ECLI:NL:RBZWB:2023:4795

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
21 juni 2023
Publicatiedatum
10 juli 2023
Zaaknummer
C/02/388782 / HA ZA 21-473 en C/02/393446 / HA ZA 22-7 (E)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • mr. Van 't Nedereind
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige daad door onzorgvuldig handelen van onderaannemer en aannemer bij sloop- en bouwwerkzaamheden met schade aan belendend pand

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 21 juni 2023 uitspraak gedaan in een civiele procedure over onrechtmatige daad. De eisers, [eiser01] en [eiser02], hebben schadevergoeding gevorderd van de gedaagden, waaronder [gedaagde sub01], [gedaagde sub02], [gedaagde sub03] en de Stichting, vanwege schade aan hun belendend pand als gevolg van sloop- en bouwwerkzaamheden. De rechtbank heeft vastgesteld dat [eiser01] eigenaar was van het pand aan de [adres01] te [plaats01] en dat [eiser02] daar een eetgelegenheid exploiteerde. De werkzaamheden werden uitgevoerd door [gedaagde sub01] als hoofdaannemer en [gedaagde sub03] als onderaannemer. De rechtbank heeft geoordeeld dat beide gedaagden onzorgvuldig hebben gehandeld, omdat zij onvoldoende onderzoek hebben gedaan naar de mogelijke gevolgen van de werkzaamheden voor het belendende pand en geen adequate voorzorgsmaatregelen hebben getroffen. De rechtbank heeft de vorderingen van de eisers toegewezen en de gedaagden hoofdelijk veroordeeld tot betaling van schadevergoeding, inclusief wettelijke rente. Daarnaast zijn de gedaagden ook veroordeeld tot betaling van buitengerechtelijke kosten en proceskosten. In de vrijwaringszaak heeft de rechtbank geoordeeld dat [gedaagde in conventie01] aansprakelijk is voor de schade die [eiser in conventie01] in de hoofdzaak is toegewezen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Cluster II Handelszaken
Breda
Vonnis in hoofdzaak en vrijwaring van 21 juni 2023
in de hoofdzaak met zaaknummer / rolnummer: C/02/388782 / HA ZA 21-473 van

1.[eiser01] ,

wonende te [woonplaats01] ,
2. de vennootschap onder firma
V.O.F. [eiser02],
gevestigd te [vestigingsplaats01] ,
eisers,
advocaat mr. J.P.A. Jansen te Tilburg,
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde sub01] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats02] ,
gedaagde,
advocaat mr. A.G. van den Biezenbos te Eindhoven,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde sub02] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
gedaagde,
advocaat mr. T. Delmee te Tilburg,
3.
[gedaagde sub03],
wonende te [woonplaats02] ,
gedaagde,
advocaat mr. L.J.P.E. Donckers-Corten te Breda,
4. de stichting
[gedaagde sub04],
gevestigd te [vestigingsplaats01] ,
gedaagde,
advocaat mr. T. Delmee te Tilburg,
en in de vrijwaringszaak met zaaknummer / rolnummer C/02/393446 / HA ZA 22-7 van
[eiser in conventie01],
wonende te [woonplaats02] ,
eiser in conventie,
verweerder in voorwaardelijke reconventie,
advocaat mr. L.J.P.E. Donckers-Corten te Breda,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde in conventie01] BV,
gevestigd te [vestigingsplaats02] ,
gedaagde in conventie,
eiseres in voorwaardelijke reconventie,
advocaat mr. A.G. van den Biezenbos te Eindhoven.
Partijen zullen hierna respectievelijk [eiser01] , [eiser02] , [gedaagde sub01] , [gedaagde sub02] , [gedaagde sub03] en de Stichting genoemd worden. Eisers zullen gezamenlijk als [eisers01] worden aangeduid. In de vrijwaringszaak zullen partijen [gedaagde in conventie01] en [eiser in conventie01] genoemd worden.

1.De procedure in de hoofdzaak

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 15 juni 2022;
  • de mondelinge behandeling van 17 januari 2023, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De procedure in de vrijwaringszaak

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 15 juni 2022;
  • de conclusie van antwoord in voorwaardelijke reconventie, tevens akte overlegging producties;
  • de mondelinge behandeling van 17 januari 2023, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.
2.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

3.De feiten

3.1.
[eiser01] is vanaf 10 december 2013 tot 23 december 2020 eigenaar van het pand aan de [adres01] te [plaats01] geweest. [eiser01] heeft de bovenverdieping van het pand als onzelfstandige woonruimtes aan particuliere huurders verhuurd. De benedenverdieping heeft [eiser01] aan [eiser02] verhuurd, die aldaar vanaf 2013 een eetgelegenheid exploiteert.
3.2.
Op 28 april 2016 heeft [gedaagde sub03] een (eerste) offerte aan [gedaagde sub01] uitgebracht voor – kort gezegd – het sloopwerk van de panden aan de [adres02] te [plaats01] (hierna: de slooppanden). De slooppanden grensden aan het pand aan de [adres01] (hierna: het belendende pand).
3.3.
Op 12 juli 2016 hebben de Stichting en [gedaagde sub01] een overeenkomst van aanneming van werk gesloten voor – kort gezegd – het slopen van de slooppanden en het realiseren van 46 appartementen met parkeerplaatsen aan de [adres02] te [plaats01] . Op deze overeenkomst zijn de AVA 2013 van toepassing verklaard.
3.4.
Op 22 juni 2016 heeft [gedaagde sub03] een hernieuwde offerte aan [gedaagde sub01] uitgebracht. Daarna is (op enig moment) een overeenkomst van aanneming van werk tussen [gedaagde sub01] en [gedaagde sub03] gesloten voor het in onderaanneming verrichten van voornoemd sloopwerk.
3.5.
Op 19 juli 2016 heeft [gedaagde sub03] een sloopveiligheidsplan opgesteld.
3.6.
Vanaf 28 juli 2016 tot en met 11 augustus 2016 heeft [gedaagde sub03] de sloopwerkzaamheden uitgevoerd, met uitzondering van een metselwerk kolom aan de voorzijde van de slooppanden die op 28 november 2016 handmatig is verwijderd.
3.7.
Op 12 augustus 2016 heeft de rechtsbijstandsverzekeraar van [eiser02] mr. W.J. de Vries van DAS rechtsbijstand (hierna: De Vries) schade aan het belendende pand opgenomen. Daarvan is door De Vries een “schaderapport met fotoverslag” opgemaakt (productie 8 dagvaarding in de hoofdzaak). Diezelfde dag heeft De Vries gesproken met [gedaagde sub03] . [gedaagde sub03] heeft De Vries direct doorverwezen naar [naam01] (hierna: [naam01] ), die op dat moment werkzaam was voor [gedaagde sub01] . Vervolgens heeft De Vries meermaals contact gehad met [naam01] .
3.8.
Op 14 november 2016 heeft [expertisebureau01] (hierna: [expertisebureau01] ) in opdracht van de opstalverzekeraar van [eiser01] een “eerste verslag van expertise” uitgebracht (productie 11 dagvaarding in de hoofdzaak).
3.9.
Bij e-mail van 5 december 2016 is [gedaagde sub01] door [eisers01] aansprakelijk gesteld.
3.10.
Bij brief van 21 december 2016 is [gedaagde sub03] door [gedaagde sub01] aansprakelijk gesteld.
3.11.
Op 19 april 2017 heeft [expertisebureau02] BV (hierna: [expertisebureau02] ) in opdracht van de verzekeraar van [gedaagde sub03] een briefrapport uitgebracht (productie 20 dagvaarding in de hoofdzaak).
3.12.
Op 11 juli 2017 heeft drs. [naam2] (hierna: [naam2] ) in opdracht van [eiser01] een briefrapport uitgebracht (productie 22 dagvaarding in de hoofdzaak).
3.13.
Bij brief van 26 september 2017 heeft [naam2] namens [eiser01] onder meer het volgende aan [gedaagde sub01] bericht:
“(…) werklui die op de bouwplaats aanwezig zijn, betreden het dak/daken van mijn cliënt. Hebben de belasting van het dak (grind) opzij geschoven, hebben pallets met stenen op het dak geplaatst, laten stenen, en bouwafval op het dak vallen omdat er geen bescherming tegen vallende objecten geplaatst is, laten gereedschappen slingeren etc. (…)
Mijn cliënt ondervindt schade (…) en staat erop dat U onmiddellijk daarmee stopt.”
3.14.
Naar aanleiding van voornoemde e-mail van [naam2] aan [gedaagde sub01] heeft [naam03] , middellijk bestuurder van [gedaagde sub02] en bestuurder van de Stichting, contact opgenomen met [naam2] . [naam03] heeft vervolgens (met zijn e-mailadres van [gedaagde sub02] ) op 28 september 2017 een e-mail aan [naam2] gestuurd, waaruit onder meer volgt dat er tijdens de opbouw van de zwevende steiger personen op het dak hebben gestaan. Ook volgt uit dit bericht dat [eisers01] kenbaar heeft gemaakt dat zij een nieuw dak wenst en dat volgens [naam03] deze claim niet terecht is omdat het dak voor de bouw al slecht was. Uit coulance heeft [naam03] aangeboden om € 1.000,00 voor zijn rekening te nemen bij herstel van het dak, dat bestaat uit het bekleden van het platte dak met bitumen en herstel van de dakranden van het platte dak.
3.15.
Op 4 december 2017 heeft [naam02] & [naam04] in opdracht van de rechtsbijstandsverzekeraar van [eiser02] een rapport uitgebracht (productie 30 dagvaarding in de hoofdzaak).
3.16.
Op 15 november 2019 heeft de CAR-verzekeraar van [gedaagde sub01] , Achmea Schadeverzekeringen, zijn eerste bevindingen per e-mail aan de rechtsbijstandsverzekeraar van [eiser02] gestuurd (productie 35 dagvaarding in de hoofdzaak).
3.17.
Bij brieven van 21 september 2020 zijn naast [gedaagde sub01] ook [gedaagde sub03] , [gedaagde sub02] en de Stichting door [eisers01] (formeel) aansprakelijk gesteld.
3.18.
Op 1 december 2021 heeft [expertisebureau02] in opdracht van [gedaagde sub03] een (aanvullend) rapport uitgebracht (productie 1 conclusie van antwoord [gedaagde sub03] ).
3.19.
Op 22 februari 2022 is door de verzekeraar van [gedaagde sub03] op basis van de schadebegroting uit het rapport van [expertisebureau02] een bedrag van € 6.865,10 (inclusief wettelijke rente tot en met 31 januari 2022) aan [eisers01] betaald.

4.Het geschil

in de hoofdzaak

4.1.
[eisers01] vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
voor recht te verklaren dat [gedaagde sub01] , [gedaagde sub02] , [gedaagde sub03] en de Stichting onrechtmatig hebben gehandeld jegens [eisers01] ;
[gedaagde sub01] , [gedaagde sub02] , [gedaagde sub03] en de Stichting primair hoofdelijk, zodat indien de één betaalt de ander zal zijn bevrijd, subsidiair naar rato van schuld te veroordelen tot het betalen van een in goede justitie te bepalen schadevergoeding aan [eisers01] , althans een schadevergoeding aan [eisers01] nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 8 augustus 2016;
[gedaagde sub01] , [gedaagde sub02] , [gedaagde sub03] en de Stichting primair hoofdelijk, zodat indien de één betaalt de ander zal zijn bevrijd, subsidiair hoofdelijk naar rato van schuld te veroordelen aan [eisers01] te voldoen een bedrag van € 50.000,00, althans een in goede justitie te bepalen bedrag, bij wijze van voorschot op de vergoeding van de schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf datum dagvaarding;
[gedaagde sub01] , [gedaagde sub02] , [gedaagde sub03] en de Stichting primair hoofdelijk, zodat indien de één betaalt de ander zal zijn bevrijd, subsidiair naar rato van schuld te veroordelen tot betaling van de buitengerechtelijke incassokosten van € 6.675,00;
[gedaagde sub01] , [gedaagde sub02] , [gedaagde sub03] en de Stichting primair hoofdelijk, zodat indien de één betaalt de ander zal zijn bevrijd, subsidiair naar rato van schuld te veroordelen tot betaling van de proceskosten en de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
4.2.
[gedaagde sub01] , [gedaagde sub02] , [gedaagde sub03] en de Stichting voeren verweer.
4.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in de vrijwaringszaak
4.4.
[eiser in conventie01] vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
I. [gedaagde in conventie01] te veroordelen tot betaling aan [eiser in conventie01] van datgene waartoe hij in de hoofdzaak veroordeeld mocht worden, inclusief de proceskosten in de hoofdzaak;
II. [gedaagde in conventie01] te veroordelen tot betaling aan [eiser in conventie01] van het bedrag van € 6.854,68, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf datum dagvaarding;
III. [gedaagde in conventie01] te veroordelen in de kosten van het geding in de vrijwaringszaak, en in de nakosten.
4.5.
[gedaagde in conventie01] voert verweer. Zij heeft tevens een voorwaardelijke vordering in reconventie ingesteld. De rechtbank verwijst voor de weergave van die vordering naar de conclusie van antwoord in de vrijwaringszaak, tevens houdende voorwaardelijke eis in reconventie.
4.6.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

5.De beoordeling

in de hoofdzaak

5.1.
Ten behoeve van de realisatie van een appartementencomplex aan de [straatnaam01] te Tilburg hebben er in opdracht van de Stichting sloop- en bouwwerkzaamheden plaatsgevonden, die zijn uitgevoerd door respectievelijk [gedaagde sub03] en [gedaagde sub01] . [eisers01] stelt zich op het standpunt dat er als gevolg van deze werkzaamheden schade is ontstaan aan het belendende pand. [eisers01] legt aan haar vorderingen ten grondslag dat [gedaagde sub03] (de onderaannemer), [gedaagde sub01] (de aannemer), de Stichting en [gedaagde sub02] (de opdrachtgevers) onrechtmatig hebben gehandeld omdat 1) de enkele aantasting van het pand een inbreuk op een recht vormt en leidt tot onrechtmatigheid en 2) zij in strijd hebben gehandeld met een maatschappelijke zorgvuldigheidsnorm. Daarnaast is [gedaagde sub01] als hoofdaannemer op grond van artikel 6:171 BW tevens aansprakelijk voor de schade van [eisers01] die [gedaagde sub03] als onderaannemer heeft veroorzaakt. [gedaagde sub03] , [gedaagde sub01] , de Stichting en [gedaagde sub02] voeren verweer. De rechtbank zal hierna puntsgewijs per partij tot de beoordeling overgaan, waarbij zij gelet op het verweer van [gedaagde sub02] eerst zal ingaan op de vordering tegen [gedaagde sub02] .
de vordering tegen [gedaagde sub02]
5.2.
[gedaagde sub02] voert aan dat zij ten onrechte in deze procedure is betrokken, omdat zij niets met de betreffende werkzaamheden van doen heeft. [gedaagde sub02] is niet de opdrachtgever, de overeenkomst van 12 juli 2016 is gesloten tussen de Stichting en [gedaagde sub01] , en zij is ook niet de eigenaar van de percelen. [eisers01] heeft dit niet weersproken. De enkel door haar gestelde betrokkenheid van [gedaagde sub02] bij het project, is onvoldoende om aansprakelijkheid op te kunnen gronden, als ware zij opdrachtgever. Het verweer van [gedaagde sub02] slaagt dan ook. De rechtbank zal de vordering tegen [gedaagde sub02] afwijzen.
onrechtmatige daad
5.3.
De rechtbank stelt bij de beoordeling het volgende voorop. Het enkele beschadigen van een zaak betekent niet dat er inbreuk is gemaakt op een recht in de zin van artikel 6:162 lid 2 BW en levert geen onrechtmatigheid op. Er is pas sprake van een inbreuk op een recht wanneer de handeling zelf, ongeacht de gevolgen, onrechtmatig is. De vraag in deze zaak is daarom of [gedaagde sub03] , [gedaagde sub01] en de Stichting in strijd hebben gehandeld met een ongeschreven zorgvuldigheidsnorm.
5.4.
Van degene die sloop- en bouwwerkzaamheden gaat verrichten mag de nodige zorgvuldigheid worden verwacht om het ontstaan van schade aan eigendommen van derden te voorkomen. De mate van zorgvuldigheid die in een concreet geval kan worden gevergd, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Omstandigheden die een rol kunnen spelen zijn de aard en ingrijpendheid van de werkzaamheden, de voorzienbaarheid van schade, de wenselijkheid van het voeren van overleg met omwonenden om mogelijke risico’s in kaart te brengen, de mogelijkheid onderzoek te verrichten, de praktische mogelijkheden om voorzorgsmaatregelen te treffen en de eventuele bijzondere kwetsbaarheid van het buurperceel.
[gedaagde sub03] (de onderaannemer)
5.5.
[eisers01] heeft onder randnummer [nummer01] van de dagvaarding diverse verwijten tegen zowel [gedaagde sub01] als [gedaagde sub03] opgesomd. In het kader van onzorgvuldig handelen of nalaten aan de zijde van [gedaagde sub03] stelt [eisers01] – samengevat – het volgende:
[gedaagde sub03] heeft geen of onvoldoende onderzoek gedaan naar de mogelijke gevolgen van de sloopwerkzaamheden voor het belendende pand;
[gedaagde sub03] heeft geen vooropname van het belendende pand gemaakt, terwijl dit gezien de aard en omvang van de sloopwerkzaamheden wel gebruikelijk is;
[gedaagde sub03] heeft geen of onvoldoende voorzieningen getroffen om de gevolgen van de sloopwerkzaamheden voor het belendende pand te minimaliseren;
[gedaagde sub03] heeft [eisers01] niet vooraf geïnformeerd over de start, de aard en de omvang van de sloopwerkzaamheden, en heeft daarmee [eisers01] de mogelijkheid ontnomen om zelf maatregelen te treffen;
[gedaagde sub03] heeft bij de sloopwerkzaamheden onvoldoende zorgvuldigheid in acht genomen, door niet te kiezen voor de meest zorgvuldige wijze van slopen;
[gedaagde sub03] heeft de sloopwerkzaamheden op of omstreeks 8 augustus 2016 zodanig uitgevoerd dat daardoor het belendende pand hevig trilde en naar waarschijnlijkheid de muren van het belendende pand naar binnen en naar buiten zijn getrokken, waardoor diverse schades zijn ontstaan;
[gedaagde sub03] heeft de sloopwerkzaamheden na 8 augustus 2016 onafgebroken voortgezet zonder onderzoek te doen naar de aard en ernst van de schades en zonder passende voorzieningen te treffen om verdere schade te voorkomen.
5.6.
[gedaagde sub03] betwist dat hij onzorgvuldig heeft gehandeld. [gedaagde sub03] voert aan dat hij voorzichtig te werk is gegaan; er is eerst handmatig gesloopt en pas nadat het belendende pand was losgekoppeld van de slooppanden, is [gedaagde sub03] begonnen met het machinale sloopwerk. Daarbij heeft [gedaagde sub03] geen sloophamer, sloopkogel, mobiele puinbreker of explosieven ingezet. Door de voorzichtige aanpak lag het niet voor de hand dat er schade zou ontstaan en [gedaagde sub03] hoefde daarom geen uitgebreider onderzoek te doen naar mogelijke risico’s. Daarnaast diende [gedaagde sub01] als hoofdaannemer, en niet [gedaagde sub03] , een vooropname te verrichten. Bij een sloop als de onderhavige is het voorts niet gebruikelijk om trillingsmetingen uit te voeren; [gedaagde sub03] heeft ook geen trillingsbron gebruikt. Bovendien heeft [gedaagde sub01] daartoe ook geen opdracht gegeven. Verder ging [gedaagde sub03] ervan uit dat [eisers01] door [gedaagde sub01] was geïnformeerd over het project en de sloopwerkzaamheden. [gedaagde sub03] heeft geprobeerd om [eisers01] te bereiken, er is diverse malen aangebeld bij het belendende pand, maar dit is niet gelukt.
Tot slot is [gedaagde sub03] pas na afronding van de sloopwerkzaamheden geïnformeerd dat er mogelijk schade zou zijn ontstaan aan het belendende pand.
-
de verwijten onder 5, 6 en 7
5.7.
De rechtbank overweegt als volgt. De door [eisers01] gemaakte verwijten onder 5, 6 en 7 slagen niet. Uit de door [gedaagde sub03] beschreven wijze van slopen, die niet door [eisers01] is betwist, volgt niet dat hij onzorgvuldig heeft gehandeld. Daarnaast is onvoldoende onderbouwd en ook niet gebleken dat de muren van het belendende pand naar binnen en buiten zijn getrokken. In dit verband is door [eisers01] ook de stelling ingenomen dat met een graafmachine aan de constructie van het pand is getrokken, maar dit is niet onderbouwd, nadrukkelijk betwist en derhalve niet vast komen te staan. Door [gedaagde sub03] (en zijn [deskundige01] van [expertisebureau02] ) is onweersproken aangevoerd dat dit ook niet in het schadebeeld past. [deskundige01] heeft in dit kader wél ter zitting aangegeven dat niet uit te sluiten valt dat er met materieel een tik(je) tegen de balk/muur is gegeven. Dat het pand hevig trilde op 8 augustus 2016 is dan ook onvoldoende weersproken. [gedaagde sub03] heeft zijn sloopwerkzaamheden op 11 augustus 2016 afgerond en op 12 augustus 2016 is hij vervolgens pas op de hoogte gesteld van de schade die mogelijk zou zijn opgetreden. [gedaagde sub03] kan dan ook niet worden verweten dat hij zijn werkzaamheden onafgebroken heeft voortgezet zonder voorzieningen te treffen ter voorkoming van verdere schade.
-
de overige verwijten slagen
5.8.
De overige verwijten slagen. Bij sloopwerkzaamheden als de onderhavige, waarbij het belendende pand direct verbonden was met de slooppanden en een reële kans bestaat op het ontstaan van enige schade, rust op [gedaagde sub03] een zorgplicht jegens [eisers01] Deze zorgplicht brengt mee dat [gedaagde sub03] voorafgaand aan zijn werkzaamheden onderzoek diende te verrichten naar de staat van het belendende pand. Vast staat dat [gedaagde sub03] geen onderzoek naar het belendende pand heeft gedaan en dat hij in dit kader ook geen vooropname heeft gemaakt. Ter zitting heeft [gedaagde sub03] aangevoerd dat een vooropname niet als functie heeft om schade te voorkomen. De rechtbank volgt dit standpunt niet. Met het verrichten van een vooropname had [gedaagde sub03] (ook) inzicht gehad in de staat van het belendende pand en aan de hand daarvan eventuele risico’s en kwetsbaarheden van het pand in kaart kunnen brengen en de nodige voorzorgsmaatregelen kunnen treffen. Ter zitting is door [gedaagde sub03] verklaard dat hij enkele malen ter plaatse is geweest, ook met [gedaagde sub01] , en dat er foto’s zijn gemaakt van (aanwezige schades aan) de buitengevel van het belendende pand. Dat is onvoldoende. De rechtbank concludeert dan ook dat [gedaagde sub03] een zorgvuldigheidsnorm heeft geschonden door na te laten onderzoek, en een vooropname, naar het belendende pand te verrichten en daarbij ook geen voorzieningen te treffen om de eventuele gevolgen voor het belendende pand te minimaliseren. Daar komt bij dat [gedaagde sub03] [eisers01] niet vooraf heeft geïnformeerd over de werkzaamheden, zodat zij zelf ook geen maatregelen ter voorkoming van schade heeft kunnen treffen. [gedaagde sub03] heeft nog aangevoerd dat de verantwoordelijkheid voor het verrichten van een vooropname (alleen) op [gedaagde sub01] rustte. De rechtbank verwerpt dit standpunt. Op [gedaagde sub03] rust in dit verband immers ook een eigen verantwoordelijkheid; [gedaagde sub03] had in zijn plan van aanpak en voorafgaand aan de uitvoering van de werkzaamheden rekening moeten houden met (de staat van) het belendende pand.
[gedaagde sub01] (de aannemer)
5.9.
[eisers01] heeft onder randnummer [nummer01] van de dagvaarding diverse verwijten tegen zowel [gedaagde sub01] als [gedaagde sub03] opgesomd. In het kader van onzorgvuldig handelen of nalaten aan de zijde van [gedaagde sub01] stelt [eisers01] – samengevat – het volgende, waarbij de rechtbank opmerkt dat de verwijten 1 tot en met 7 ook tegen [gedaagde sub03] zijn gemaakt:
[gedaagde sub01] heeft geen of onvoldoende onderzoek gedaan naar de mogelijke gevolgen van de bouw- en sloopwerkzaamheden voor het belendende pand;
[gedaagde sub01] heeft geen vooropname van het belendende pand gemaakt, terwijl dit gezien de aard en omvang van de bouw- en sloopwerkzaamheden wel gebruikelijk is;
[gedaagde sub01] heeft geen of onvoldoende voorzieningen getroffen om de gevolgen van de bouw- en sloopwerkzaamheden voor het belendende pand te minimaliseren;
[gedaagde sub01] heeft [eisers01] niet vooraf geïnformeerd over de start, de aard en de omvang van de sloopwerkzaamheden, en heeft daarmee [eisers01] de mogelijkheid ontnomen om zelf maatregelen te treffen;
[gedaagde sub01] heeft bij de bouw- en sloopwerkzaamheden onvoldoende zorgvuldigheid in acht genomen, door niet te kiezen voor de meest zorgvuldige wijze van slopen;
[gedaagde sub01] heeft de sloopwerkzaamheden op of omstreeks 8 augustus 2016 zodanig uitgevoerd dat daardoor het belendende pand hevig trilde en naar waarschijnlijkheid de muren van het belendende pand naar binnen en naar buiten zijn getrokken, waardoor diverse schades zijn ontstaan.
[gedaagde sub01] heeft de bouw- en sloopwerkzaamheden na 8 augustus 2016 onafgebroken voortgezet zonder onderzoek te doen naar de aard en ernst van de schades en zonder passende voorzieningen te treffen om verdere schade te voorkomen.
[gedaagde sub01] heeft de belangen van [eisers01] verder veronachtzaamd door zonder toestemming het dak van het belendende pand te betreden en onder andere als opslag te gebruiken en daarbij verdere schade aan het dak van het belendende pand toe te brengen, welke schade heeft geleid tot nieuwe lekkages in het belendende pand.
5.10.
[gedaagde sub01] betwist dat zij onzorgvuldig heeft gehandeld. [gedaagde sub03] heeft de sloopwerkzaamheden uitgevoerd en uit zijn stellingen volgt dat hij zorgvuldig heeft gehandeld en voorzichtig te werk is gegaan. Indien en voor zover sprake is van onzorgvuldig handelen, is louter [gedaagde sub03] daarvoor aansprakelijk. Uit het door [gedaagde sub03] opgestelde sloopveiligheidsplan blijkt ook dat het aan [gedaagde sub03] was om zorgvuldig te werk te gaan. [gedaagde sub01] betwist voorts dat zij het dak heeft betreden en onder andere als opslag heeft gebruikt; [gedaagde sub01] heeft slechts een zwevende steiger gemonteerd, die niet steunde op het dak van het belendende pand.
-
de verwijten onder 5, 6 en 7
5.11.
De rechtbank overweegt als volgt. De door [eisers01] gemaakte verwijten onder 5, 6 en 7 slagen niet. De verwijten zien deels op de uitvoering van de werkzaamheden van [gedaagde sub03] en de wijze van slopen, zodat deze verwijten niet gericht zijn tegen [gedaagde sub01] . Zoals hiervoor in 5.7. is overwogen volgt uit de wijze van slopen ook niet dat er onzorgvuldig is gehandeld. Ten aanzien van het verwijt onder 7 overweegt de rechtbank nog dat niet gesteld of gebleken is dat de bouwwerkzaamheden die na de sloopwerkzaamheden door [gedaagde sub01] zijn verricht tot verdere schade hebben geleid, in die zin dat de reeds ontstane schade zou zijn verergerd.
-
de overige verwijten slagen
5.12.
De overige verwijten slagen. De sloopwerkzaamheden zijn onder de verantwoordelijkheid van [gedaagde sub01] als hoofdaannemer uitgevoerd. Op basis hiervan rust op [gedaagde sub01] een zorgplicht jegens [eisers01] Dat [gedaagde sub03] de sloopwerkzaamheden feitelijk heeft uitgevoerd doet daar niet aan af. De door [gedaagde sub01] in acht te nemen zorgplicht brengt mee dat zij voorafgaand aan de werkzaamheden van [gedaagde sub03] (en daaropvolgend haar eigen werkzaamheden) onderzoek diende te verrichten naar de staat van het belendende pand. [gedaagde sub01] heeft dit nagelaten en heeft ook geen vooropname van het pand gemaakt, zodat ook geen voorzieningen zijn getroffen om de eventuele gevolgen voor het belendende pand te minimaliseren. Daarmee heeft [gedaagde sub01] een zorgvuldigheidsnorm geschonden. Daar komt bij dat [gedaagde sub01] [eisers01] niet vooraf heeft geïnformeerd over de werkzaamheden. [gedaagde sub01] voert in haar conclusie van antwoord aan dat [gedaagde sub03] met de buren in gesprek zou gaan, maar ter zitting is gebleken dat partijen hierover geen afspraken hebben gemaakt. Daarnaast heeft [gedaagde sub01] ter zitting, in afwijking van eerder ingenomen stellingen, erkend dat zij zonder toestemming van [eisers01] op het dak heeft gestaan. [gedaagde sub01] heeft ter zitting verklaard dat vanaf het dak van [eisers01] ongeveer 70 cm van de muur van het appartementencomplex is opgemetseld. Het dak is dus ook niet alleen betreden ten behoeve van het opbouwen van de steiger, wat in een eerdere e-mail (van [naam03] ) aan [eisers01] is medegedeeld. Dat er materialen op het dak hebben gestaan is daarnaast ook niet betwist door [gedaagde sub01] . [gedaagde sub01] voert nog aan dat zij het dak heeft afgedekt met houten afdekplaten, maar dit acht de rechtbank onvoldoende. De rechtbank is van oordeel dat [gedaagde sub01] ook onzorgvuldig heeft gehandeld door het dak zonder toestemming te betreden en daarop werkzaamheden te verrichten.
de Stichting (de opdrachtgever)
5.13.
[eisers01] stelt dat de Stichting onzorgvuldig heeft gehandeld, omdat zij de bouw- en sloopwerkzaamheden heeft geïnitieerd en de werkzaamheden in haar opdracht zijn uitgevoerd, zodat zij er op had moeten toezien dat de bouw- en sloopwerkzaamheden door haar opdrachtnemer met de nodige zorgvuldigheid zou worden uitgevoerd. De verwijten die [eisers01] in dit kader vanaf randnummer [nummer02] van de dagvaarding tegen de Stichting maakt, komen overeen met de verwijten in de overwegingen 5.5. en 5.9. tegen [gedaagde sub03] en [gedaagde sub01] (in de hiervoor gegeven context). In aanvulling hierop verwijt [eisers01] de Stichting dat zij wist of had moeten weten dat [eisers01] bij de voortzetting van de werkzaamheden mogelijk nog meer schade zou lijden, en dat zij de macht had om de bouw- en sloopwerkzaamheden tijdelijk stop te zetten of aanvullende voorzorgsmaatregelen had kunnen treffen en dit heeft nagelaten.
5.14.
De Stichting betwist dat zij onzorgvuldig heeft gehandeld. Het enkele feit dat de Stichting aan [gedaagde sub01] opdracht heeft gegeven tot het uitvoeren van bouw- en sloopwerkzaamheden is onvoldoende voor aansprakelijkheid van de opdrachtgever. De opdracht diende bovendien conform de wettelijke voorschriften (waaronder het bouwbesluit) te worden uitgevoerd (artikel 4.5. AVA), en ook dusdanig dat daardoor schade aan personen, goederen of milieu zoveel mogelijk worden beperkt (artikel 4.1 AVA). Verder bestaat er geen verplichting tot het houden van toezicht op de werkzaamheden van de aannemer en van een opdrachtgever kan ook niet gevergd worden dat zij zelf aanwezig is bij de werkzaamheden, te meer nu haar ten tijde van die werkzaamheden geen signalen hebben bereikt dat de werkzaamheden niet correct werden uitgevoerd. Op de Stichting rust voorts ook geen verplichting om een vooropname te verrichten of de betrokkenen te informeren. Tot slot was de Stichting niet bekend met (mogelijk) onrechtmatig handelen door [gedaagde sub01] /en of [gedaagde sub03] , zodat haar ten onrechte wordt verweten dat zij heeft nagelaten om in te grijpen.
5.15.
De rechtbank stelt voorop dat de Stichting als opdrachtgever niet zonder meer aansprakelijk is jegens [eisers01] Daarvoor is nodig dat de opdrachtgever zelf onrechtmatig heeft gehandeld. Op [eisers01] rust in dit verband de stelplicht, en zo nodig de bewijslast. De rechtbank is van oordeel dat [eisers01] onvoldoende heeft onderbouwd dat de Stichting onzorgvuldig heeft gehandeld. De Stichting heeft de betreffende werkzaamheden neergelegd bij een aannemer, in dat kader is een overeenkomst gesloten en uit die overeenkomst vloeit ook voort dat de aannemer het werk met de nodige zorgvuldigheid diende uit te voeren. Er zijn geen nadere omstandigheden gesteld die leiden tot aansprakelijkheid van de Stichting. De vordering tegen de Stichting moet daarom worden afgewezen.
tussenconclusie
5.16.
Uit het voorgaande volgt dat [gedaagde sub03] en [gedaagde sub01] onrechtmatig hebben gehandeld jegens [eisers01] , zodat de onder a) gevorderde verklaring voor recht tegen zowel [gedaagde sub03] als [gedaagde sub01] zal worden toegewezen.
de schade
5.17.
[eisers01] verzoekt de rechtbank voor zover mogelijk de schade in deze procedure te begroten. Indien de schade niet in deze procedure begroot en vastgesteld kan worden, verzoekt [eisers01] om verwijzing naar een schadestaatprocedure. De rechtbank zal de schade in deze procedure begroten. Door partijen zijn diverse rapporten overgelegd (waaruit in ieder geval kan worden opgemaakt dat er schade is ontstaan) en partijen hebben zich ook over deze rapporten kunnen uitlaten, zodat voldoende hoor en wederhoor heeft plaatsgevonden.
5.18.
Ten aanzien van de rapporten overweegt de rechtbank als volgt. De rechtbank acht het rapport van DAS waardevol voor de beoordeling vanwege de foto’s, die direct na de sloopwerkzaamheden zijn gemaakt. Het rapport van [expertisebureau01] heeft naar het oordeel van de rechtbank weinig waarde voor de beoordeling, omdat dit rapport zeer summier is. Het rapport van [naam2] heeft eveneens weinig waarde voor de beoordeling, omdat dit rapport slechts beschrijvend van aard is en niet ingaat op de oorzaken. De rapporten van [expertisebureau02] acht de rechtbank wel waardevol. In deze rapporten wordt immers (aan de hand van foto’s) gedetailleerd ingegaan op de geconstateerde gebreken/schades aan het belendende pand en in hoeverre deze zijn te relateren aan de betreffende werkzaamheden die zijn uitgevoerd. De daaraan gegeven onderbouwing is inzichtelijk en overtuigend.
Het rapport van [naam02] en [naam04] heeft naar het oordeel van de rechtbank weinig waarde voor de beoordeling. De bevindingen en conclusies zijn niet goed uitgewerkt in dit rapport. Daarnaast is het rapport (uitgebreid) gemotiveerd betwist door onder meer de deskundige van [expertisebureau02] , en hier is vervolgens niet op gereageerd.
De bevindingen van Achmea acht de rechtbank in het kader van de vaststelling van de gebreken niet relevant, omdat daarin aangesloten wordt bij het rapport van [expertisebureau02] .
-
géén constructieve schade
5.19.
[eisers01] voert aan dat er nader onderzoek zal moeten plaatsvinden naar het bestaan van constructieve schade aan het belendende pand. De rechtbank verwerpt dit standpunt, omdat [eisers01] onvoldoende heeft onderbouwd dat sprake zou kunnen zijn van constructieve schade als gevolg van het onrechtmatig handelen van [gedaagde sub03] en [gedaagde sub01] . De rechtbank is van oordeel dat daar op basis van de feiten ook geen aanwijzingen voor zijn. Tot op heden is daar ook geen onderzoek naar gedaan. Het lijkt erop dat [eisers01] haar stelling grondt op bevindingen uit de rapporten van [naam02] en [naam04] en [expertisebureau01] , maar deze bevindingen zijn door de deskundigen niet gemotiveerd.
-
scheurvorming en beschadiging stucwerk
5.20.
[eisers01] stelt dat er tijdens de sloopwerkzaamheden diverse scheuren in de muren en plafonds zijn ontstaan en dat er stucwerk van de muren en plafonds is gevallen. Uit het rapport van [expertisebureau02] volgt dat er op diverse plaatsen grenzend aan de bouwmuur op de begane grond, trapopgang en toilet en keuken op de eerste verdieping, restanten van stucwerk op de vloer zijn aangetroffen die afkomstig waren van scheuren in de aansluiting tussen het plafond en de bouwmuur van de eerste verdieping. Daarnaast is er enige scheurvorming in de badkamer geconstateerd. Volgens [expertisebureau02] oogden deze gebreken recent en kan niet worden uitgesloten dat deze zijn ontstaan tijdens de sloop- en bouwwerkzaamheden die tot het moment van de opname zijn verricht.
Ten aanzien van de overige scheuren en gebreken heeft [expertisebureau02] uitgebreid toegelicht, ook nog op de zitting, waarom deze niet zijn te relateren aan de betreffende werkzaamheden. De rechtbank gaat dan ook voorbij aan de reactie van [eisers01] dat een en ander ongemotiveerd zou zijn. [expertisebureau02] heeft ten aanzien van die gebreken geconcludeerd dat deze een duidelijk oudere ontstaansdatum hebben en/of dat deze zich bevinden op locaties die verder verwijderd zijn van de belendende muur waar eventuele trillingen geen effect hebben.
De rechtbank zal deze bevindingen en conclusies, die door [expertisebureau02] deugdelijk zijn gemotiveerd, volgen.
5.21.
De rechtbank ziet aanleiding om voor de omvang van de schade aan te sluiten bij het door de schade-expert van Achmea genoemde (hogere) bedrag, die op basis van de bevindingen van [gedaagde sub02] aangeeft dat de schade
“niet meer dan € 10.000,00 kan bedragen”. De rechtbank begroot de schade dan ook op € 10.000,00. Op dit bedrag zal het reeds door [gedaagde sub03] aan [eisers01] betaalde bedrag in overweging 3.19. (exclusief de daarover betaalde wettelijke rente) in mindering worden gebracht. De rechtbank zal [gedaagde sub03] en [gedaagde sub01] dan ook hoofdelijk veroordelen tot betaling van een bedrag van (afgerond) € 3.900,00.
5.22.
De rechtbank zal over dit bedrag de gevorderde wettelijke rente vanaf 8 augustus 2016 toewijzen, nu deze niet is weersproken en de schade op of omstreeks 8 augustus 2016 is ontstaan.
5.23.
Aan de stelling van [eisers01] dat bij de begroting van de schade rekening moet worden gehouden met hogere herstelkosten ten opzichte van herstel van de schade in 2016 of 2017 zal de rechtbank voorbijgaan, omdat de hiervoor toegewezen wettelijke rente daarvoor een vergoeding insluit.
-
de lekkages en het dak
5.24.
[eisers01] stelt dat er diverse lekkages via het dak van het belendende pand zijn ontstaan, die door zowel de sloop- als de bouwwerkzaamheden (het betreden en plaatsen van materieel op het dak) zijn veroorzaakt. Uit het rapport van DAS zijn op de foto’s 18 en 19 recente lekkagesporen zichtbaar tussen de aansluiting van de muur in de keuken en het dak. De rechtbank gaat ervan uit dat deze lekkage(s) als gevolg van de sloopwerkzaamheden van [gedaagde sub03] is/zijn ontstaan. De betreffende foto’s zijn immers op 12 augustus 2016, één dag na afronding van de werkzaamheden, gemaakt en de betreffende wand is gelegen aan de zijde waar de sloopwerkzaamheden zijn uitgevoerd. De rechtbank acht het bovendien aannemelijk dat er daarnaast schade aan het dak en lekkages zijn ontstaan doordat [gedaagde sub01] het (kwetsbare) dak heeft betreden, materialen op het dak heeft geplaatst, en werkzaamheden vanaf het dak heeft verricht. Hoewel op de foto’s uit het rapport van [expertisebureau02] voornamelijk oude lekkagesporen zichtbaar zijn, valt niet uit te sluiten dat er als gevolg van voornoemd onrechtmatig handelen mogelijk lekkages zijn ontstaan. Dit dient naar het oordeel van de rechtbank voor rekening en risico van [gedaagde sub03] en [gedaagde sub01] te komen, waarbij de rechtbank gewicht toekent aan het feit dat een vooropname ontbreekt.
5.25.
De rechtbank zal de schade voor herstel van het dak (en de dakranden), mede gelet op het tijdsverloop, op grond van artikel 6:97 BW schatten. Vanwege de oude lekkages en het gevoerde verweer zal de rechtbank een aftrek nieuw voor oud toepassen van 50%.
Uitgaande van een totaal dakoppervlak van 120 m2 en een gemiddelde all-in prijs van € 60 per vierkante meter voor een bitumen dak, bedraagt de schade (inclusief aftrek nieuw voor oud) € 3.600,00. Deze schadepost is voor de helft toerekenbaar aan de sloopwerkzaamheden, waarvoor zowel [gedaagde sub03] als [gedaagde sub01] aansprakelijk zijn geacht en voor de helft toerekenbaar aan de bouwwerkzaamheden waarvoor alleen [gedaagde sub01] aansprakelijk is. [gedaagde sub03] en [gedaagde sub01] zullen derhalve hoofdelijk worden veroordeeld tot betaling van de ene € 1.800,00 en [gedaagde sub01] zal daarnaast worden veroordeeld tot betaling van de overige € 1.800,00.
5.26.
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen over het bedrag van € 5.700,00 (€ 3.900 + € 1.800 toegerekend aan sloopwerkzaamheden) vanaf 8 augustus 2016 en over het bedrag van € 1.800,00 (toegerekend aan bouwwerkzaamheden) vanaf 26 september 2017, de datum van de brief van [naam2] (overweging 3.13).
-
de misgelopen huurinkomsten [eiser01]
5.27.
stelt dat hij huurinkomsten is misgelopen omdat hij zijn huurders vanaf 8 augustus 2016 zal moeten compenseren voor gebreken in het gehuurde die zijn ontstaan als gevolg van de sloop- en bouwwerkzaamheden. [eiser01] heeft de huur door de jaren heen ook niet kunnen verhogen/indexeren. Daarnaast is hij huurinkomsten van in totaal € 9.600,00 misgelopen omdat hij vanwege de staat van de bovenverdieping geen nieuwe huurders voor de grootste kamer kon vinden. De rechtbank is van oordeel dat [eiser01] zijn vordering onvoldoende heeft onderbouwd. [eiser01] heeft zijn stellingen niet geconcretiseerd en heeft ter onderbouwing slechts naar productie 39 verwezen, waarbij per huurder één of twee bankoverschrijvingen met een huurbetaling zijn overgelegd. De rechtbank wijst de vordering dan ook af.
-
staken exploitatie [eiser02]
5.28. ’
stelt dat zij de exploitatie van de eetgelegenheid enkele malen heeft moeten staken vanwege (mogelijke) gevaarzetting, stof, lekkages en omvangrijke schoonmaakwerkzaamheden. De hierdoor ontstane bedrijfsschade is door [naam02] en [naam04] begroot op € 49.400,00. Daarnaast is [eiser02] in de maand augustus 2016 grotendeels gesloten geweest en een bedrag van € 15.984,00 aan inkomsten misgelopen (productie 14), terwijl de kosten doorliepen. Het personeel moest worden doorbetaald en veel ingrediënten zijn verloren gegaan. De rechtbank is van oordeel dat [eiser02] , mede gelet op de uitvoerige betwisting, haar vordering onvoldoende heeft onderbouwd. Zij heeft op geen enkele wijze inzichtelijk gemaakt wanneer zij haar exploitatie heeft moeten staken. Het staken van de exploitatie ligt ook niet onmiddellijk voor de hand gelet op de schade die in het voorgaande is aangenomen, zodat een toelichting te meer verwacht had mogen worden. Ook is de rechtbank niet duidelijk van welke cijfers en omzetgegevens bij de begroting van voornoemde bedragen is uitgegaan; [eiser02] heeft deze gegevens ook niet overgelegd. Dit terwijl het hier om substantiële bedragen gaat. De rechtbank wijst de vordering dan ook af.
-
overige schade (cosmetische) herstelwerkzaamheden
5.29.
[eisers01] stelt dat zij door de jaren heen ter voorkoming van verdere problemen en schade zelf enkele (cosmetische) herstelwerkzaamheden heeft verricht met beperkte beschikbare middelen. De omvang van de hiermee gepaarde kosten laat zich lastig begroten, aldus [eisers01] De rechtbank is van oordeel dat [eisers01] haar stelling onvoldoende heeft onderbouwd. Het had bovendien op de weg van [eisers01] gelegen om de kosten die zij heeft gemaakt te specificeren en met stukken te onderbouwen, hetgeen zij niet heeft gedaan. Het aanbod om deze kosten (alsnog) inzichtelijk te maken aan de hand van de financiële administratie van de afgelopen vijf jaar wordt om die reden verworpen. De rechtbank wijst de vordering af.
conclusie
5.30.
[gedaagde sub03] en [gedaagde sub01] zullen hoofdelijk worden veroordeeld tot betaling van een bedrag van in totaal € 5.700,00 aan [eisers01] , nu zij beiden aansprakelijk zijn voor de schade aan het stucwerk en de scheurvorming van € 3.900,00 en voor de helft van de schade aan het dak van € 3.600,00. Daarnaast zal [gedaagde sub01] worden veroordeelt tot betaling van een bedrag van € 1.800,00 aan [eisers01] , omdat hij op basis van zijn eigen handelen aansprakelijk is voor de helft van de schade aan het dak.
de buitengerechtelijke kosten
5.31.
[eisers01] vordert tevens de vergoeding van de door haar gemaakte kosten voor vaststelling van schade en aansprakelijkheid en redelijke kosten voor verkrijging van voldoening buiten rechte. De rechtbank zal de kosten van € 338,80 en € 810,00 van de deskundige [naam02] & [naam04] toewijzen. De kosten van de deskundige van [expertisebureau01] worden afgewezen, omdat deze onvoldoende zijn onderbouwd. De facturen zijn niet bijgesloten en [eisers01] heeft niet gereageerd op het verweer van [gedaagde sub03] dat de opstalverzekeraar deze kosten heeft gedragen. De rechtbank zal de kosten van de schadecoach [naam2] eveneens afwijzen, omdat het rapport geen enkele toegevoegde waarde heeft gehad voor de vaststelling van de aansprakelijkheid. De buitengerechtelijke incassokosten worden op basis van de staffel begroot op € 907,50, en omvat tevens de (overige) werkzaamheden van [naam2] .
[gedaagde sub03] en [gedaagde sub01] zullen hoofdelijk worden veroordeeld tot betaling van een bedrag van in totaal € 2.056,30 aan buitengerechtelijke kosten.
de proceskosten
-
[gedaagde sub02] en de Stichting
5.32.
[eisers01] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van [gedaagde sub02] en de Stichting worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagde sub02] en de Stichting worden begroot op:
- griffierecht € 2.076,00
- salaris advocaat
1.196,00(2,0 punten × tarief € 598,00)
Totaal € 3.272,00
-
[eisers01]
5.33.
[gedaagde sub03] en [gedaagde sub01] zullen als de in het ongelijk gestelde partij hoofdelijk in de proceskosten van [eisers01] worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eisers01] worden op basis van het toegewezen bedrag begroot op
- dagvaarding € 100,32
- griffierecht 2.076,00
- salaris advocaat
1.016,00(2,0 punten × tarief € 508,00)
Totaal € 3.192,32
5.34.
De nakosten zullen op de in de beslissing weergegeven wijze worden begroot. De wettelijke rente over de proceskosten en de nakosten is niet weersproken en zal worden toegewezen.
in de vrijwaringszaak
5.35.
[eiser in conventie01] stelt zich op het standpunt dat [gedaagde in conventie01] hem dient te vrijwaren op grond van (onder meer) de artikelen 6:162 BW, 6:171 BW jo. 6:10 BW en omdat [gedaagde in conventie01] tekort is geschoten in de nakoming van de overeenkomst. [gedaagde in conventie01] voert verweer en beroept zich primair op verjaring, subsidiair op rechtsverwerking en meer subsidiair betwist zij de verplichting tot vrijwaring.
verjaring
5.36.
[gedaagde in conventie01] stelt dat de vordering van [eiser in conventie01] op grond van artikel 3:310 lid 1 BW is verjaard. Artikel 3:310 lid 1 BW bepaalt dat een rechtsvordering tot vergoeding van schade of tot betaling van een bedongen boete verjaart door verloop van vijf jaren na de aanvang van de dag, volgende op die waarop de benadeelde zowel met de schade of de opeisbaarheid van de boete als met de daarvoor aansprakelijke persoon bekend is geworden, en in ieder geval door verloop van twintig jaren na de gebeurtenis waardoor de schade is veroorzaakt of de boete opeisbaar is geworden.
5.37.
[gedaagde in conventie01] stelt dat [eiser in conventie01] op of omstreeks 8 augustus 2016 en uiterlijk 12 augustus 2016, het moment waarop De Vries met [eiser in conventie01] daarover heeft gesproken, bekend was met de schade. [eiser in conventie01] heeft [gedaagde in conventie01] vervolgens eerst bij brief van 1 september 2021 aansprakelijk gesteld. Op dat moment was de termijn van vijf jaren verstreken.
[eiser in conventie01] voert daartegenover aan dat uit het arrest van de Hoge Raad van 6 april 2012, ECLI:NL:HR:2012:BU3784volgt dat de regresvordering van een hoofdelijk verbonden schuldenaar pas ontstaat op het moment dat hij de schuld van de schuldeiser voldoet voor meer dan het gedeelte dat hem aangaat, en dat de verjaringstermijn pas op dat moment aanvangt. Van verjaring is aldus geen sprake. Bovendien is [eiser in conventie01] pas eind december 2016 voor het eerst aansprakelijk gesteld en realiseerde hij zich toen pas dat hij mogelijk zelf schade zou kunnen leiden. [eiser in conventie01] heeft de verjaring hoe dan ook tijdig gestuit op 1 september 2021. [gedaagde in conventie01] heeft dit alles onweersproken gelaten. De rechtbank is met [eiser in conventie01] van oordeel dat het beroep van [gedaagde in conventie01] op verjaring faalt.
rechtsverwerking
5.38.
[gedaagde in conventie01] stelt zich op het standpunt dat sprake is van rechtsverwerking, omdat [eiser in conventie01] reeds op (uiterlijk) 12 augustus 2016 bekend was met de schade en heeft gewacht met de aansprakelijkheidsstelling van [gedaagde in conventie01] tot september 2021. Door dit tijdsverloop is [gedaagde in conventie01] ook in haar bewijspositie benadeeld, aldus [gedaagde in conventie01] . De rechtbank verwerpt dit verweer. Uitgangspunt is dat enkel tijdsverloop geen toereikende grond oplevert voor het aannemen van rechtsverwerking. Daarvoor zijn bijkomende omstandigheden vereist op grond waarvan moet worden geoordeeld dat hetzij bij de schuldenaar het gerechtvaardigd vertrouwen is gewekt dat de schuldeiser zijn recht niet meer zal uitoefenen, hetzij dat sprake is van onredelijk nadeel aan de zijde van de schuldenaar als de schuldeiser zijn aanspraak alsnog geldend zal maken. [gedaagde in conventie01] heeft geen bijkomende omstandigheden aangedragen. Daarbij komt dat [gedaagde in conventie01] zelf op 5 december 2016 door [eisers01] aansprakelijk is gesteld, zodat zij vanaf dat moment rekening moest houden met vorderingen en daarom haar bewijspositie diende te bewaken.
tekortkoming
5.39.
[eiser in conventie01] voert in de eerste plaats aan dat het niet aan hem maar aan [gedaagde sub01] was om trillingsmetingen en een vooropname te laten uitvoeren. De rechtbank passeert deze stelling, die is gegrond op de artikelen 6:162 BW, 6:171 BW en 6:10 BW, omdat uit de hoofdzaak volgt dat op dit punt sprake is van een gedeelde verantwoordelijkheid.
5.40.
[eiser in conventie01] voert daarnaast (onder meer) aan dat [gedaagde in conventie01] tekort is geschoten in de nakoming van de overeenkomst omdat partijen met de bepaling in de offerte
“CAR-verzekering door [gedaagde in conventie01] B.V. voor eventuele schade in welke vorm dan ook”zijn overeengekomen dat [gedaagde in conventie01] een CAR-verzekering zou afsluiten die voldoende dekking bood voor de schade die is ontstaan. De aansprakelijkheid van [eiser in conventie01] is op basis van deze bepaling uitgesloten. [gedaagde in conventie01] heeft dit niet dan wel onvoldoende weersproken. In de conclusie van antwoord voert [gedaagde in conventie01] ten aanzien van de gemaakte afspraken nog aan dat de offerte niet stilzwijgend is aanvaard, maar zij heeft dit niet nader onderbouwd. Ter zitting heeft de heer [gedaagde in conventie01] bovendien desgevraagd verklaard dat hij voor een CAR-verzekering zou zorg dragen. De daarop door haar ingenomen stelling dat geen sprake is van een tekortkoming omdat [gedaagde in conventie01] wist dat [eiser in conventie01] een verzekering had afgesloten faalt. Dit ontslaat [gedaagde in conventie01] namelijk niet van haar verplichting om zorg te dragen voor een (deugdelijke) CAR-verzekering. De rechtbank is dan ook van oordeel dat [gedaagde in conventie01] tekort is geschoten in de nakoming van de overeenkomst en in de onderlinge verhouding met [eiser in conventie01] volledig aansprakelijk is, omdat haar verzekering geen dekking biedt.
5.41.
De vorderingen van [eiser in conventie01] kunnen dan ook worden toegewezen, daaronder begrepen het reeds door [eiser in conventie01] aan [eisers01] betaalde en gevorderde schadebedrag van € 6.854,68. De gevorderde wettelijke rente over dit bedrag is niet weersproken en zal worden toegewezen.
5.42.
De voorwaardelijke vordering in reconventie is niet meer aan de orde en behoeft geen bespreking.
De proceskosten
5.43.
De vordering van [eiser in conventie01] omvat de veroordeling van [gedaagde in conventie01] tot vergoeding van de proceskosten in de hoofdzaak indien en voorzover [eiser in conventie01] daartoe veroordeeld mocht worden. Dit betreft een bedrag van € 3.192,00 (r.o. 5.33). Deze dienen door [gedaagde in conventie01] gedragen te worden.
5.44.
[gedaagde in conventie01] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van de vrijwaringszaak worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiser in conventie01] worden op basis van het toegewezen bedrag begroot op:
- dagvaarding € 125,03
- griffierecht 0,00
- salaris advocaat
1.794,00(3,0 punten × tarief € 598,00)
Totaal € 1.919,03
5.45.
De nakosten zullen op de in de beslissing weergegeven wijze worden begroot.

6.De beslissing

De rechtbank
in de hoofdzaak
6.1.
verklaart voor recht dat [gedaagde sub03] en [gedaagde sub01] onrechtmatig hebben gehandeld jegens [eisers01] ,
6.2.
veroordeelt [gedaagde sub03] en [gedaagde sub01] hoofdelijk, zodat indien en voor zover de één betaalt ook de ander zal zijn bevrijd, tot betaling aan [eisers01] van een schadevergoeding van € 5.700,00, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dat bedrag met ingang van 8 augustus 2016 tot de dag van volledige betaling,
6.3.
veroordeelt [gedaagde sub01] tot betaling aan [eisers01] van een schadevergoeding van € 1.800,00, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dat bedrag met ingang van 26 september 2017 tot de dag van volledige betaling,
6.4.
veroordeelt [gedaagde sub03] en [gedaagde sub01] hoofdelijk, zodat indien en voor zover de één betaalt ook de ander zal zijn bevrijd, tot betaling aan [eisers01] van een bedrag van € 2.056,30 aan buitengerechtelijke kosten,
6.5.
veroordeelt [eisers01] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde sub02] en de Stichting tot op heden begroot op € 3.272,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van veertien dagen na de betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling.
6.6.
veroordeelt [gedaagde sub03] en [gedaagde sub01] hoofdelijk, zodat indien en voor zover de één betaalt ook de ander zal zijn bevrijd, in de kosten van de hoofdzaak, aan de zijde van [eisers01] tot op heden begroot op € 3.192,32, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van veertien dagen na de betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
6.7.
veroordeelt [gedaagde sub03] en [gedaagde sub01] hoofdelijk, zodat indien en voor zover de één betaalt ook de ander zal zijn bevrijd, in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 173,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [gedaagde sub03] en [gedaagde sub01] niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 90,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over de nakosten met ingang van veertien dagen na de betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
6.8.
verklaart dit vonnis in deze zaak tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
6.9.
wijst het meer of anders gevorderde af,
in de zaak in vrijwaring
6.10.
veroordeelt [gedaagde in conventie01] aan [eiser in conventie01] te betalen al hetgeen waartoe [eiser in conventie01] in de hoofdzaak jegens [eisers01] is veroordeeld, waaronder de proceskosten van de hoofdzaak waarin [eiser in conventie01] is veroordeeld, ,
6.11.
veroordeelt [gedaagde in conventie01] aan [eiser in conventie01] te betalen een bedrag van € 6.854,68, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dat bedrag vanaf datum dagvaarding tot de dag van volledige betaling,
6.12.
veroordeelt [gedaagde in conventie01] in de kosten van de vrijwaringszaak, aan de zijde van [eiser in conventie01] tot op heden begroot op € 1.919,03,
6.13.
veroordeelt [gedaagde in conventie01] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 173,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [gedaagde in conventie01] niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 90,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak,
6.14.
verklaart dit vonnis in deze zaak uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. Van 't Nedereind en in het openbaar uitgesproken op 21 juni 2023.