pagina’s 124 en 127 t/m 131.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1
op 24 februari 2023 te Goirle, tezamen en in vereniging met een ander,
opzettelijk heeft vervoerd,
een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA, zijnde MDMA een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
2
op 24 februari 2023 te Goirle tezamen en in vereniging met een ander,
zonder registratie een hoeveelheid ketamine (te weten 3752,5 gram), in voorraad heeft gehad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van
24 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 8 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft gepleit voor een onvoorwaardelijke gevangenisstraf die niet langer is dan de tijd die verdachte in voorarrest heeft gezeten. Zij heeft daarbij verwezen naar jurisprudentie over straffen bij soortgelijke feiten en naar de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Hij heeft zijn verantwoordelijkheid genomen door de feiten te bekennen.
Het over verdachte opgemaakte reclasseringsrapport is zeer beperkt en eenzijdig, mede door taalproblemen en door toedoen van de reclassering zelf.
Weliswaar is verdachte eerder veroordeeld voor een drugsdelict in België, maar dat feit, dat om cannabis ging, heeft hij gepleegd toen hij net 18 jaar was en toen zijn een werkstraf en een geldboete opgelegd. Verdachte is bezig zijn leven weer op de rit te krijgen. Hij woont bij zijn vriendin en zal in september een opleiding starten tot hondentrainer. Hij hoopt hiermee een diploma te krijgen en een werkend bestaan te kunnen opbouwen. Sinds zijn detentie heeft verdachte, mede door de impact van die detentie, geen drugs meer gebruikt. Hij is gefocust op een ander en beter leven. Hij weet ook heel goed dat hij fout is geweest en de raadsvrouw schat de kans op recidive als laag in.
Verdachte heeft zelf nog ter zitting verklaard dat hij zijn detentie als zeer zwaar heeft ervaren en daarvan geschrokken is. Hij zal nu niet meer het aanbod aannemen van iemand om drugs af te leveren. Sinds zijn detentie is hij gestopt met het gebruiken van drugs. Hij heeft verder geen hulp voor nodig om daar vanaf te blijven.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Feit 1
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het samen met zijn mededader vervoeren van een grote hoeveelheid xtc-pillen, namelijk ongeveer 5000 pillen met een totaalgewicht van 2744,5 gram. Deze pillen bleken in de auto van zijn mededader te liggen en de bedoeling was om die pillen ergens in de buurt van Goirle, waar hij is aangehouden, af te leveren.
Het is een feit van algemene bekendheid dat harddrugs een bedreiging vormen voor de volksgezondheid, gelet op het verslavende karakter. Bovendien gaat de handel in harddrugs veelal gepaard met verschillende vormen van criminaliteit, geweldsdelicten en illegale geldstromen, waarbij de drugshandel een belangrijke schakel vormt in de keten van criminele ondermijnende activiteiten die de samenleving ernstig ontwrichten. Verdachte vervulde in deze keten een rol door harddrugs te vervoeren. Hij heeft enkel gehandeld uit winstbejag zonder zich om de gevolgen voor de uiteindelijke afnemers van harddrugs en de samenleving te bekommeren.
De rechtbank houdt bij de strafoplegging in strafverlagende zin rekening met het feit dat verdachte direct na zijn aanhouding het bewezenverklaarde heeft bekend. Overigens heeft de rechtbank niet de indruk dat verdachte het achterste van zijn tong heeft laten zien en niet heeft willen of kunnen zeggen wie zijn opdrachtgever(s) wa(s)(ren).
Ook houdt de rechtbank rekening met de nog jonge leeftijd van verdachte.
Verdachte heeft bovendien verklaard dat de detentie een zodanige impact heeft gehad dat hij zich niet nogmaals zal schuldig maken aan een soortgelijk feit. Zijn tijd in detentie heeft er ook voor gezorgd dat hij is gestopt met het gebruiken van drugs, aldus verdachte. Dat verdachte daadwerkelijk is gestopt met het gebruiken van drugs is verder niet onderbouwd. Ook is de rechtbank van echte daadkracht bij verdachte (nog) niet gebleken. Sinds hij op 31 maart 2023 is vrijgekomen heeft hij geen werk gevonden en heeft hij zich in feite alleen met zijn hond en het huishouden bezig gehouden. Zijn vriendin onderhoudt hem. Deze situatie acht de rechtbank - in het kader van de kans op recidive - zorgelijk.
Weliswaar is verdachte in België op 20 november 2020 veroordeeld voor handel in drugs tot een werkstraf van 90 uur en een voorwaardelijke geldboete van € 8.000,=, maar het betreft dan een feit dat gepleegd is in de periode van 1 januari 2018 tot en met 30 mei 2018. Verdachte was toen net 18 jaar oud. De rechtbank weegt deze eerdere veroordeling wel in strafverhogende zin mee bij de strafoplegging, maar slechts in lichte mate. Zij beschouwt dit eerdere feit als een jeugdzonde.
De rechtbank zal in mindere mate rekening houden met de inhoud van het over verdachte opgemaakte reclasseringsrapport van 22 juni 2023, nu taalproblemen en communicatie-problemen er mogelijk voor hebben gezorgd dat slechts een beperkt rapport tot stand is gekomen.
Bij de oplegging van de soort en de hoogte van de straf houdt de rechtbank rekening met de door het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) geformuleerde oriëntatiepunten alsmede met straffen die in vergelijkbare zaken worden opgelegd.
Bij het vervoeren van een hoeveelheid van tussen de 2000 en 3000 gram harddrugs past in beginsel als uitgangspunt een gevangenisstraf van 12 maanden onvoorwaardelijk.
Gelet op de genoemde persoonlijk omstandigheden zal de rechtbank echter een grotendeels andersoortige en lagere straf opleggen. Daarbij betrekt de rechtbank dat niet alleen vergelding en afschrikking van anderen doelen (kunnen) zijn van een bestraffing, maar ook het voorkomen van recidive.
In het geval van verdachte overweegt de rechtbank dat hij inmiddels 36 dagen in voorarrest heeft gezeten en daarna op 31 maart 2023 door het hof uit zijn voorlopige hechtenis is geschorst, waarna hij gestopt zou zijn met het gebruiken van drugs. In september 2023 zal hij te starten met een opleiding. De rechtbank wil dit ingeslagen pad niet doorkruisen door verdachte opnieuw naar de gevangenis te sturen. De kans is dan groter dat hij daarna terugvalt in crimineel gedrag. Het is de rechtbank bekend dat een langer verblijf in de gevangenis juist tot meer crimineel gedag kan leiden, zeker bij jongere personen die nog sterk beïnvloedbaar zijn. De samenleving heeft er belang bij dat dat niet gebeurt.
De rechtbank zal verdachte, gelet op al het bovenstaande, vooralsnog het voordeel van de twijfel geven.
Dit alles maakt dat de rechtbank van oordeel is dat een taakstraf van 240 uur met daarnaast een gevangenisstraf van 240 dagen waarvan 204 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar, met aftrek van het reeds ondergane voorarrest, passend en noodzakelijk is.
De rechtbank beschouwt deze lange voorwaardelijke gevangenisstraf als een ultieme waarschuwing voor verdachte en gaat ervan uit dat deze voorwaardelijke straf voldoende afschrikkende werking heeft om verdachte te behoeden van het opnieuw plegen van strafbare feiten.
De officier van justitie is bij zijn eis uitgegaan van een integrale bewezenverklaring van
feit 1. Nu de rechtbank feit 1 slechts deels bewezen acht en zij de persoonlijke omstandigheden van verdachte zwaarder weegt dan de officier van justitie, legt zij een lagere straf op dan door de officier van justitie is gevorderd.
De rechtbank gaat ervan uit dat de officier van justitie stappen zal ondernemen om de taakstraf over te dragen aan de Belgische autoriteiten in het kader van de WET Wederzijdse Erkenning en Tenuitvoerlegging vrijheidsbenemende en voorwaardelijke Sancties (WETS). Hij dient daartoe contact op te nemen met de afdeling WETS-ETM om die overdacht te bewerkstelligen.
Feit 2
Verdachte heeft zich - naast feit 1 - schuldig gemaakt aan het samen en in vereniging met een ander in voorraad hebben van ketamine, zijnde een werkzame stof als bedoeld in artikel 1 van de Geneesmiddelenwet.
Dit bewezenverklaarde feit betreft een overtreding en geen misdrijf, nu niet ten laste is gelegd dat dit feit
opzettelijkis gepleegd. Het feit kan worden bestraft met hechtenis van ten hoogste een jaar, een taakstaf of een geldboete van de 4e categorie.
De werkzame stof ketamine valt vanwege de geneeskundige toepassingen onder de Geneesmiddelenwet. Artikel 38 lid 1 van de Geneesmiddelenwet beoogt met name de volksgezondheid te beschermen en mede tegen die achtergrond de legale productieketen van geneesmiddelen te versterken en de illegale productie, handel of bezit ervan te verbieden. Ketamine wordt echter steeds vaker buiten het reguliere circuit voor recreatieve doeleinden gebruikt als dissociatief tripmiddel, anders gezegd: een partydrug. Dit betekent een lucratieve afzetmarkt voor criminelen.
Ketamine is verslavend en bij langdurig en frequent gebruik schadelijk voor de gezondheid. Bij dergelijk gebruik kan een aantal cognitieve functies achteruit gaan en kunnen problemen aan de urinewegen optreden, met incontinentie tot gevolg, ook bij jonge mensen. Qua werking is ketamine vergelijkbaar met harddrugs en de illegale productie en handel van deze stof ondermijnen net als Opiumwetdelicten de samenleving en brengen risico’s voor de gezondheid en veiligheid met zich. Verdachte heeft door het in voorraad hebben van deze hoeveelheid ketamine een bijdrage geleverd aan dit illegale circuit waarbij bovendien andere vormen van (zware) criminaliteit zeer wel denkbaar zijn.
Anderzijds is de rechtbank van oordeel dat het zwaartepunt qua strafoplegging ligt bij het onder feit 1 bewezenverklaarde Opiumwetmisdrijf, waarop immers een veel hogere strafbedreiging rust.
De rechtbank acht het dan ook, rekening houdend met de hierboven onder feit 1 al vermelde persoonlijke omstandigheden van verdachte en de straf die voor feit 1 wordt opgelegd, passend en noodzakelijk om een onvoorwaardelijke geldboete op te leggen van € 300,=. Daarbij is ook rekening gehouden met de omstandigheid dat dit feit door verdachte is gepleegd om op een gemakkelijke manier geld te verdienen en een geldboete die door verdachte op te brengen moet zijn, in dat geval een passende sanctie is.

7.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 23, 24c, 47 en 62 van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet, de artikelen 1, 2 en 6 van de Wet op de economische delicten en artikel 38 van de Geneesmiddelenwet, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

8.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1:medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder B, van
de Opiumwet gegeven verbod;
feit 2:medeplegen overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 38, eerste lid, van
de Geneesmiddelenwet;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
ten aanzien van het onder 1 bewezenverklaarde feit
- veroordeelt verdachte voor het onder 1 bewezenverklaarde tot
een taakstraf van240 uren;
- beveelt dat indien verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht,
vervangende hechteniszal worden toegepast van
120 dagen;
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 240 dagen, waarvan 204 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van dit vonnis in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
ten aanzien van het onder 2 bewezenverklaarde feit
- veroordeelt verdachte tot
een geldboete van € 300,=;
- bepaalt dat bij niet betaling van de geldboete,
vervangende hechteniszal worden toegepast van
6 dagen;
Voorlopige hechtenis
- heft het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis op.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Veldhuizen, voorzitter, mr. T.M. Brouwer en
mr. C. Hofman, rechters, in tegenwoordigheid van E.A.J. de Roos, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 10 juli 2023.
Mr. Hofman en de griffier zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.