ECLI:NL:RBZWB:2023:4798

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
22 maart 2023
Publicatiedatum
10 juli 2023
Zaaknummer
C/02/398397 / HA ZA 22-298 (E)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • R. Römers
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Burenconflict over erfgrens en schadevergoeding na onrechtmatige betreding

In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, hebben eisers [eiser in conventie01] en [eiser in conventie02] een burengeschil aanhangig gemaakt tegen gedaagden [gedaagde in conventie01] en [gedaagde in conventie02]. De zaak betreft een geschil over de erfgrens tussen de percelen van partijen, die aan elkaar grenzen. Eisers stellen dat zij door bevrijdende verjaring eigenaar zijn geworden van een strook grond die kadastraal aan gedaagden toebehoort. De rechtbank heeft vastgesteld dat de erfgrens niet in het midden van de voormalige haag ligt, maar langs de poeren en afrastering, zoals door eisers is betoogd. De rechtbank oordeelt dat eisers inderdaad eigenaar zijn geworden van de strook grond door bevrijdende verjaring, omdat zij deze strook meer dan twintig jaar in bezit hebben gehad.

Daarnaast hebben eisers schadevergoeding gevorderd voor de onrechtmatige betreding van hun achtererf door gedaagden, waarbij terrastegels zijn verwijderd. De rechtbank heeft geoordeeld dat gedaagden onrechtmatig hebben gehandeld en heeft de schade vastgesteld op € 250,00. De rechtbank heeft gedaagden ook veroordeeld om medewerking te verlenen aan het plaatsen van een erfafscheiding op de vastgestelde erfgrens, waarbij de kosten door beide partijen gedeeld dienen te worden. In reconventie hebben gedaagden vorderingen ingesteld die door de rechtbank zijn afgewezen, en zijn eisers veroordeeld in de proceskosten van de reconventie.

De rechtbank heeft de proceskosten in conventie gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt. Dit vonnis is uitgesproken op 22 maart 2023.

Uitspraak

RECHTBANK Zeeland-West-Brabant

Civiel recht
Zittingsplaats Breda
Zaaknummer: C/02/398397 / HA ZA 22-298
Vonnis van 22 maart 2023
in de zaak van

1.[eiser in conventie01] ,

te [plaats01] ,
2.
[eiser in conventie02],
te [plaats01] ,
eisende partijen in conventie,
verwerende partijen in reconventie,
hierna samen te noemen: [eiser in conventie01] en [eiser in conventie02] ,
advocaat: mr. P.R. Botman te Tilburg,
tegen

1.[gedaagde in conventie01] ,

te [plaats01] ,
2.
[gedaagde in conventie02],
te [plaats01] ,
gedaagde partijen in conventie,
eisende partijen in reconventie,
hierna samen te noemen: [gedaagde in conventie01] en [gedaagde in conventie02] ,
advocaat: mr. D. Vong te Rijen.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 28 september 2022
- de conclusie van antwoord in reconventie tevens houdende akte eisvermeerdering, met producties
- de akte met reactie op de vermeerdering eis in conventie tevens houdende akte vermeerdering eis in reconventie, met producties.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser in conventie01] en [eiser in conventie02] zijn (sinds begin 2021) eigenaar van het perceel en de woning aan de [adres01] te [plaats01] .
2.2.
[gedaagde in conventie01] en [gedaagde in conventie02] zijn (sinds 1998) eigenaar van het perceel en de woning aan de [adres02] te [plaats01] . Daarnaast is [gedaagde in conventie01] (sinds 1999) eigenaar van het perceel en de werkplaats aan de [adres03] te [plaats01] en (sinds 2008) van het perceel en de woning aan de [adres04] te [plaats01] .
2.3.
De percelen van partijen grenzen aan elkaar. Partijen zijn op enig moment met elkaar in gesprek gegaan over het vervangen van de erfafscheiding op het achtererf. [gedaagde in conventie01] en [gedaagde in conventie02] zijn er toen achter gekomen dat de erfafscheiding niet op de kadastrale erfgrens was gelegen. Er is toen verdeeldheid tussen partijen ontstaan over de ligging van de erfgrens.
2.4.
[gedaagde in conventie01] heeft begin 2022, zonder overleg met [eiser in conventie01] en [eiser in conventie02] , de erfafscheiding (de haag en de gemetselde kolommen) verwijderd.
2.5.
[gedaagde in conventie01] heeft in april 2022 zonder toestemming van [eiser in conventie01] en [eiser in conventie02] het achtererf van [eiser in conventie01] en [eiser in conventie02] betreden en terrastegels verwijderd. [eiser in conventie01] en [eiser in conventie02] hebben op 20 april 2022 aangifte gedaan van vernieling.
2.6.
Op 29 juni 2022 heeft tussen partijen een kort geding plaatsgevonden over (onder meer) het plaatsen van een tijdelijke erfafscheiding. Bij vonnis van 13 juli 2022 heeft de voorzieningenrechter [gedaagde in conventie01] en [gedaagde in conventie02] veroordeeld tot het plaatsen van een tijdelijke erfafscheiding op de locatie van de verwijderde haag. [gedaagde in conventie01] en [gedaagde in conventie02] hebben naar aanleiding van dit vonnis een tijdelijke schutting tussen de percelen geplaatst.

3.Het geschil

3.1.
[eiser in conventie01] en [eiser in conventie02] hebben in conventie diverse vorderingen ingesteld. Deze vorderingen zijn (na eisvermeerdering) weergegeven in de conclusie van antwoord in reconventie tevens houdende akte eisvermeerdering. [gedaagde in conventie01] en [gedaagde in conventie02] voeren verweer.
3.2.
[gedaagde in conventie01] en [gedaagde in conventie02] hebben in reconventie diverse vorderingen ingesteld. Deze vorderingen zijn (na eisvermeerdering) weergegeven in de laatst genomen akte. De vorderingen onder A. tot en met C. zijn alleen door [gedaagde in conventie01] ingesteld. [eiser in conventie01] en [eiser in conventie02] voeren verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna bij de puntsgewijze beoordeling van de vorderingen, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

in conventie
verjaring strook grond?
4.1.
Partijen verschillen van mening over waar de erfgrens op het achtererf van de betreffende percelen is gelegen. Tussen partijen staat vast waar de kadastrale grens is gelegen. [eiser in conventie01] en [eiser in conventie02] stellen zich op het standpunt dat uitgegaan dient te worden van de sinds decennialang aanwezige feitelijke erfgrens, die in het midden ligt van de inmiddels verwijderde haag en de gemetselde kolommen en vanuit daar in een lijn (met lichte knik) naar achteren loopt, omdat sprake is van verkrijgende dan wel bevrijdende verjaring. Het gaat hierbij om een strook grond van ongeveer 40 cm gelegen naast de kadastrale erfgrens. [gedaagde in conventie01] en [gedaagde in conventie02] betwisten dat sprake is van verjaring; de erfgrens is gelegen op de kadastrale erfgrens.
4.2.
Voor een geslaagd beroep op verkrijgende verjaring (artikel 3:99 BW) is onder meer vereist dat sprake is van goede trouw. [eiser in conventie01] en [eiser in conventie02] hebben geen stellingen ingenomen over de goede trouw, zodat een beroep op verkrijgende verjaring faalt.
4.3.
Voor een geslaagd beroep op bevrijdende verjaring (artikel 3:105 BW) is vereist dat sprake is van bezit van de betreffende strook grond door [eiser in conventie01] en [eiser in conventie02] of haar rechtsvoorgangers gedurende een periode van twintig jaar (artikel 3:306 BW jo. artikel 3:314 lid 2 BW).
4.4.
Artikel 3:107 BW omschrijft bezit als het houden van een goed voor zichzelf, dat wil zeggen het uitoefenen van de feitelijke macht over een goed met de pretentie rechthebbende te zijn. Uit artikel 3:108 BW volgt dat de vraag of iemand een goed voor zichzelf houdt, wordt beoordeeld naar verkeersopvatting, met inachtneming van de regels die in de op artikel 3:108 BW volgende artikelen worden gegeven en overigens op grond van uiterlijke feiten. Volgens vaste rechtspraak moet het bezit ondubbelzinnig zijn. Daarvan is sprake wanneer de bezitter zich zodanig gedraagt dat de eigenaar tegen wie de verjaring loopt, daaruit niet anders kan afleiden dan dat de bezitter pretendeert eigenaar te zijn (HR 15 januari 1993, ECLI:NL:HR:1993:ZC0826), hetgeen naar objectieve maatstaven moet worden beoordeeld. In dit geval gaat aan het bezit van de niet-rechthebbende, die het bezit niet overgedragen heeft gekregen, inbezitneming vooraf. Artikel 3:113 lid 2 BW bepaalt dat voor inbezitneming van een goed dat in het bezit van een ander is, enkele op zichzelf staande machtsuitoefeningen ontoereikend zijn. Vereist is dat de machtsuitoefening zodanig is dat naar verkeersopvatting het bezit van de oorspronkelijke bezitter wordt tenietgedaan (HR 18 september 2015, ECLI:NL:HR:2015:2743).
4.5.
[eiser in conventie01] en [eiser in conventie02] hebben ter onderbouwing van hun standpunt dat zij door bevrijdende verjaring eigenaar van de betwiste strook grond zijn geworden diverse foto’s en verklaringen van rechtsvoorgangers en voormalige buren overgelegd. Uit de bij productie 21 overgelegde verklaring van de heer [naam01] , voormalig bewoner van [adres02] , volgt dat hij 34 jaar geleden kolommen heeft gemetseld om een afrastering tussen de betreffende percelen aan te brengen. Partijen zijn het erover eens dat [naam01] daarna op enig moment de haag heeft geplant. [naam01] is ongeveer 32 jaar geleden verhuisd. Tussen partijen is niet in geschil dat de gemetselde kolommen met afrastering en de haag feitelijk diende als erfafscheiding tussen de twee percelen. Dit heeft tot gevolg gehad dat een strook grond dat kadastraal gezien aan [gedaagde in conventie01] toebehoorde, betrokken werd bij de tuin van de rechtsvoorgangers van [eiser in conventie01] en [eiser in conventie02] . Uit de overgelegde foto’s blijkt dat de rechtsvoorgangers van [eiser in conventie01] en [eiser in conventie02] deze strook in gebruik hebben genomen en dat zij langs de erfafscheiding een pad hebben aangelegd. Daarmee is sprake van inbezitneming van de strook grond. Uit de verklaringen en foto’s volgt ook dat dit meer dan 20 jaar geleden was. Daarnaast is van belang dat derden de tuin niet vrijuit konden betreden, zodat de grond exclusief in handen van de rechtsvoorgangers van [eiser in conventie01] en [eiser in conventie02] is gekomen. [gedaagde in conventie01] en [gedaagde in conventie02] hebben nog aangevoerd dat zij de haag aan beide zijden hebben onderhouden, en dat daaruit volgt dat [gedaagde in conventie01] het bezit niet heeft prijsgegeven, maar deze stelling is in het geheel niet onderbouwd, en overigens ook door [eiser in conventie01] en [eiser in conventie02] betwist.
4.6.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat sprake is van bevrijdende verjaring van de rechtsvordering tot beëindiging van het bezit van de strook grond. De verjaringstermijn van 20 jaar is voltooid bij de rechtsvoorgangers van [eiser in conventie01] en [eiser in conventie02] . Dit betekent dat [eiser in conventie01] en [eiser in conventie02] eigenaar zijn van de strook grond.
4.7.
De rechtbank is, anders dan [eiser in conventie01] en [eiser in conventie02] , van oordeel dat naar verkeersopvatting de erfgrens niet in het midden van de poeren en de (voormalige) haag is gelegen, maar langs de voormalige poeren, haag en afrastering zoals te zien in productie 17 van de dagvaarding; de lijn die loopt vanuit de hoekpunt van de werkplaats tot aan het paaltje bij de vierde foto (van productie 17). De poeren zijn immers volgens [naam01] tegen een denkbeeldige lijn aan geplaatst, en is daarmee geschikt om een grens aan te geven. Het midden van de haag is dat niet, omdat de haag na enkele meters stopt en het midden daarvan niet aansluit op de zichtbare afrastering. De erfgrens loopt vanuit het hiervoor genoemde paaltje dan in één lijn naar de achterzijde van de percelen zoals op de andere foto’s van productie 17 is te zien.
de erfafscheiding
4.8.
[eiser in conventie01] en [eiser in conventie02] verzoeken de rechtbank om [gedaagde in conventie01] en [gedaagde in conventie02] te veroordelen om op hun kosten een deugdelijke erfafscheiding op de door de rechtbank vastgestelde erfgrens te plaatsen. Ter zitting is aan de orde gekomen dat bij het plaatsen van een erfafscheiding op de erfgrens partijen (op grond van artikel 5:49 BW) beiden voor de helft de kosten daarvan dienen te dragen. Partijen hebben desgevraagd verklaard dat zij bereid zijn om de helft van de kosten te betalen. Ter zitting is daarnaast gebleken dat partijen het eens zijn over de schutting die als erfafscheiding moet worden geplaatst. De rechtbank zal daarom bepalen dat [gedaagde in conventie01] medewerking dient te verlenen aan het plaatsen van de erfafscheiding op de vastgestelde erfgrens zoals hiervoor in 4.7. is bepaald. De gevorderde dwangsom wordt afgewezen.
betreden achtererf en vernielen terrastegels
4.9.
[eiser in conventie01] en [eiser in conventie02] stellen dat [gedaagde in conventie01] en [gedaagde in conventie02] onrechtmatig hebben gehandeld door het achtererf van [eiser in conventie01] en [eiser in conventie02] te betreden en daarbij twee rijen terrastegels (met stoepbandjes) te verwijderen en te beschadigen. [eiser in conventie01] en [eiser in conventie02] stellen dat zij daardoor schade hebben geleden voor een bedrag van € 700,45. [gedaagde in conventie01] en [gedaagde in conventie02] hebben erkend dat zij de terrastegels hebben verwijderd. De rechtbank is van oordeel dat voldoende duidelijk is geworden dat daardoor schade is geleden. [eiser in conventie01] en [eiser in conventie02] hebben de schade echter niet onderbouwd; in de dagvaarding is aangegeven dat de bewijsstukken van de schade zullen volgen, maar deze zijn niet ingediend. De rechtbank zal de schade dan ook schatten. Ter zitting is aangegeven dat een kennis van [eiser in conventie01] en [eiser in conventie02] de herstelwerkzaamheden heeft verricht en dat zij niet weten hoeveel zij hiervoor aan deze kennis hebben betaald. De rechtbank gaat er daarmee van uit dat dit een vriendendienst is geweest. De rechtbank zal de schade naar redelijkheid vaststellen op € 250,00.
4.10.
[eiser in conventie01] en [eiser in conventie02] hebben daarnaast ook gevraagd om [gedaagde in conventie01] en [gedaagde in conventie02] te gebieden zich te onthouden van het betreden van het achtererf en het vernielen van eigendommen. Ter zitting is door [eiser in conventie01] en [eiser in conventie02] desgevraagd verklaard dat deze vordering niet meer nodig is, gelet op het feit dat er een erfafscheiding zal worden geplaatst op de door de rechtbank vastgestelde erfgrens en het betreden van het achtererf daardoor niet meer mogelijk is. Het zonder toestemming betreden van het achtererf is bovendien ook strafrechtelijk verboden. Deze vordering zal dan ook worden afgewezen.
stenen perkje
4.11.
[eiser in conventie01] en [eiser in conventie02] vorderen dat [gedaagde in conventie01] en [gedaagde in conventie02] het stenen perkje in het hoekje aan de achterzijde van de woning van [adres04] verwijderen, omdat de ruimte om te draaien met de bestelbus daardoor wordt belemmerd. [eiser in conventie01] heeft ter zitting aangegeven dat hij het achtererf slechts kan bereiken door drie keer steken van de bestelbus, om de draai te kunnen maken. [gedaagde in conventie01] voert aan dat het stenen perkje ertoe strekt om de woning te beschermen, omdat er eerder al tegen de muur is aangereden.
Dat het stenen perkje eigendom is van [gedaagde in conventie01] is door [eiser in conventie01] en [eiser in conventie02] erkend. [eiser in conventie01] en [eiser in conventie02] hebben onvoldoende onderbouwd dat het stenen perkje ertoe leidt dat de doorgang naar het achtererf wordt belemmerd, en dat in dat kader sprake zou zijn van misbruik van eigendomsrecht. Uit de eigen stellingen van [eiser in conventie01] en [eiser in conventie02] volgt dat het mogelijk is om met bestelbus het achtererf te bereiken. De vordering wordt daarom afgewezen.
dwangsommen en proceskosten kort geding
4.12.
[eiser in conventie01] en [eiser in conventie02] stellen dat [gedaagde in conventie01] en [gedaagde in conventie02] het vonnis in kort geding van 13 juli 2022 niet (tijdig) zijn nagekomen en dat de schutting niet op de juiste locatie is geplaatst en dat [gedaagde in conventie01] en [gedaagde in conventie02] daarom dwangsommen moeten betalen van minimaal € 4.000,00 en maximaal € 5.000,00. De rechtbank is van oordeel dat deze vordering moet worden afgewezen. [eiser in conventie01] en [eiser in conventie02] hebben in de stukken de feiten en de grondslag voor het verbeuren van dwangsommen niet uitgewerkt. Het verwijzen naar producties is in dit kader onvoldoende. Ter zitting hebben [eiser in conventie01] en [eiser in conventie02] aangevoerd dat de schutting niet staat op de plaats waar de haag heeft gestaan. De rechtbank overweegt dat het hier gaat om een tijdelijke schutting en dat daarbij niet exact is vast te stellen waar de verwijderde haag heeft gestaan, zo blijkt ook uit de foto’s die zijn ingebracht. De rechtbank vindt dat [gedaagde in conventie01] en [gedaagde in conventie02] het bevel van de voorzieningenrechter hebben opgevolgd.
4.13.
[eiser in conventie01] en [eiser in conventie02] stellen daarnaast dat [gedaagde in conventie01] en [gedaagde in conventie02] de proceskosten in het kort geding nog niet hebben betaald en vorderen in deze procedure [gedaagde in conventie01] en [gedaagde in conventie02] te veroordelen om de proceskosten van het kort geding te voldoen. De rechtbank zal deze vordering afwijzen, omdat de voorzieningenrechter de kostenveroordeling heeft uitgesproken en dat vonnis al een executoriale titel oplevert.
de camera
4.14.
[eiser in conventie01] en [eiser in conventie02] stellen dat de camera die door [gedaagde in conventie01] en [gedaagde in conventie02] aan de voorzijde van de loods van [adres04] is geplaatst, een inbreuk op hun privacy vormt omdat de camera onder andere is gericht op het achtererf van [eiser in conventie01] en [eiser in conventie02] en de openbare weg. Ter zitting hebben [gedaagde in conventie01] en [gedaagde in conventie02] aangegeven dat zij de camera kunnen draaien, zodat deze op hun eigen grond is gericht. Het achtererf van [eiser in conventie01] en [eiser in conventie02] is dan niet meer zichtbaar. De rechtbank zal daarom de subsidiaire vordering van [eiser in conventie01] en [eiser in conventie02] toewijzen en bepalen dat de camera op een dusdanige wijze wordt gericht dat deze geen zicht heeft op het achtererf van [eiser in conventie01] en [eiser in conventie02] en de openbare weg. De gevorderde dwangsom wordt afgewezen.
de proceskosten
4.15.
Partijen zijn over en weer op enkele punten in het ongelijk gesteld. De rechtbank zal daarom de proceskosten in conventie compenseren, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
dwangsommen
4.16.
Uit de overwegingen 4.8. en 4.14 volgt dat de gevorderde dwangsommen worden afgewezen. De rechtbank overweegt hierover als volgt. Partijen hebben over en weer diverse dwangsommen gevorderd. Ter zitting heeft de rechtbank dit aan partijen voorgehouden en hebben zij beiden te kennen gegeven dat het niet gaat om de dwangsommen. Gelet op de constructieve houding op de zitting tussen partijen acht de rechtbank een dwangsom niet nodig. Dit zou bovendien averechts werken en de verhouding tussen partijen niet verbeteren.
in reconventie
“grondstukje I”
4.17.
[eiser in reconventie01] vordert [verweerder in reconventie01] en [verweerder in reconventie02] te verbieden om grondstukje 1 (foto 4 in het proces-verbaal van de descente) te betreden. [eiser in reconventie01] stelt dat [verweerder in reconventie01] en [verweerder in reconventie02] dit stukje grond regelmatig betreden, vooral om te keren en in te steken met de auto en dat hij dat niet hoeft toe te staan. [eiser in reconventie01] beroept zich daarbij op zijn eigendomsrecht. [verweerder in reconventie01] en [verweerder in reconventie02] voeren aan dat zij er niet mee bekend waren dat [eiser in reconventie01] moeite heeft met het gebruik van dit stukje grond. De rechtsvoorganger van [verweerder in reconventie01] en [verweerder in reconventie02] heeft dit ook gedaan. [verweerder in reconventie01] en [verweerder in reconventie02] overwegen een schutting te plaatsen op eigen grond, zodat wordt voorkomen dat zij van dit stukje gebruik maken en het verbeuren van dwangsommen achterwege blijft. [eiser in reconventie01] heeft daarop aangevoerd dat het plaatsen van een schutting ervoor zorgt dat het niet mogelijk is om op het grondstukje te parkeren.
4.18.
De rechtbank overweegt als volgt. Dat grondstukje 1 eigendom is van [eiser in reconventie01] is door [verweerder in reconventie01] en [verweerder in reconventie02] erkend. [eiser in reconventie01] heeft ter zitting aangegeven dat het niet mogelijk is om met de bestelbus van [verweerder in reconventie01] en [verweerder in reconventie02] op het achtererf te komen zonder grondstukje 1 en 2 te betreden. De rechtbank heeft in conventie al geoordeeld dat het stenen perkje mag blijven staan. Dit heeft invloed op het bereiken van het achtererf met de bestelbus, maar maakt dit niet onmogelijk. Het in het geheel niet mogelijk zijn van het betreden van het achtererf met de bestelbus acht de rechtbank in deze situatie onwenselijk, en dit levert in dit geval misbruik van eigendomsrecht op. Buren hebben immers over en weer ook het een en ander van elkaar te dulden. De rechtbank zal deze vordering afwijzen.
4.19.
Het is dan ook niet nodig dat [verweerder in reconventie01] en [verweerder in reconventie02] op hun eigen grond een schutting plaatsen. De rechtbank merkt in dit kader op dat dit ook misbruik van eigendomsrecht zou opleveren. [eiser in reconventie01] heeft immers een recht van weg dat uitkomt op zijn eigendom (grondstukje 1) en daarop moet [eiser in reconventie01] kunnen parkeren. Indien een schutting tegen de grens van grondstukje 1 wordt geplaatst, kan [eiser in reconventie01] niet meer op eigen grond parkeren.
De rechtbank wijst erop dat het gebruik van de erfdienstbaarheid wel veronderstelt dat deze wordt uitgeoefend zonder [verweerder in reconventie01] en [verweerder in reconventie02] en hun kinderen gevaar toe te brengen. In beginsel betekent dit dat er stapvoets moet worden gereden met voertuigen. Indien dit niet wordt opgevolgd, kan het zo zijn dat het plaatsen van een schutting mogelijk geen misbruik van eigendomsrecht oplevert.
“grondstukje 2” en de ondergrondse bekabeling
4.20.
[eiser in reconventie01] vordert [verweerder in reconventie01] en [verweerder in reconventie02] te verbieden om grondstukje 2 (foto 5 in het proces-verbaal van de descente) te betreden. [eiser in reconventie01] stelt dat [verweerder in reconventie01] en [verweerder in reconventie02] dit stukje grond regelmatig betreden met auto, bestelbus en caravan en dat hij dit niet hoeft toe te staan. [eiser in reconventie01] beroept zich op zijn eigendomsrecht. [verweerder in reconventie01] en [verweerder in reconventie02] beroepen zich op een mondelinge afspraak tussen de rechtsvoorgangers van partijen, die is neergelegd in de koopakte, waarbij de punt van de poort [adres03] is weggestreept tegen de punt van de loods van [adres04] . Zij wensen het gebruik op basis van deze afspraak en het jarenlange gebruik voort te zetten. De hoek van de loods van [eiser in reconventie01] bevindt zich op het erf van [verweerder in reconventie01] en [verweerder in reconventie02] . Indien [verweerder in reconventie01] en [verweerder in reconventie02] geen gebruik meer zouden mogen maken van dit hoekje, stellen zij zich op het standpunt dat de hoek van de loods moet worden afgebroken.
4.21.
De rechtbank overweegt als volgt. Het beroep van [verweerder in reconventie01] en [verweerder in reconventie02] op de mondelinge afspraak tussen de rechtsvoorgangers van partijen faalt, nu deze afspraak geen zakelijke werking heeft. Dat grondstukje 2 eigendom is van [eiser in reconventie01] is door [verweerder in reconventie01] en [verweerder in reconventie02] erkend. De rechtbank verwijst naar overweging 4.17. [eiser in reconventie01] heeft ter zitting aangegeven dat het niet mogelijk is voor [verweerder in reconventie01] om met de bestelbus op het achtererf te komen zonder grondstukje 1 en 2 te betreden. Dit acht de rechtbank in deze situatie onwenselijk en dit levert in dit geval misbruik van eigendomsrecht op. [eiser in reconventie01] en [eiser in reconventie02] hebben ter zitting nog aangevoerd dat er sprake is van onregelmatigheden in het straatwerk, vanwege het rijden met zwaar materieel. Dit is door [verweerder in reconventie01] en [verweerder in reconventie02] betwist. [verweerder in reconventie01] voert aan dat dit komt door het aanleggen van de riolering en bekabeling en heeft destijds en ook nu aangeboden om dit te herstellen, na afronding van de verbouwing. De rechtbank zal de vordering dan ook afwijzen.
4.22.
Ten aanzien van de ondergrondse riolering en bekabeling, die door [verweerder in reconventie01] is aangebracht en waarvan [eiser in reconventie01] verwijdering vordert, overweegt de rechtbank als volgt. [eiser in reconventie01] heeft dit destijds toegestaan. Het gebruik van het perceel wordt bovendien niet gehinderd door de aanwezigheid van de ondergrondse riolering en bekabeling. Dit brengt mee dat de vordering tot verwijdering daarvan naar het oordeel van de rechtbank misbruik van recht oplevert en moet worden afgewezen.
de vordering onder E
4.23.
[eiser in reconventie01] en [eiser in reconventie02] vorderen onder E te bepalen dat de aan [eiser in reconventie01] en [eiser in reconventie02] opgelegde verplichting in het kort geding zal zijn opgeheven of buiten werking wordt gesteld. De rechtbank zal deze vordering afwijzen. Dit vonnis in de bodemzaak leidt er immers toe dat het vonnis in kort geding zijn werking verliest.
de vordering onder F
4.24.
[eiser in reconventie01] en [eiser in reconventie02] vorderen onder F [verweerder in reconventie01] en [verweerder in reconventie02] te verbieden om [eiser in reconventie01] te beletten om een schutting te plaatsen op of tegen de (kadastrale) erfgrens. De rechtbank zal deze vordering afwijzen. De rechtbank heeft in conventie een oordeel gegeven over de ligging van de erfgrens en partijen zijn het eens over de schutting die zij zullen plaatsen op de erfgrens en dat zij de kosten daarvan gezamenlijk dienen te dragen.
de vordering onder H
4.25.
[eiser in reconventie01] en [eiser in reconventie02] vorderen onder H te verbieden dat één of meer erfdienstbaarheden van weg waarbij [adres01] het dienende erf is en de huisnummers [adres02] en [adres03] de heersende erven zijn, te bemoeilijken door het plaatsen van een schutting hek of erfafscheiding. De rechtbank zal deze vordering afwijzen. Deze vordering is te algemeen geformuleerd en onvoldoende onderbouwd. De rechtbank begrijpt dat het hier (ook) gaat om de opmerking van [verweerder in reconventie01] dat wordt overwogen om op eigen grond een schutting te plaatsen, zodat zij grondstukje 1 niet zullen betreden. Ter zitting is gebleken dat indien een schutting wordt geplaatst deze niet zal uitstrekken tot de erfdienstbaarheden. De rechtbank gaat er bovendien van uit, dat de schutting niet zal worden geplaatst, gelet op hetgeen zij heeft overwogen in overweging 4.19.
de vordering onder I
4.26.
[eiser in reconventie01] en [eiser in reconventie02] vorderen onder I [verweerder in reconventie01] en [verweerder in reconventie02] te verbieden om de doorgang van de inrit tussen [adres01] en [adres04] en aan de voorzijde van [adres03] te versperren. [eiser in reconventie01] en [verweerder in reconventie02] voeren aan dat bezoekers van [verweerder in reconventie01] en [verweerder in reconventie02] op de oprit parkeren en dan een uur blijven staan, waardoor [eiser in reconventie01] en [eiser in reconventie02] niet in en uit kunnen rijden. De rechtbank zal deze vordering afwijzen, omdat [eiser in reconventie01] en [eiser in reconventie02] de vordering onvoldoende hebben onderbouwd.
de proceskosten
4.27.
[eiser in reconventie01] en [eiser in reconventie02] zijn in reconventie de partijen die ongelijk krijgen en zij zullen daarom in de proceskosten van de reconventie worden veroordeeld. Tot aan dit vonnis worden de proceskosten aan de zijde van [verweerder in reconventie01] en [verweerder in reconventie02] vastgesteld op € 598,00 (2,0 punten × factor 0,5 × € 598,00).

5.De beslissing

De rechtbank
in conventie
5.1.
verklaart voor recht dat [eiser in conventie01] en [eiser in conventie02] door bevrijdende verjaring eigenaar zijn van de strook grond op het achtererf van het perceel, met inachtneming van overweging 4.7. van dit vonnis,
5.2.
veroordeelt [gedaagde in conventie01] en [gedaagde in conventie02] om medewerking te verlenen aan het plaatsen van de overeengekomen erfafscheiding op de in overweging 4.7. vastgestelde erfgrens onder betaling van de helft van de kosten,
5.3.
veroordeelt [gedaagde in conventie01] en [gedaagde in conventie02] tot betaling aan [eiser in conventie01] en [eiser in conventie02] van een schadevergoeding van € 250,00,
5.4.
bepaalt dat [gedaagde in conventie01] en [gedaagde in conventie02] de camera aan de voorzijde van de loods van [adres03] binnen vier weken na het vonnis op een dusdanige wijze dienen te richten dat deze geen zicht heeft op het achtererf van [eiser in conventie01] en [eiser in conventie02] en de openbare weg,
5.5.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.6.
compenseert de kosten tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
5.7.
wijst het meer of anders gevorderde af,
in reconventie
5.8.
wijst de vorderingen van [eiser in reconventie01] en [eiser in reconventie02] af,
5.9.
veroordeelt [eiser in reconventie01] en [eiser in reconventie02] in de proceskosten, aan de zijde van [verweerder in reconventie01] en [verweerder in reconventie02] tot dit vonnis vastgesteld op € 598,00,
5.10.
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. Römers en in het openbaar uitgesproken op 22 maart 2023.