ECLI:NL:RBZWB:2023:4800

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
6 juli 2023
Publicatiedatum
10 juli 2023
Zaaknummer
AWB- 22_3393
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Proceskostenveroordeling in bestuursrechtelijke zaak betreffende Ziektewetuitkering

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 6 juli 2023 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen een verzoekster en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. De verzoekster had een Ziektewetuitkering die per 4 februari 2019 zou eindigen, omdat verweerder stelde dat zij op die datum hersteld was. Echter, in een later besluit van 23 januari 2023 trok verweerder het eerdere besluit in en erkende dat de verzoekster op en na 4 februari 2019 nog steeds ziek was, waardoor de ZW-uitkering doorloopt. Verzoekster trok haar beroep in, maar vroeg wel om een proceskostenveroordeling.

De rechtbank oordeelde dat verweerder tegemoet was gekomen aan het beroep van verzoekster en dat de proceskosten vergoed moesten worden. De rechtbank deed uitspraak zonder zitting op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht. De kosten voor rechtsbijstand werden vastgesteld op € 837,-, en verweerder werd ook verplicht om het griffierecht van € 50,- te vergoeden. De uitspraak werd openbaar gemaakt en partijen ontvingen een afschrift van de beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 22/3393

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 6 juli 2023 in de zaak tussen

[naam verzoekster] , uit [plaatsnaam] , verzoekster

(gemachtigde: mr.drs. E.C. Spiering),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder.

Procesverloop

In het besluit van 1 februari 2022 (primair besluit) heeft verweerder besloten dat de uitkering op grond van de Ziektewet (ZW-uitkering) per 4 februari 2019 eindigt omdat verzoekster per die datum weer hersteld is.
In het besluit van 1 juni 2022 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van verzoekster niet-ontvankelijk verklaard omdat de gronden van bezwaar te laat waren ingediend.
Verzoekster heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
In de brief van 18 oktober 2022 heeft verweerder aangegeven dat hij naar aanleiding van het gestelde in het aanvullend beroepschrift van 29 augustus 2022 van mening is dat er toch op tijd bezwaargronden waren ingediend. Hij heeft besloten het bezwaar alsnog inhoudelijk te behandelen. Met het besluit van 23 januari 2023 heeft verweerder het bestreden besluit ingetrokken en in plaats daarvan besloten dat het besluit van 1 februari 2022 wordt ingetrokken, omdat verzoekster op en vanaf 4 februari 2019 nog steeds ziek was. De
ZW-uitkering blijft dus doorlopen.
Naar aanleiding hiervan heeft verzoekster het beroep ingetrokken met daarbij het verzoek verweerder te veroordelen tot vergoeding van de proceskosten.
Verweerder heeft in de brief van 18 oktober 2022 al erkend dat hij tegemoet komt aan het beroep van verzoekster en in de gewijzigde beslissing op bezwaar heeft hij al aangegeven het griffierecht te vergoeden na de uitspraak van de rechtbank.

Overwegingen

De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder zitting uitspraak op het verzoek om proceskostenveroordeling.
De veroordeling van een partij in de proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb en nader uitgewerkt in het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). Als een beroep wordt ingetrokken, omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoet gekomen, kan de rechtbank op verzoek van de indiener dat bestuursorgaan bij afzonderlijke uitspraak veroordelen in de proceskosten. Dit is geregeld in artikel 8:75a van de Awb.
Gelet op de gedingstukken en het hiervoor weergegeven procesverloop is verweerder tegemoet gekomen aan het beroep van verzoekster.
Bij het nieuwe besluit heeft verweerder al een proceskostenveroordeling voor de bezwaarfase toegekend. De beoordeling hierna over de gevraagde proceskostenveroordeling beperkt zich daarom tot de beroepsfase.
Het verzoek wordt als kennelijk gegrond toegewezen. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door verzoekster gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Bpb voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 837,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 837,- met een wegingsfactor 1).
De rechtbank wijst erop dat verweerder op grond van artikel 8:41, zevende lid, van de Awb verplicht is het door verzoekster betaalde griffierecht van € 50,- te vergoeden. Verzoekster zal zich hiervoor dan ook tot verweerder moeten wenden.

Beslissing

De rechtbank veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoekster tot een bedrag van € 837,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. van Alphen, rechter, in aanwezigheid van mr. M.R. Jouvenaar, griffier, op 6 juli 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden. De werking van deze uitspraak wordt opgeschort totdat de termijn voor het instellen van verzet is verstreken of, indien verzet wordt ingesteld, op dat verzet is beslist.