ECLI:NL:RBZWB:2023:4793

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
5 juli 2023
Publicatiedatum
10 juli 2023
Zaaknummer
C/02/403181 / HA ZA 22-600 (E)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • mr. Stoof
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Burengeschil over erfgrens en medewerking bij plaatsing scheidsmuur

In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, gaat het om een burengeschil tussen twee partijen over de erfgrens en de plaatsing van een scheidsmuur. De eisers, wonende aan de [adres01] te [plaats01], hebben een vordering ingesteld tegen de gedaagde, wonende aan de [adres02] te [plaats01]. De procedure is gestart met een tussenvonnis op 18 januari 2023, gevolgd door een mondelinge behandeling op 23 mei 2023. De rechtbank heeft vastgesteld dat de erfgrens tussen de percelen van de eisers en gedaagde langs de buitengevel van een voormalige schuur van de eisers ligt. De eisers vorderen onder andere dat de gedaagde medewerking verleent aan de plaatsing van een scheidsmuur van 2 meter hoog op de erfgrens en dat de gedaagde bijdraagt in de kosten van deze schutting.

De rechtbank heeft geoordeeld dat de gedaagde inderdaad verplicht is om medewerking te verlenen aan de plaatsing van de scheidsmuur en dat hij ook de helft van de kosten moet betalen. De rechtbank heeft de gedaagde veroordeeld om binnen 21 dagen na betekening van het vonnis deze medewerking te verlenen. Daarnaast is de gedaagde veroordeeld in de proceskosten van de eisers, die zijn begroot op € 1.644,36. De rechtbank heeft de vordering van de eisers tot verwijdering van een houthok op het perceel van de gedaagde afgewezen, omdat er geen sprake was van een onrechtmatige situatie. De rechtbank heeft partijen uitgenodigd om samen verder te overleggen over de erfafscheiding, aangezien het vonnis niet alle geschilpunten heeft beslecht.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Cluster II Handelszaken
Breda
zaaknummer / rolnummer: C/02/403181 / HA ZA 22-600
Vonnis van 5 juli 2023
in de zaak van

1.[eiser sub01] ,

wonende te [woonplaats01] ,
2.
[eiser sub02],
wonende te [woonplaats01] ,
eisers,
advocaat mr. M.J. Willemsen te Rotterdam,
tegen
[gedaagde01],
wonende te [woonplaats01] ,
gedaagde,
advocaat mr. R.G. van Moll te ‘s-Hertogenbosch.
Partijen zullen hierna [eisers01 ] en [gedaagde01] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 18 januari 2023 en de daarin genoemde stukken
  • het proces-verbaal van descente van 23 mei 2023
  • de zittingsaantekeningen van de mondelinge behandeling van 23 mei 2023.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eisers01 ] woont aan het [adres01] te [plaats01] (kadastraal aangeduid als gemeente [plaats01] sectie I [nummer01] ) en [gedaagde01] aan het [adres02] te [plaats01] (kadastraal aangeduid als gemeente [plaats01] sectie I [nummer02] ). De percelen van [eisers01 ] en [gedaagde01] grenzen aan elkaar. De percelen worden grotendeels gescheiden door een hekwerk met beplanting, dat door [eisers01 ] en [gedaagde01] gezamenlijk, voor het overgrote deel, op de erfgrens is geplaatst.
2.2.
Op het perceel van [eisers01 ] , langs de erfgrens met het perceel van [gedaagde01] , stond een schuur. [gedaagde01] heeft tegen de buitenmuur van de schuur van [eisers01 ] een houthok geplaatst. Het houthok is 2,24 meter hoog en 6,74 meter breed. [eisers01 ] heeft de schuur omstreeks 16 april 2022 afgebroken. Het houthok bevindt zich nog op het perceel van [gedaagde01] .
2.3.
Achter in de tuin van [gedaagde01] , langs de erfgrens met het perceel Van [eisers01 ] bevindt zich nog een houthok.

3.Het geschil

3.1.
[eisers01 ] vordert:
A. te verklaren voor recht dat de erfgrens tussen de percelen gemeente [plaats01] [nummer03] en gemeente [plaats01] [nummer02] gelegen is langs de buitengevel van de voormalige schuur van [eisers01 ] ;
B. [gedaagde01] te veroordelen om medewerking in de breedste zin van het woord te verlenen dat op de erfgrens, zoals bedoeld onder A, tussen de percelen van partijen een schutting met een hoogte van 2 meter wordt opgericht ex artikel 5:49 BW, met bepaling dat bij gebreke van volledige en/of tijdige uitvoering van deze veroordeling [eisers01 ] gerechtigd zijn tot het doen uitvoeren van deze veroordeling en dat de kosten hiervan voor rekening komen van [gedaagde01] ;
C. [gedaagde01] te veroordelen om medewerking in de breedste zin van het woord te verlenen aan het verwijderen van het aanwezige houthok, welke zich op en rondom de erfgrens bevindt, zodat de schutting als bedoeld onder B daadwerkelijk geplaatst kan worden, met bepaling dat bij gebreke van volledige en/of tijdige uitvoering van deze veroordeling [eisers01 ] gerechtigd zijn tot het doen uitvoeren van deze veroordeling en dat de kosten hiervan voor rekening komen van [gedaagde01] ;
D. [gedaagde01] te veroordelen voor de helft bij te dragen in de kosten van de schutting en de kosten voor het plaatsen van de schutting te betalen binnen een termijn van 14 dagen nadat [eisers01 ] gedocumenteerd opgave hebben gedaan middels een factuur van deze kosten;
E. [gedaagde01] te veroordelen om zijn bouwwerk meer concreet het houthok, zoals is neergelegd op de foto’s van productie 11 bij dagvaarding, zodanig in te richten, dat deze niet meer afwatert op het eigendom van [eisers01 ] , op straffe van een dwangsom;
F. [gedaagde01] te veroordelen in de kosten van de procedure, vermeerderd met de wettelijke rente daarover en tot betaling van de nakosten.
3.2.
[gedaagde01] voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

De erfgrens

4.1.
Partijen zijn het er over eens dat de erfgrens tussen beide percelen is gelegen langs de buitengevel van de afgebroken schuur van [eisers01 ] De gevorderde verklaring voor recht is daarom toewijsbaar.
De scheidsmuur
4.2.
[eisers01 ] vordert dat [gedaagde01] meewerkt aan het oprichten van een scheidsmuur van 2 meter hoogte op de grens tussen beide percelen en dat [gedaagde01] wordt veroordeeld tot betaling van de helft van de kosten daarvan.
4.3.
Ter gelegenheid van de mondelinge behandeling heeft [gedaagde01] erkend dat hij is gehouden om medewerking te verlenen aan plaatsing van een erfafscheiding op de erfgrens. Ook heeft [gedaagde01] erkend dat de helft van de kosten daarvan voor zijn rekening komen. Dit betekent dat de vorderingen onder B en D toewijsbaar zijn.
4.4.
De door [eisers01 ] genoemde termijnen voor nakoming van respectievelijk 21 dagen (plaatsing van de scheidsmuur) en 14 dagen (betaling van de kosten), zijn redelijke termijnen voor nakoming en de rechtbank ziet geen aanleiding om aan [gedaagde01] een langere termijn toe te staan.
Het houthok
4.5.
[eisers01 ] stelt dat het houthok onrechtmatig is geplaatst door [gedaagde01] omdat [gedaagde01] onrechtmatig gebruik heeft gemaakt van de muur van de voormalige schuur van [eisers01 ] . [eisers01 ] vordert een opheffing van deze onrechtmatige situatie in die zin dat [gedaagde01] het houthok verplaatst naar een andere plek op zijn eigendom, zodat de schutting geplaatst kan worden.
4.6.
[gedaagde01] voert aan dat de zijgevel van de schuur geen deel uitmaakte van de constructie van het houthok. De vorige eigenaar had geen bezwaar tegen de plaatsing van het houthok. Van onrechtmatig gebruik van de muur is geen sprake en als daar al sprake van zou zijn, heeft [eisers01 ] daardoor geen schade geleden.
4.7.
De rechtbank overweegt het volgende. Voor zover sprake zou zijn van inbreuk op het eigendomsrecht van [eisers01 ] doordat het houthok aan de muur van de voormalige schuur was bevestigd, geldt dat [eisers01 ] die muur inmiddels zelf heeft afgebroken. Daarmee is aan de onrechtmatige situatie een einde gekomen. Er kan immers geen sprake zijn van een inbreuk op het eigendomsrecht als de zaak zelf niet meer bestaat.
4.8.
[eisers01 ] heeft ter gelegenheid van de mondelinge behandeling aangevoerd dat nog altijd sprake is van een onrechtmatige situatie omdat het houthok zo dicht bij de erfgrens staat en omdat het aan de achterzijde open is. Naar het oordeel van de rechtbank is geen sprake van een onrechtmatige toestand. [eisers01 ] heeft namelijk niet gesteld dat het houthok niet langs de erfgrens geplaatst mocht worden en de omstandigheid dat het houthok aan de achterzijde open is komt voor rekening en risico van [gedaagde01] .
4.9.
[eisers01 ] stelt subsidiair dat het houthok verplaatst moet worden vanwege het gebrek aan ruimte en vanwege de hoogte van het houthok. De hoogte is invloed op het uitzicht vanuit de keuken en leidt tot verminderde lichtinval.
4.10.
Nu [eisers01 ] ter gelegenheid van de mondelinge behandeling heeft verklaard geen bezwaar tegen het houthok te hebben maar dat het hem te doen is om een afdichting danwel scheidsmuur tussen de beide percelen, staat vast dat geen sprake is van onrechtmatige hinder. De vordering tot verwijdering van het houthok is ook op de subsidiaire grondslag dus niet toewijsbaar.
4.11.
Omdat de vordering tot verwijdering van het houthok zal worden afgewezen, hoeft het verweer van [gedaagde01] dat sprake is van misbruik van recht, niet meer te worden besproken.
Welke erfafscheiding moet er komen?
4.12.
Partijen hebben in hun processtukken en tijdens de mondelinge behandeling toegelicht welke erfafscheiding dan geplaatst moet worden. [eisers01 ] geeft de voorkeur aan een dichte douglashouten schutting. [gedaagde01] heeft aangegeven daarmee in te kunnen stemmen maar dat de ruimte tussen het houthok en de erfgrens te is klein om de helft van de gewenste Douglas houten schutting te kunnen plaatsen. [gedaagde01] wenst dat het houthok op de huidige plaats blijft staan en dat het niet wordt ingekort. Dat zou de constructieve veiligheid in gevaar brengen. [gedaagde01] wijst op alternatieve mogelijkheden zoals een scheidsmuur met een beperkte breedte of een scheidsmuur van ander materiaal. Ook is het volgens [gedaagde01] mogelijk om de achterzijde van het houthok dicht te maken.
4.13.
Nu er geen vordering voorligt die ziet op het type schutting dat geplaatst moet worden en of in dat geval aanpassing van het houthok van [gedaagde01] verlangd kan worden, kan de rechtbank hierop geen beslissing nemen. De rechtbank realiseert zich dat met dit vonnis het geschil tussen partijen niet wordt beslecht. Daarom nodigt de rechtbank partijen uitdrukkelijk uit om samen verder te overleggen om uit de ontstane impasse te raken.
De afwatering
4.14.
Voorts vordert [eisers01 ] dat [gedaagde01] zijn andere houthok, dat zich achter op het perceel bevindt, zodanig inricht dat deze niet meer afwatert op zijn perceel.
4.15.
[gedaagde01] betwist dat het hemelwater van het dak van dit houthok afwatert op het perceel van [eisers01 ] Dat blijkt niet uit de ligging van de dakpannen en er is ruimte tussen het hekwerk en het houthok dus het hemelwater loopt op het perceel van [gedaagde01] . Als al sprake zou zijn van afwatering op het perceel van [eisers01 ] , dan heeft hij geen belang bij toewijzing van de vordering. [eisers01 ] heeft nooit geklaagd en er blijkt niet dat op die plaats niets meer groeit of meer water blijft staan.
4.16.
Gelet op de ligging van dakpannen van het houthok wordt het hemelwater met name afgevoerd op het perceel van [gedaagde01] . Aan de achterzijde van het houthok bevindt zich een enkele rij dakpannen zodat aannemelijk is dat een klein deel van het hemelwater ook aan de achterzijde van het houthok wordt afgevoerd. Tijdens de descente is vastgesteld dat tussen het hekwerk en het houthok op het perceel van [gedaagde01] een ruimte van 1,5 cm tot 4 cm bestaat. Gelet hierop is onvoldoende komen vast te staan dat sprake is van afwatering op het perceel van [eisers01 ] De vordering onder E is daarom niet toewijsbaar.
Proceskosten
4.17.
[gedaagde01] zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van de procedure. Dekosten van [eisers01 ] worden begroot op:
€ 134,36 explootkosten
€ 314,00 griffierecht
€ 1.196,00salaris advocaat (2 punten à € 598,00)
€ 1.644,36
4.18.
De nakosten en de gevorderde wettelijke rente over de proceskosten (waaronder de nakosten) zullen worden toegewezen zoals in de beslissing is bepaald.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
verklaart voor recht dat de erfgrens tussen de percelen gemeente [plaats01] [nummer03] en gemeente [plaats01] [nummer02] gelegen is langs de buitengevel van de voormalige schuur van [eisers01 ] ,
5.2.
veroordeelt [gedaagde01] om binnen 21 dagen na betekening van dit vonnis medewerking te verlenen aan plaatsing van een scheidsmuur op de erfgrens van 2 meter hoogte,
5.3.
bepaalt dat wanneer [gedaagde01] die medewerking niet verleent, [eisers01 ] gerechtigd zijn die scheidsmuur op de erfgrens te plaatsen,
5.4.
veroordeelt [gedaagde01] tot betaling van de helft van de kosten van de scheidsmuur en tot betaling van de helft van de kosten tot plaatsing daarvan,
5.5.
bepaalt dat [gedaagde01] deze kosten binnen veertien dagen nadat [eisers01 ] daarvan door middel van een factuur opgave heeft gedaan aan [gedaagde01] , dient te betalen,
5.6.
veroordeelt [gedaagde01] in de proceskosten, aan de zijde van [eisers01 ] tot op heden begroot op € 1.644,36, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag met ingang van de veertiende dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.7.
veroordeelt [gedaagde01] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 173,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [gedaagde01] niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 90,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak,
5.8.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.9.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. Stoof en in het openbaar uitgesproken op
5 juli 2023.