ECLI:NL:RBZWB:2023:4815

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
7 juli 2023
Publicatiedatum
10 juli 2023
Zaaknummer
AWB- 23_136
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op bezwaar inzake studiefinanciering

Op 9 januari 2023 heeft verzoekster, vertegenwoordigd door mr. B.T. Stalpers, beroep ingesteld tegen de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. Dit beroep volgde op de veronderstelling dat de minister niet tijdig had beslist op haar bezwaar van 10 augustus 2022, dat betrekking had op de afwijzing van haar aanvraag voor een aanvullende beurs voor de periode van september 2021 tot en met december 2022, ingevolge de Wet studiefinanciering (WSF). De minister heeft op 25 januari 2023 alsnog studiefinanciering toegekend voor de maanden september 2021 tot en met mei 2022. Verzoekster heeft het beroep voortgezet voor de periode juni tot en met oktober 2022, waarop de minister ook studiefinanciering heeft toegekend. Verzoekster trok vervolgens het beroep in, met het verzoek om de minister te veroordelen tot vergoeding van de proceskosten.

De rechtbank heeft de minister in de gelegenheid gesteld te reageren op het verzoek om proceskostenveroordeling. De minister heeft verzocht om afwijzing van dit verzoek, omdat verzoekster nieuwe informatie had overgelegd die al bekend was ten tijde van de indiening van het bezwaarschrift. De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder zitting uitspraak gedaan. De rechtbank oordeelde dat het beroepschrift op 9 januari 2023 niet voldeed aan de vereisten van artikel 6:12, tweede lid, van de Awb, omdat de beslistermijn nog niet was verstreken op het moment van indienen.

De rechtbank heeft het verzoek om proceskostenveroordeling afgewezen, omdat de nieuwe informatie die door verzoekster was overgelegd, al bekend was tijdens de bezwaarfase. De rechtbank concludeerde dat verzoekster, bijgestaan door een professioneel gemachtigde, had moeten begrijpen dat deze informatie relevant was voor het bezwaar. De beslissing om het verzoek om vergoeding van de proceskosten af te wijzen, werd op 7 juli 2023 openbaar gemaakt.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 23/136

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 7 juli 2023 in de zaak tussen

[naam verzoekster], uit [plaatsnaam] , verzoekster
(gemachtigde: mr. B.T. Stalpers),
en

de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, verweerder.

Procesverloop

1. Verzoekster heeft bij brief van 9 januari 2023 beroep ingesteld omdat de minister volgens haar niet op tijd heeft beslist op haar bezwaar van 10 augustus 2022 tegen het besluit van 7 juli 2022 betreffende de afwijzing van haar aanvraag voor een aanvullende beurs voor de periode september 2021 tot en met december 2022 ingevolge de Wet studiefinanciering (WSF).
1.1.
Bij besluit van 25 januari 2023 heeft de minister op het bezwaar beslist en aan verzoekster alsnog studiefinanciering toegekend voor de maanden september 2021 tot en met mei 2022.
1.2.
Verzoekster heeft het beroep met toepassing van artikel 6:20, derde lid, van de Awb voortgezet voor de periode juni tot en met oktober 2022.
1.3.
De minister heeft naar aanleiding van het aanvullend beroepschrift alsnog studiefinanciering over de maanden juni tot en met oktober 2022 toegekend.
1.4.
Naar aanleiding hiervan heeft verzoekster het beroep ingetrokken met daarbij het verzoek om de minister te veroordelen tot vergoeding van de proceskosten.
1.5.
De rechtbank heeft de minister in de gelegenheid gesteld te reageren op dat verzoek.
1.6.
De minister heeft bij brief van 21 maart 2023 de rechtbank verzocht om het verzoek om veroordeling in de proceskosten af te wijzen, omdat door verzoekster nieuwe informatie in de beroepsfase is overgelegd, terwijl deze informatie ook al bekend was bij verzoekster ten tijde van de indiening van het bezwaarschrift.

Overwegingen

2. De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder zitting uitspraak op het verzoek om proceskostenveroordeling.
3. De veroordeling van een partij in de proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb en nader uitgewerkt in het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). Als een beroep wordt ingetrokken, omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoet gekomen, kan de rechtbank op verzoek van de indiener dat bestuursorgaan bij afzonderlijke uitspraak veroordelen in de proceskosten. Dit is geregeld in artikel 8:75a van de Awb.
4. Voordat de rechtbank de vraag kan beantwoorden of er hier sprake is van geheel of gedeeltelijk tegemoetkomen aan verzoekster, dient de rechtbank eerst te beoordelen of het beroepschrift voldeed aan de vereisten als genoemd in artikel 6:12, tweede lid, van de Awb.
Het beroepschrift kan eerst worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is om op tijd een besluit te nemen en twee weken zijn verstreken nadat een schriftelijke ingebrekestelling door het bestuursorgaan is ontvangen.
4.1.
Verzoekster heeft het bezwaarschrift tegen het besluit van 7 juli 2022 ingediend op
10 augustus 2022. De minister heeft de beslistermijn bij brief van 19 september 2022 met zes weken verlengd. De beslistermijn eindigde op 10 november 2022. Verzoekster heeft de minister op 2 november 2022 in gebreke gesteld. Op dat moment was de beslistermijn nog niet verstreken.
5. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat op het moment van indienen van het beroepschrift op 9 januari 2023 het beroepschrift niet voldeed aan de vereisten als genoemd in artikel 6:12, tweede lid, van de Awb.
6. Het verzoek om proceskosten voor het indienen van het beroep gericht tegen het niet tijdig beslissen wordt als kennelijk ongegrond afgewezen.
7. De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of er aanleiding bestaat voor een proceskostenveroordeling voor het aanvullende beroepschrift van 19 februari 2023 als reactie op de brief van de rechtbank van 9 februari 2023.
7.1.
De minister heeft verzocht om het verzoek af te wijzen. Dit omdat nieuwe informatie door verzoekster eerst in de beroepsfase is overgelegd, terwijl de informatie al tijdens de bezwaarfase eerder bij verzoekster bekend was. Verzoekster stelt dat de minister in het kader van het zorgvuldigheidsbeginsel gehouden was om onderzoek te doen naar de feiten en omstandigheden.
7.2.
De rechtbank is van oordeel dat de nieuwe informatie die door verzoekster in de beroepsfase is overgelegd, bij verzoekster al bekend was tijdens de bezwaarfase. De nieuwe informatie dateert namelijk van 18 juni 2022 en het beroep is ingediend op 9 januari 2023. Nu verzoekster wordt bijgestaan door een professioneel gemachtigde, had het bekend moeten zijn dat deze informatie in bezwaar van belang was geweest. Om deze reden zal de rechtbank het verzoek om vergoeding van de proceskosten afwijzen.

Beslissing

De rechtbank wijst het verzoek om vergoeding van de proceskosten af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. van Alphen, rechter, in aanwezigheid van
C.J.M. Hendrickx, griffier, op 7 juli 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl
De griffier is niet in de gelegenheid om de uitspraak mede te ondertekenen.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.