ECLI:NL:RBZWB:2023:4786

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
10 juli 2023
Publicatiedatum
10 juli 2023
Zaaknummer
22/1138
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de definitieve aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen 2020 na bezwaar

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 10 juli 2023, wordt het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van de belastingdienst behandeld. De inspecteur had aan belanghebbende voor het jaar 2020 een definitieve aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd, welke door belanghebbende als onterecht werd bestempeld. De rechtbank beoordeelt of de aanslag terecht is opgelegd en of deze tot het juiste bedrag is vastgesteld.

De rechtbank concludeert dat de inspecteur de aanslag IB/PVV 2020 terecht heeft vastgesteld, maar dat deze verminderd moet worden tot een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 14.226, rekening houdend met een te verrekenen loonheffing van € 2.757. De rechtbank wijst erop dat de inspecteur in zijn verweerschrift eerder had aangegeven niet terug te komen op bepaalde correcties, maar dat deze correcties in het voordeel van belanghebbende zijn.

De rechtbank vernietigt de uitspraak op bezwaar en vermindert de definitieve aanslag. Tevens wordt de inspecteur verplicht het griffierecht aan belanghebbende te vergoeden. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Roermond
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 22/1138

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 juli 2023 in de zaak tussen

[belanghebbende], uit [plaats], belanghebbende,

en

de inspecteur van de belastingdienst, de inspecteur.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 20 januari 2022.
1.1.
De inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 2020 een aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd met aanslagnummer [aanslagnummer].H.06.01 (de definitieve aanslag).
1.2.
De inspecteur heeft het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard. De inspecteur heeft daarbij de aanslag gehandhaafd.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 6 juni 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen namens de inspecteur [inspecteur] en [inspecteur]. Belanghebbende heeft zich afgemeld voor de zitting.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of de inspecteur de aanslag IB/PVV 2020 terecht en tot het juiste bedrag heeft vastgesteld. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbende.
2.1.
Naar het oordeel van de rechtbank moet de aanslag IB/PVV 2020 worden verminderd tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 14.226, waarbij rekening wordt gehouden met een bedrag aan te verrekenen loonheffing van € 2.757. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Feiten

3. De inspecteur heeft met dagtekening 15 januari 2020 een voorlopige aanslag IB/PVV 2020 aan belanghebbende opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 18.774. Deze aanslag was gebaseerd op een inschatting van de situatie in 2020 en resulteerde in een teruggaaf van € 1.277.
3.1.
Op 26 maart 2021 heeft belanghebbende een papieren aangifte IB/PVV 2020 ingediend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning (box 1) van € 15.153, als volgt gespecificeerd:
Inhoudingsplichtige
Inkomsten
Loonheffing
[V.O.F.]
€ 653,44
€ 8,67
[B.V.]
€ 3.205
€ 388
UWV
€ 11.295 +
€ 2.281 +
Totaal (afgerond)
€ 15.153
€ 2.678
3.2.
Met dagtekening 25 juni 2021 heeft de inspecteur de definitieve aanslag IB/PVV 2020 opgelegd. De inspecteur heeft daarbij, behoudens de hierna omschreven discrepantie door het inlezen van het handgeschreven aangiftebiljet in de computer (de afwijking), de aangifte gevolgd. Blijkens het verweerschrift bestond de afwijking erin dat in de handgeschreven aangifte het ingevulde bedrag ten aanzien van de door [V.O.F.] ([V.O.F.]) ingehouden loonheffing van € 8,67 ten onrechte is ingelezen als € 88. Als gevolg daarvan is bij de definitieve aanslagoplegging een bedrag van € 2.757 [1] aan te verrekenen loonheffing in aanmerking genomen, resulterend in een te betalen bedrag van € 1.358.
3.3.
Dat bij de definitieve aanslagoplegging een hoger bedrag aan te verrekenen loonheffing in aanmerking is genomen dan belanghebbende als ingehouden loonheffing in zijn aangifte heeft vermeld (zie 3.2), is in het voordeel van belanghebbende. De inspecteur heeft daarover zijn verweerschrift het volgende opgemerkt:
“ Tot slot vult belanghebbende bij de ingehouden loonheffing van [V.O.F.] een bedrag in van € 8,67. De computer heeft dit gelezen als zijnde € 88. Deze afwijking is in voordeel van belanghebbende, waardoor de aanslag eerder te laag dan te hoog is vastgesteld. Hierop wordt niet teruggekomen.”
3.4.
Belanghebbende woont in 2020 in een appartement aan de [adres] in [plaats] (het appartement). Het appartement kwalificeert als eigen woning in de zin van de wet [2] . De WOZ-waarde van het appartement bedroeg in 2020 € 86.000. Belanghebbende heeft voor het appartement over het jaar 2020 € 1.442 hypotheekrente betaald aan [N.V.] (hypotheekrente).

Motivering

Is terecht een definitieve aanslag opgelegd?
4. Belanghebbende stelt dat de aanslag ten onrechte aan hem is opgelegd. Hij voert daartoe aan dat de voorlopige aanslag IB/PVV 2020 te laag was, waardoor hij bij de definitieve aanslagoplegging ten onrechte is geconfronteerd met een te betalen bedrag. Volgens belanghebbende mag de definitieve aanslag niet hoger zijn dan de voorlopige aanslag omdat belanghebbende dan moet bijbetalen.
4.1.
Belanghebbendes stelling is onjuist. Op grond van de wet [3] kan de inspecteur een voorlopige aanslag opleggen. De bepaling van het bedrag van een voorlopige aanslag is naar de aard een schatting. [4] Dit brengt met zich mee dat de definitieve aanslag kan afwijken van de voorlopige aanslag en dus ook hoger kan zijn. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de inspecteur dus de definitieve aanslag rechtmatig aan belanghebbende opgelegd.
Is de definitieve aanslag te hoog vastgesteld?
5. De inspecteur heeft in zijn tiendagenstuk een voordeel voor belanghebbende geconstateerd. Belanghebbende heeft namelijk in de aangifte ten aanzien van de eigen woning (zie 3.4) geen hypotheekrenteaftrek geclaimd. Zonder dat belanghebbende dit stelt, heeft de inspecteur aangegeven dat belanghebbende volgens hem recht heeft op een aanvullende aftrek eigen woning van € 926, namelijk € 516 [5] -/- € 1.442. [6] De rechtbank ziet geen aanleiding om deze door de inspecteur bepleite correctie niet te volgen omdat die in het voordeel van belanghebbende is. Dit betekent dat het belastbaar inkomen uit werk en woning moet worden verminderd met € 926.
Voor een verdere vermindering van het belastbaar inkomen uit werk en woning ziet de rechtbank geen aanleiding. Belanghebbendes stelling dat de door hem over 2020 betaalde gemeentelijke en waterschapsbelastingen van € 829,91 ten onrechte niet in aanmerking zijn genomen, volgt de rechtbank niet. Dit zijn geen aftrekbare kosten in de zin van de wet. [7]
5.1.
Verder stelt de inspecteur in het tiendagenstuk dat de aanslag te laag is vastgesteld. Bij de aanslagoplegging is uitgegaan van een van [V.O.F.] ontvangen inkomen van € 653, terwijl dit inkomen op basis van de bij de Belastingdienst bekende fiscale loongegevens € 679 bedroeg. Ook blijkt uit de fiscale loongegevens dat de door [V.O.F.] over het jaar 2020 ingehouden loonheffing € 9 bedraagt in plaats van de € 88, waarvan bij de definitieve aanslagoplegging is uitgegaan (zie ook 3.2). Dit leidt er volgens de inspecteur toe dat de te verrekenen loonheffing moet worden verminderd van € 2.757 (zie 3.2) tot € 2.678 [8] en dat belanghebbendes inkomen uit tegenwoordige dienstbetrekking met € 26 [9] moet worden verhoogd van € 3.858 tot € 3.884.
5.2.
Voor beide voornoemde correcties, die in het nadeel van belanghebbende zijn (zie 5.1), beroept de inspecteur zich op interne compensatie. In het tiendagenstuk heeft de inspecteur hierover het volgende opgemerkt:
“In het verweerschrift heb ik het standpunt ingenomen dat ik op de betreffende onjuistheden niet zal terugkomen […]. Nu blijkt dat de aanslag op het punt van de eigen woning onjuist is vastgesteld, wens ik gebruik te maken van de bevoegdheid tot interne compensatie.”
5.3.
Hoewel de inspecteur cijfermatig gelijk heeft op dit punt zal de rechtbank het beroep op interne compensatie in dit geval niet toestaan. Naar het oordeel van de rechtbank staan gelet op de feiten en omstandigheden de goede procesorde en het vertrouwensbeginsel in de weg aan het beroep op interne compensatie gelet op de correcties die daaraan ten grondslag liggen. De rechtbank overweegt daartoe dat de inspecteur in zijn verweerschrift ten aanzien van deze correcties uitdrukkelijk en ongeclausuleerd het standpunt heeft ingenomen daar niet meer op te zullen terugkomen en in het tiendagenstuk heeft herhaald dat dat standpunt inderdaad is ingenomen en zo bedoeld was, maar desondanks er toch op wenst terug te komen (zie hiervoor en ook 3.3). Bij deze feiten en omstandigheden staan de vereisten van een goede procesorde en het vertrouwensbeginsel in de weg aan de toepassing van interne compensatie op deze gronden. Gelet daarop dient de over 2020 vastgestelde te verrekenen loonheffing te worden gehandhaafd op € 2.757 en wordt het inkomen uit de dienstbetrekking bij [V.O.F.] niet met € 26 verhoogd.
5.4.
Op basis van het hiervoor overwogene stelt de rechtbank belanghebbendes inkomen uit werk en woning als volgt vast:
Inkomsten uit tegenwoordige dienstbetrekking
[V.O.F.]
€ 653
[B.V.]
€ 3.205
Inkomsten uit vroegere dienstbetrekking
UWV
€ 11.294 [10]
Gecorrigeerde inkomsten uit eigen woning(zie 4.1)
-/- € 926 +
Totaal box 1
€ 14.226
Opmerking van belanghebbende over kwijtschelding van de aanslag
6. Belanghebbende heeft in zijn beroepschrift aangegeven dat hij hoopt voor een algehele kwijtschelding in aanmerking te komen. De rechtbank hecht eraan te benadrukken dat belanghebbende in het kader van het betalen van de aanslag, of in het kader van eventuele betalingsafspraken, zich dient te wenden tot de ontvanger en dat deze procedure daar niet op ziet. Ter zitting heeft de rechtbank begrepen van de inspecteur dat tussen de ontvanger en belanghebbende in dat kader inmiddels contact is gelegd.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is om redenen hiervoor opgenomen gegrond. Dat betekent dat de definitieve aanslag moet worden verminderd tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 14.226 en rekening houdend met een bedrag aan te verrekenen loonheffing van € 2.757. De inspecteur moet daarom het griffierecht aan belanghebbende vergoeden. Voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten zijn gesteld noch gebleken.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- vermindert de definitieve aanslag tot een aanslag naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 14.226 waarbij rekening dient te worden gehouden met een bedrag aan te verrekenen loonheffing van € 2.757;
- bepaalt dat de inspecteur het griffierecht van € 50 aan belanghebbende moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.A. Burgers, rechter, in aanwezigheid van mr. J.H.M. van Ooijen, griffier, op 10 juli 2023. De uitspraak is openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Aan deze uitspraak hoeft pas uitvoering te worden gegeven als de uitspraak onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als niet binnen zes weken na verzending van de uitspraak een rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist [11] .

Informatie over hoger beroep

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer).
Als het een Rijksbelastingzaak betreft (dat is een zaak waarbij de Belastingdienst partij is), kunt u digitaal beroep instellen via www.rechtspraak.nl. Daar klikt u op “Formulieren en inloggen”. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds per brief op de hierna vermelde wijze.
Betreft het een andere belastingzaak (bijvoorbeeld een zaak waarbij een heffingsambtenaar van een gemeente of een samenwerkingsverband partij is), dan kan het hoger beroep uitsluitend worden ingesteld door verzending van een brief aan het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.

Voetnoten

1.Als volgt gespecificeerd: € 88 + € 388 + € 2.281 = € 2.757.
2.Artikel 3.111 van de Wet inkomstenbelasting 2001 (Wet IB 2001).
3.Artikel 13 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR).
4.Artikel 23, tweede lid, Uitvoeringsregeling Algemene wet inzake rijksbelastingen 1994 (Uitvoeringsregeling AWR).
5.Namelijk het eigenwoningforfait dat op grond van de wet in dit geval 0,6% van de WOZ-waarde van de woning (€ 86.000) bedraagt (artikel 3.112, eerste lid, van de Wet IB 2001).
6.Namelijk de betaalde hypotheekrente van € 1.442 (zie 3.4) die op grond van de wet aftrekbaar is (artikel 3.120, eerste lid, onderdeel a, Wet IB 2001).
7.Artikel 3.120 van de Wet IB 2001.
8.Als volgt gespecificeerd: € 9 (loonheffing [V.O.F.]) + € 388 (loonheffing [B.V.]) + € 2.281 (loonheffing UWV) = € 2.678.
9.Als volgt gespecificeerd: € 679 (inkomsten [V.O.F.] volgens bij de belastingdienst bekende fiscale loongegevens) -/- € 653 (inkomsten [V.O.F.] volgens aangifte) = € 26.
10.De inspecteur gaat uit van € 11.294 in plaats van het door belanghebbende aangegeven € 11.295. Nu deze correctie in het voordeel van belanghebbende is en overigens in overeenstemming met de door de inspecteur overgelegde fiscale loongegevens, ziet de rechtbank geen reden daarvan af te wijken.
11.Artikel 27h, derde lid en artikel 28, zevende lid AWR.