ECLI:NL:RBZWB:2023:4811

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
10 juli 2023
Publicatiedatum
10 juli 2023
Zaaknummer
C/02/410119 / KG ZA 23-239 (E)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • R. Römers
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kort geding over geldvordering en toewijzing van een bedrag van € 175.000,00

In deze zaak, die voor de Rechtbank Zeeland-West-Brabant is behandeld, heeft eiseres, RAIL BRIDGE CARGO B.V., een kort geding aangespannen tegen gedaagde, BLOW UP EXTREME B.V., met als doel een geldvordering van € 175.000,00 te verkrijgen. De procedure begon met een dagvaarding op 5 juni 2023, gevolgd door een mondelinge behandeling op 6 juli 2023. Eiseres heeft gesteld dat gedaagde in gebreke is gebleven bij de betaling van een eerder erkende vordering van € 117.500,00, die voortkwam uit transportwerkzaamheden die eiseres voor gedaagde heeft verricht. Gedaagde heeft weliswaar aangegeven te willen betalen, maar heeft dit tot op heden niet gedaan, wat eiseres noopte tot het leggen van conservatoir beslag op de roerende zaken van gedaagde.

De voorzieningenrechter heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat er sprake is van een spoedeisend belang voor eiseres, aangezien gedaagde herhaaldelijk heeft aangegeven het bedrag te willen overmaken, maar dit niet heeft gedaan. De rechter heeft ook overwogen dat de vordering van eiseres op gedaagde vaststaat, gezien het aanbod van gedaagde om het bedrag te betalen, dat door eiseres is geaccepteerd. De rechter heeft de vordering van eiseres tot betaling van € 175.000,00 toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 5 juni 2023.

Daarnaast is gedaagde veroordeeld in de proceskosten, die zijn begroot op € 7.095,73. Het vonnis is uitgesproken op 10 juli 2023 door mr. Römers en is uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Het meer of anders gevorderde is afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK Zeeland-West-Brabant

Civiel recht
Zittingsplaats Breda
Zaaknummer: C/02/410119 / KG ZA 23-239
Vonnis in kort geding van 10 juli 2023
in de zaak van
RAIL BRIDGE CARGO B.V.,
te Zevenaar,
eisende partij,
hierna te noemen: eiseres,
advocaat: mr. E.T. van den Hout,
tegen
BLOW UP EXTREME B.V.,
te Breda,
gedaagde partij,
hierna te noemen: gedaagde,
verschenen.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 5 juni 2023, met producties genummerd 1 tot en met 10,
- de mondelinge behandeling van 6 juli 2023, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt
- de spreeknotities van eiseres,
- de spreeknotities van gedaagde.

2.De feiten

2.1.
Als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, alsmede op grond van de onbetwiste inhoud van de producties, staat tussen partijen het volgende vast:
  • Eiseres heeft in opdracht van gedaagde transportwerkzaamheden verricht. Eiseres heeft hiervoor op 27 juli 2022 een factuur gezonden van € 112.850,13 exclusief BTW, welke binnen 14 dagen diende te worden betaald.
  • Op 8 november 2022 is gedaagde in gebreke gesteld en is zij gesommeerd om de hoofdsom van € 112.850,13 te voldoen.
  • Op 27 januari 2023 heeft eiseres verlof gevraagd aan de voorzieningenrechter van deze rechtbank tot het leggen van conservatoir beslag op roerende zaken.
  • Bij e-mailbericht d.d. 20 februari 2023 heeft gedaagde het volgende aan eiseres bericht:
  • Bij e-mailbericht d.d. 28 februari 2023 bericht eiseres het volgende aan gedaagde:
“(…) Het is juist dat er 2 pogingen zijn gedaan om conservatoir beslag te leggen, nadat de Voorzieningenrechter van de bevoegde rechtbank daartoe verlof had verleend. De reden daarvoor is dat een netto bedrag groot precies € 122.850,00 onbetaald is gebleven, terwijl de vordering meerdere malen volledig en ook schriftelijk is erkend. (…) Verder gaf u aan dat indien op 06 maart 2023 de financiering niet gelukt is, u uitdrukkelijk het adres verschaft waar het luchtkassteel in kwestie zich bevindt, zodat daarop alsnog conservatoir beslag kan worden gelegd, waarna een bodemprocedure kan worden gestart. (…)”
- Bij e-mailbericht d.d. 6 maart 2023 bericht gedaagde het volgende aan eiseres:
“(…) De financiering is in een afrondende fase gekomen en ik kan u eenmaal het onderstaande aanbod doen tegen finale kwijting.

Ik zal een betaling doen van € 117.500,- tegen finale kwijting welke uiterlijk 31 maart 2023 is bijgeschreven op de rekening van uw client.

Wij laten de schades zitten voor wat het is, en de missende spullen ook. (…)”
- Bij e-mailbericht d.d. 9 maart 2023 bericht eiseres het volgende aan gedaagde:
“(…) Wat ervan zij, gezien uw uitdrukkelijk en duidelijke betalingstoezegging, kan ik u informeren dat cliente alsnog akkoord gaat met betaling van een bedrag groot
€ 117.500,00 tegen finale kwijting over en weer.”
  • Bij e-mailbericht d.d. 30 mei 2023 bericht gedaagde het volgende aan eiseres:
  • Op 31 mei 2023 is door eiseres conservatoir beslag laten leggen op roerende zaken van gedaagde.

3.Het geschil

3.1.
Eiseres vordert - samengevat - veroordeling van gedaagde tot betaling van € 117.500,00, vermeerderd met rente en kosten.
3.2.
Eiseres legt aan de vordering ten grondslag dat gedaagde tekortschiet in de nakoming van de verplichting om de door hem erkende vordering van € 117.500,00 aan eiseres te voldoen.
3.3.
Gedaagde voert verweer. Hij geeft aan dat hij zich enorm heeft ingespannen om betalingen te doen, maar dat door – kort gezegd – corona, het (gewijzigde) bankbeleid, de inflatie/oorlog in Oekraïne en acties van eiseres, dit op dit moment nog niet is gelukt. Gedaagde betwist dat er sprake is van een spoedeisend belang. Wel stelt zij dat zij nooit op enige manier haar vordering jegens eiseres heeft betwist en/of ontkent, en altijd in gesprek is gebleven ondanks alle (juridische) acties die eiseres heeft ondernomen. Gedaagde wil wel betalen, maar is afhankelijk van inkomsten uit ticketverkoop of het verkrijgen van financieringen, sponsorgelden of subsidies.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Met betrekking tot een voorziening in kort geding, bestaande uit een veroordeling tot betaling van een geldsom, is terughoudendheid op zijn plaats. De rechter zal daarbij niet alleen moeten onderzoeken of het bestaan van een vordering van de eiser op de gedaagde voldoende aannemelijk is, maar ook of daarnaast sprake is van feiten en omstandigheden die meebrengen dat uit hoofde van onverwijlde spoed een onmiddellijke voorziening is vereist. In de afweging van de belangen van partijen moet de rechter mede betrekken de vraag naar - kort gezegd - het risico van onmogelijkheid van terugbetaling mocht de bodemrechter anders beslissen.
Spoedeisend belang
4.2.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat de stelling van eiseres, dat gedaagde meermaals heeft aangegeven het bedrag over te maken, maar dit tot op heden niet heeft gedaan, eiseres er geen vertrouwen meer in heeft dat het bedrag wordt betaald door gedaagde en de gelden nodig heeft om aan haar eigen betalingsverplichtingen te voldoen, voldoende is om een spoedeisend belang bij haar vordering aan te nemen.
Geldvordering
4.3.
Vast staat dat gedaagde bij e-mail van 6 maart 2023 het aanbod heeft gedaan om een betaling te doen van € 117.500,-- tegen finale kwijting, welke uiterlijk 31 maart 2023 zou worden bijgeschreven op de bankrekening van eiseres. Eiseres heeft dit aanbod bij e-mail van 9 maart 2023 geaccepteerd. Nu gedaagde tot op heden het bedrag niet heeft betaald is naar het oordeel van de voorzieningenrechter de vordering van eiseres op gedaagde van € 117.500,00 vast komen te staan.
4.4.
De voorzieningenrechter oordeelt dat aan de vereisten voor het toewijzen van een geldvordering in kort geding is voldaan, zodat de vordering van eiseres tot betaling van € 117.500,00 door gedaagde zal worden toegewezen.
Beslagkosten
4.5.
De door eiseres gevorderde beslagkosten komen niet voor toewijzing in aanmerking, aangezien niet alle beslagstukken zijn overgelegd ten gevolge waarvan de rechtmatigheid van het gelegde beslag niet kan worden beoordeeld.
proceskosten
4.6.
Gedaagde is de partij die ongelijk krijgt en zij zal daarom in de proceskosten (inclusief de nakosten) worden veroordeeld. Tot aan dit vonnis worden de proceskosten aan de zijde van eiseres als volgt begroot:
- de dagvaarding
106,73
- griffierecht
5.737,00
- salaris advocaat
1.079,00
- nakosten
173,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
7.095,73

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
veroordeelt gedaagde om aan eiseres te betalen een bedrag van € 175.000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW, met ingang van 5 juni 2023, tot de dag van volledige betaling,
5.2.
veroordeelt gedaagde in de proceskosten van € 7.095,73 ,te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Wordt bij niet betaling het vonnis daarna betekend, dan moet gedaagde € 90,00 extra betalen, plus de kosten van betekening,
5.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. Römers en in het openbaar uitgesproken op 10 juli 2023.