ECLI:NL:RBZWB:2023:4830

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
27 juni 2023
Publicatiedatum
10 juli 2023
Zaaknummer
C/02/401932 / FA RK 22-4391
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Van Gessel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Benoeming van een voogd na overlijden van de enige gezagsdrager

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 27 juni 2023 een beschikking gegeven over de benoeming van een voogd voor de minderjarige [minderjarige01], geboren op [geboortedatum01] 2006. De rechtbank heeft vastgesteld dat er een gezagsvacuüm is ontstaan na het overlijden van de oma van [minderjarige01], die tot dat moment als voogd was aangesteld. De vader van [minderjarige01], [de vader01], heeft nooit juridisch erkend, maar heeft wel altijd voor [minderjarige01] gezorgd. De moeder, die in het buitenland verblijft, heeft geen actieve rol in de opvoeding en heeft aangegeven niet terug te willen keren naar Nederland.

De rechtbank heeft op basis van het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming en de mondelinge behandeling geoordeeld dat het in het belang van [minderjarige01] is dat de vader tot voogd wordt benoemd. De vader heeft aangegeven bereid te zijn deze rol op zich te nemen en er is een sterke band tussen hem en [minderjarige01]. De rechtbank heeft de beschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaard, zodat de vader direct kan beginnen met het nemen van belangrijke beslissingen voor [minderjarige01].

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team Familie- en Jeugdrecht
Locatie Breda
Zaaknummer: C/02/401932 / FA RK 22-4391
Datum uitspraak: 27 juni 2023
Beschikking van de rechtbank over voogdij
over de minderjarige:
[minderjarige01], geboren op [geboortedatum01] 2006 te [plaats01] , hierna te noemen: [minderjarige01] .
De rechtbank merkt als belanghebbenden in deze zaak aan:
[de vader01],
hierna te noemen: de (biologische) vader,
wonende te [plaats01] ,
[de moeder01],
hierna te noemen: de moeder,
wonende op een voor de rechtbank onbekende plaats in [land01] .
Op grond van het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) heeft de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidwest Nederland, locatie Breda, hierna te noemen: de Raad, de rechtbank in deze zaak geadviseerd.

1.Het procesverloop

1.1
De rechtbank oordeelt op grond van de navolgende stukken:
  • het rapport en advies van 19 april 2023 van de Raad;
  • het op 22 mei 2023 ingekomen e-mailbericht van de Raad, met bijlage.
1.2
Op 26 mei 2023 is de zaak, met gesloten deuren, mondeling behandeld. Tijdens die mondelinge behandeling zijn verschenen en heeft de rechtbank gehoord:
  • [minderjarige01] ;
  • de vader;
  • een vertegenwoordigster namens de Raad.
1.3
Bij aanvang van de mondelinge behandeling constateert de rechtbank dat de moeder niet is verschenen. Uit het ambtshalve door de rechtbank geraadpleegde uittreksel van de moeder uit de Basisregistratie personen (BRP) blijkt dat de moeder staat geregistreerd als ‘Registratie Niet Ingezetenen (RNI)’. In het raadsrapport staat vermeld dat de moeder op een onbekende plaats in [land01] verblijft. De moeder is daarom opgeroepen voor de mondelinge behandeling in de Staatscourant met inachtneming van de daarvoor geldende termijn van drie maanden. Daarnaast blijkt uit het raadsrapport dat de moeder haar mening over het verzoek telefonisch aan de raadsonderzoeker kenbaar heeft gemaakt. Gelet hierop stelt de rechtbank vast dat de moeder correct is opgeroepen voor de mondelinge behandeling en dat zij op de hoogte is van deze procedure, maar dat zij desondanks niet is verschenen. De rechtbank heeft de mondelinge behandeling daarom buiten aanwezigheid van de moeder voortgezet.

2.De feiten

2.1
Op [geboortedatum01] 2006 is [minderjarige01] geboren als kind van mevrouw [de moeder01] , geboren op [geboortedatum02] 1978 te [plaats02] , [land02] (de moeder) en de heer [de vader01] , geboren op [geboortedatum03] 1976 te [land03] (de vader).
2.2
De vader is de biologische vader van [minderjarige01] . Omdat de vader [minderjarige01] niet heeft erkend, is hij geen juridisch vader van [minderjarige01] .
2.3
Bij beschikking van de rechtbank Breda van 7 juli 2009 is het ouderlijk gezag van de moeder, die tot dat moment van rechtswege was belast met het eenhoofdig ouderlijk gezag over [minderjarige01] , geschorst. Daarnaast is bij die beschikking de stichting Jeugdzorg Noord-Brabant, locatie Tilburg benoemd tot voogdes over [minderjarige01] .
2.4
Bij beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie Breda van 15 december 2014 is de stichting Jeugdzorg Noord-Brabant, locatie Tilburg ontslagen van haar taak als voogdes over [minderjarige01] en is mevrouw [de oma01] , hierna te noemen: de oma vaderszijde (vz), benoemd tot (opvolgend) voogdes over [minderjarige01] .
2.5
Op [datum01] 2021 is de oma vz overleden. Als gevolg van het overlijden van de oma vz wordt er sindsdien niet in het gezag over [minderjarige01] voorzien en is er dus sprake van een gezagsvacuüm.
2.6
[minderjarige01] woont bij de vader.

3.De inleiding van de zaak en de beoordeling

3.1
Uit artikel 1:295 van het Burgerlijk Wetboek (BW) volgt dat de rechtbank een voogd benoemt over alle minderjarigen die niet onder ouderlijk gezag staan en in wier voogdij niet op wettige wijze is voorzien.
3.2
Nadat de rechtbank op 30 september 2022 ambtshalve op de hoogte is geraakt van het overlijden van de oma vz en daarmee van het bestaan van een gezagsvacuüm over [minderjarige01] , heeft de rechtbank ambtshalve aan de Raad verzocht om een onderzoek te verrichten, te rapporteren en te adviseren over, kort samengevat, de voorziening in het gezag over [minderjarige01] .
3.3
Bij voormeld rapport van 19 april 2023 en tijdens de mondelinge behandeling van deze zaak heeft de Raad geadviseerd om de vader te benoemen tot voogd over [minderjarige01] . De Raad heeft daartoe, samengevat, het volgende aangegeven. De vader is de biologische vader van [minderjarige01] . De vader heeft [minderjarige01] na zijn geboorte niet erkend, omdat de moeder destijds graag wilde dat [minderjarige01] haar achternaam zou dragen. Wel heeft de vader samen met de oma vz sinds de geboorte van [minderjarige01] voor hem gezorgd. Na het overlijden van de oma vz in september 2021 heeft de vader alleen voor [minderjarige01] gezorgd. Uit het onderzoek van de Raad is gebleken dat de vader en [minderjarige01] een warme en hechte band met elkaar hebben. De vader heeft altijd een actieve rol in het leven van [minderjarige01] gehad en kan goed bij [minderjarige01] aansluiten. De vader biedt een stabiele basis en beschikt over voldoende opvoedvaardigheden. Hoewel [minderjarige01] na het overlijden van de oma vz een moeilijke tijd heeft doorgemaakt, gaat het nu goed met hem. Er zijn wel zorgen over de schoolgang van [minderjarige01] nu hij is gestopt met zijn opleiding en hij al enige tijd niet naar school gaat. Echter, de Raad acht de vader -met behulp van zijn netwerk- voldoende in staat om [minderjarige01] hierin te begeleiden. De justitiële documentatie van de vader vormt, naar de mening van de Raad, evenmin een belemmering om hem te benoemen tot voogd over [minderjarige01] . De Raad heeft als bijlage bij voormeld op 22 mei 2023 ingekomen e-mailbericht een schriftelijke en door de vader ondertekende verklaring overgelegd waaruit blijkt dat de vader bereid is om te worden benoemd tot voogd over [minderjarige01] .
De Raad heeft aangegeven dat de moeder in [land01] verblijft en dat zij al langere tijd geen actieve rol in de verzorging en opvoeding van [minderjarige01] heeft. Het gezag van de moeder over [minderjarige01] is al langere tijd geschorst en zij heeft, zo blijkt uit het raadsrapport, aangegeven dat zij niet wil terugkeren naar Nederland en dat zij niet in het gezag over [minderjarige01] wil worden hersteld. De moeder en [minderjarige01] hebben enkel telefonisch contact met elkaar. De moeder is bovendien van mening dat zij vanuit [land01] geen goede (gezags)beslissingen over [minderjarige01] kan nemen. De moeder vindt dan ook dat de vader moet worden benoemd tot voogd over [minderjarige01] .
Vanuit pleegzorg, die tot enkele maanden na het overlijden van de oma vz bij het gezin betrokken was, is ook geadviseerd om de vader te benoemen tot voogd over [minderjarige01] . Daarnaast is gebleken dat dat de oma vz geen testamentair voogd over [minderjarige01] heeft aangewezen. De Raad stelt ten slotte dat hij heeft overwogen om de vader te adviseren om [minderjarige01] alsnog te erkennen en vervolgens een verzoek bij de rechtbank in te dienen om te worden belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige01] . Echter, dit traject is tijdrovend en de Raad vindt het zorgelijk dat er al sinds september 2021 niet in het gezag over [minderjarige01] wordt voorzien.
3.4
[minderjarige01] heeft tijdens de mondelinge behandeling, samengevat, aangegeven dat hij wil dat zijn vader wordt benoemd tot zijn voogd.
3.5
De vader heeft tijdens de mondelinge behandeling, samengevat, aangegeven dat hij wil worden benoemd tot voogd over [minderjarige01] en dat hij ervoor wil gaan.
3.6
De rechtbank overweegt dat bij de beslissing wie er tot voogd(es) over [minderjarige01] moet worden benoemd, het belang van [minderjarige01] voorop staat. Uit de overgelegde stukken en wat er tijdens de mondelinge behandeling is besproken, blijkt dat de vader vanaf het moment dat [minderjarige01] is geboren feitelijk voor hem heeft gezorgd, dat [minderjarige01] nu nog steeds bij hem woont en dat zij een goede en warme band met elkaar hebben. De vader wordt ook in staat geacht om de verantwoordelijkheid te dragen voor de verzorging en opvoeding van [minderjarige01] (wat hij feitelijk altijd al heeft gedaan). Gelet hierop vindt de rechtbank het het meest in het belang van [minderjarige01] dat de vader wordt benoemd tot zijn voogd. Alle betrokkenen zijn het hiermee eens. Daarbij komt dat de moeder, wiens gezag over [minderjarige01] is geschorst, in [land01] verblijft en heeft aangegeven dat zij niet bereid en beschikbaar is om te worden benoemd tot voogd over [minderjarige01] en dat zij zichzelf in de huidige situatie niet in staat acht om de voogdij over [minderjarige01] op een goede wijze uit te voeren. De rechtbank zal de vader daarom benoemen tot voogd over [minderjarige01] . Als gevolg hiervan zal de vader als feitelijk verzorger en opvoeder van [minderjarige01] voortaan bevoegd zijn om de belangrijke (gezags)zaken over hem te regelen en (gezags)beslissingen te nemen. De feitelijke situatie wordt hiermee in overeenstemming gebracht met de juridische situatie. Het belang van [minderjarige01] staat hierbij voorop.
3.7
De rechtbank zal die beslissing, gelet op het spoedeisende karakter daarvan, het belang dat [minderjarige01] hierover duidelijkheid ervaart en om een nieuw gezagsvacuüm te voorkomen, ambtshalve uitvoerbaar bij voorraad verklaren. Dat betekent dat de beslissing alvast moet worden gevolgd, ook als er hoger beroep wordt ingesteld tegen die beslissing.

4.De beslissing

De rechtbank:
benoemt [de vader01] , geboren op [geboortedatum03] 1976 te [land03] tot voogd over [minderjarige01] , geboren op [geboortedatum01] 2006 te [plaats01] ;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 27 juni 2023 door mr. Van Gessel, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. Wallerbos als griffier.
Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:
  • door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch.