ECLI:NL:RBZWB:2023:4839

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
13 juni 2023
Publicatiedatum
10 juli 2023
Zaaknummer
C/02/410569 / JE RK 23-1020 (02-067100-23)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Bogaert
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onderzoek naar ondertoezichtstelling van een minderjarige in het kader van de Leerplichtwet

In deze zaak heeft de kinderrechter op 13 juni 2023 uitspraak gedaan in een verzoek tot ondertoezichtstelling van de minderjarige [minderjarige01], geboren in 2007, op verzoek van de officier van justitie. De minderjarige heeft al langere tijd geen onderwijs gevolgd en vertoont problematisch gedrag, waaronder een sterke afhankelijkheid van zijn telefoon en sociale media. De ouders van [minderjarige01] zijn gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag, maar hebben moeite om de situatie van hun kind te verbeteren, ondanks eerdere hulpverleningstrajecten. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de minderjarige ernstig in zijn ontwikkeling wordt bedreigd en dat vrijwillige hulpverlening niet toereikend is. De kinderrechter heeft daarom besloten om de minderjarige onder toezicht te stellen van de gecertificeerde instelling Stichting Jeugdbescherming Brabant voor de duur van één jaar, met onmiddellijke ingang. De kinderrechter heeft ook de beschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de beslissing direct moet worden uitgevoerd, ook als er hoger beroep wordt ingesteld. De kinderrechter heeft de GI verzocht om de ouders te ondersteunen en de regie te voeren over de hulpverlening, met als doel de situatie van [minderjarige01] te verbeteren.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Breda
Zaaknummer: C/02/410569 / JE RK 23-1020 (ondertoezichtstelling)
Behorende bij de strafzaak met parketnummer: 02-067100-23 (Leerplichtwet)
Datum uitspraak: 13 juni 2023

Beschikking van de kinderrechter over ondertoezichtstelling

in de zaak van
DE OFFICIER VAN JUSTITIEvan het arrondissementsparket Zeeland-West-Brabant, locatie Breda, hierna te noemen: de officier van justitie,
over de minderjarige:
[minderjarige01], geboren op [geboortedatum01] 2007 te [plaats01] , hierna te noemen: [minderjarige01] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden in deze zaak aan:

[de moeder01] ,

hierna te noemen: de moeder,
wonende te [plaats01] ,

[de vader01] ,

hierna te noemen: de vader,
wonende te [plaats01] .
De kinderrechter merkt als informant in deze zaak aan:
[de leerplichtambtenaar01], leerplichtambtenaar van Regionaal Bureau Leren West-Brabant, gevestigd te [plaats01] , hierna te noemen: de leerplichtambtenaar.
Op grond van het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) heeft de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidwest Nederland, locatie Breda, hierna te noemen: de Raad, de kinderrechter over de verzoeken geadviseerd.

Het procesverloop

Het procesverloop blijkt uit:
  • het proces-verbaal van 31 januari 2023 van de leerplichtambtenaar;
  • de dagvaarding van de officier van justitie;
  • het rapport en advies van 6 juni 2023 van de Raad;
  • het op 13 juni 2023 mondeling gedane verzoek van de officier van justitie;
  • de overige stukken.
Op 13 juni 2023 heeft de kantonrechter de strafzaak tegen [minderjarige01] ter terechtzitting, met gesloten deuren, mondeling behandeld (in de zaak met parketnummer 02-067100-23) en is [minderjarige01] , bij wijze van mondelinge uitspraak, veroordeeld vanwege overtreding van de Leerplichtwet. De officier van justitie heeft in die zaak verzocht aan de kantonrechter -in haar hoedanigheid als kinderrechter- om [minderjarige01] onder toezicht te stellen. De kinderrechter zal dat verzoek hierna afzonderlijk behandelen (onder het zaaknummer C/02/410569 / JE RK 23-1020).
Tijdens de mondelinge behandeling van het verzoek zijn verschenen en gehoord:
  • [minderjarige01] ;
  • de vader;
  • de moeder;
  • de officier van justitie;
  • de leerplichtambtenaar;
  • [naam01] namens de Raad.

De feiten

De ouders zijn gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige01] .
[minderjarige01] woont bij zijn vader.

Het verzoek

De officier van justitie heeft verzocht, bij wijze van mondeling verzoek, om [minderjarige01] onder toezicht te stellen.

De standpunten

De officier van justitie heeft, samengevat, aangevoerd dat [minderjarige01] al langere tijd niet naar school gaat en dat hij niet goed in zijn vel zit. De zorgen zijn groot en ondanks dat er al meerdere vormen van hulpverlening zijn ingezet, lukt het tot nu toe niet om dat patroon te doorbreken. Hoewel [minderjarige01] deze zomer op vrijwillige basis zal worden geplaatst bij Sterk Huis, wordt door de ouders, de leerplichtambtenaar en vanuit de gemeente bij voorbaat al aangegeven dat bij hen de verwachting bestaat dat voormelde plaatsing en bijbehorend hulpverleningstraject ontoereikend zal zijn. Gelet hierop is de officier van justitie van mening, in tegenstelling tot de Raad die heeft aangegeven dat een ondertoezichtstelling op dit moment nog een stap te ver is, dat een ondertoezichtstelling nu noodzakelijk is. De officier van justitie vindt het namelijk van belang dat er
nuwordt doorgepakt.
[minderjarige01] heeft, samengevat, aangegeven dat hij niet weet waarom hij niet naar school gaat. Hij zit dagelijks veel op YouTube en op TikTok. Hij weet ook niet wat hij wil of wat hij nodig heeft.
De leerplichtambtenaar heeft, samengevat, aangegeven dat [minderjarige01] al jarenlang nauwelijks naar school gaat, dat hij het grootste gedeelte van de dag op zijn kamer zit en dat hij duidelijk verslaafd is aan zijn telefoon. Hij wil echter op geen enkele wijze geholpen worden. Niemand krijgt hem in beweging. Soms toont hij wel veel emoties, waarbij hij hard kan huilen. De leerplichtambtenaar vindt het triest dat [minderjarige01] al zo lang muurvast zit. De leerplichtambtenaar heeft naar eigen zeggen nog niet eerder zo’n zorgelijke zaak gehad. De moeder is volgens de leerplichtambtenaar bang voor de woedeaanvallen van [minderjarige01] en vindt het moeilijk om hem te sturen. De vader kan dat ook niet alleen. Eind vorig jaar is er een plan opgesteld voor plaatsing van [minderjarige01] bij Almata, maar die plaatsing is niet doorgegaan omdat er vanuit de gemeente is aangegeven dat eerst alle minder ingrijpende vormen van zorg moeten worden geprobeerd. Hoewel [minderjarige01] in de zomer zal worden geplaatst bij Sterk Huis waar hij zal starten met een zorgtraject, heeft de leerplichtambtenaar -net als de ouders en de gemeente- niet de verwachting dat [minderjarige01] dit traject succesvol zal doorlopen.
De Raad heeft, samengevat, aangegeven dat er in 2017 een persoonlijkheidsonderzoek is afgenomen bij [minderjarige01] naar aanleiding waarvan hij is gediagnostiseerd met een autismespectrumstoornis (ASS), maar dat er nog onduidelijkheid bestaat over zijn onderliggende problematiek. Het kan naar de mening van de Raad dan ook meerwaarde hebben om opnieuw een persoonlijkheidsonderzoek bij hem af te nemen. De Raad heeft de afweging gemaakt om op dit moment nog geen beschermingsonderzoek te starten naar de noodzaak van een kinderbeschermende maatregel voor [minderjarige01] . De Raad wil eerst in de strafzaak tegen [minderjarige01] inzetten op begeleiding en toezicht vanuit de jeugdreclassering. De jeugdreclassering kan namelijk ook toewerken naar een plaatsing van [minderjarige01] bij Almata. Indien de begeleiding en het toezicht vanuit de jeugdreclassering ontoereikend blijkt te zijn, dan kan de Raad alsnog opschalen naar een beschermingsonderzoek. De Raad heeft in de strafzaak geadviseerd om Stichting Jeugdbescherming Brabant te belasten met de uitvoering van de jeugdreclasseringsmaatregel.
De vader heeft, samengevat, aangegeven dat de ouders een aantal jaren geleden, toen [minderjarige01] werd gediagnostiseerd met ASS, in een hevige scheiding zaten en dat zij toen moesten inzetten op [hulpverlener01] . Voor [minderjarige01] is er toen geen individuele hulpverlening ingezet. De vader vraagt al jarenlang om hulp voor [minderjarige01] , maar zorginstanties blijven [minderjarige01] om uiteenlopende redenen weigeren. De ouders en [minderjarige01] hebben wel gedurende vijf maanden een intensief MST-traject doorlopen, waardoor de situatie van [minderjarige01] wat verbeterde. Het is helaas niet gelukt om die positieve ontwikkelingen vervolgens door te zetten. Er moet volgens de vader een hardnekkig patroon doorbroken worden, maar de hulpverlening die daarvoor nodig is, komt helaas niet van de grond. De vader weet het nu ook niet meer. In de tussentijd zit [minderjarige01] steeds langer thuis, waardoor hij steeds meer ontwikkelingsschade oploopt. Een half jaar geleden was de vader bereid om een verzoek tot ondertoezichtstelling bij de kinderrechter in te dienen. Vanuit de gemeente werd dat echter afgeraden, omdat nog niet alle mogelijkheden in het vrijwillige kader zouden zijn uitgeput. Echter, de vader meent dat het inzetten van hulpverlening vanuit een gedwongen kader noodzakelijk is om het patroon bij [minderjarige01] te doorbreken, ook al zal er daarbij wellicht een lange aanloop nodig zijn voordat er resultaten zichtbaar zullen zijn. Over het advies van de Raad in de strafzaak om [minderjarige01] te veroordelen tot een voorwaardelijke werkstraf, heeft de vader aangegeven dat [minderjarige01] die straf naar verwachting niet zal verrichten. Bij hem is er geen sprake van onwil, maar van onmacht. De vader vreest dan ook dat [minderjarige01] , als gevolg van het niet verrichten van zijn taakstraf, in het uiterste geval naar de jeugdgevangenis zal moeten.
De moeder heeft, samengevat, aangegeven dat [minderjarige01] in het verleden is gestart met een traject bij [hulpverlener02] , maar dat dat traject is vastgelopen omdat [minderjarige01] niet praat. De moeder vindt het het meest zorgelijk dat [minderjarige01] niet gelukkig is. [minderjarige01] wil wel geholpen worden, maar dat lukt hem niet.

De beoordeling

Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling wanneer die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en;
de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat zijn te dragen.
Uit lid 2 van artikel 1:255 BW volgt dat de kinderrechter een minderjarige onder toezicht kan stellen op verzoek van de Raad voor de Kinderbescherming of het openbaar ministerie. Gelet hierop overweegt de kinderrechter dat de officier van justitie, als vertegenwoordiger van het openbaar ministerie, ontvankelijk is in haar verzoek.
Uit de overgelegde stukken en uit wat er tijdens de mondelinge behandeling is besproken, blijkt dat [minderjarige01] al langere tijd geen onderwijs volgt. In het huidige schooljaar is hij slechts een aantal keer naar school geweest. In de schooljaren daarvoor heeft hij ook meerdere lange periodes gemist op school. Het is zorgelijk dat [minderjarige01] hierdoor steeds verder achter loopt in zijn (cognitieve) ontwikkeling. [minderjarige01] heeft ook geen andere zinvolle dagbesteding. Eerder ging hij een aantal dagdelen per week naar de [dagbesteding01] . Echter, daar verzuimde hij ook en is hij uiteindelijk volledig weggebleven. Het is onduidelijk waarom het [minderjarige01] niet lukt om naar school of naar de dagbesteding te gaan. [minderjarige01] is gediagnostiseerd met een autismespectrumstoornis (ASS). Doordat hij in het verleden een aantal negatieve ervaringen heeft opgedaan op school, kampt hij mogelijk met angsten en onzekerheden. Ook vertoont hij zelfbepalend gedrag. De ouders, de school en de leerplichtambtenaar hebben op allerlei manieren geprobeerd om [minderjarige01] te stimuleren en te helpen om hem te laten terugkeren naar school. De ouders hebben [minderjarige01]-ochtends wakker gemaakt, zij hebben hun werktijden aangepast en [minderjarige01] naar school gebracht. De begeleider van [hulpverlener03] heeft hem ook gehaald en gebracht naar school en naar de dagbesteding. Echter, [minderjarige01] deed ’s ochtends de deur niet open en eenmaal op school ging hij niet naar de les. Vanuit school zijn er meerdere gesprekken gevoerd met [minderjarige01] en is er meegedacht om zijn schoolgang opnieuw op te bouwen, maar het lukte [minderjarige01] niet om zich aan de afspraken te houden. Daarnaast zijn er zorgen over de gemoedstoestand en sociaal-emotionele ontwikkeling van [minderjarige01] . Thuis zit hij voornamelijk op zijn kamer en komt hij nauwelijks buiten. [minderjarige01] heeft aangegeven dat hij, behalve wat online contacten, geen vrienden heeft. Hij zit veel op zijn telefoon en brengt veel tijd door op YouTube, TikTok. Er lijkt dan ook sprake te zijn van een telefoonverslaving. [minderjarige01] eet eenzijdig en ongezond, waardoor hij vermagerd is. Ook moeten de ouders hem aansporen om zichzelf te verzorgen en te douchen. Gelet hierop is de kinderrechter van oordeel dat [minderjarige01] ernstig in zijn sociaal-emotionele en cognitieve ontwikkeling wordt bedreigd.
Hoewel beide ouders betrokken zijn en zij het beste met [minderjarige01] voorhebben, lukt het hen niet om met inzet van vrijwillige hulpverlening het hardnekkige patroon bij [minderjarige01] te doorbreken. De ouders hebben het gevoel dat zij onvoldoende geholpen worden. Zij zijn handelingsverlegen en ten einde raad. Hulpverlening vanuit [dagbesteding01] en [hulpverlener03] is vroegtijdig en zonder positief resultaat afgesloten, omdat [minderjarige01] weigerde om mee te werken en in gesprek te gaan. Hoewel het MST-traject dat de ouders en [minderjarige01] hebben doorlopen wel heeft geleid tot wat positieve ontwikkelingen, lukte het [minderjarige01] niet om die ontwikkelingen vast te houden. Daarnaast is er weliswaar met de ouders en met [minderjarige01] gesproken over een (gesloten) plaatsing van [minderjarige01] bij Almata, al dan niet in combinatie met een traject vanuit [hulpverlener04] , maar die plaatsing is niet doorgegaan omdat volgens de gemeente nog niet alle minder ingrijpende mogelijkheden voor het inzetten van zorg waren uitgeput. Deze zomer zal [minderjarige01] , binnen het vrijwillige kader, worden geplaatst op een groep bij Sterk Huis, waar hij een zorgtraject zal doorlopen. Vanwege zijn huidige gemoedstoestand is [minderjarige01] echter niet gemotiveerd om mee te werken aan de noodzakelijk geachte hulpverlening. Zowel vanuit de ouders, de leerplichtambtenaar als de gemeente is bij voorbaat al aangegeven dat zij niet verwachten dat de plaatsing bij Sterk Huis bovengenoemde zorgen zal wegnemen en dat deze de situatie van [minderjarige01] zal verbeteren.
[minderjarige01] heeft zelf tijdens zijn gesprek met de raadsonderzoeker aangegeven dat hij niets zal doen bij Sterk Huis.
Gelet op het voorgaande is de kinderrechter van oordeel dat hulpverlening in het vrijwillig kader ontoereikend is voor het wegnemen dan wel het voorkomen van bovengenoemde zorgen, ook al zijn nog niet alle mogelijkheden van vrijwillige zorg ingezet. Bovengenoemde zeer zorgelijke situatie duurt al te lang en nu alle betrokkenen bij voorbaat al geen vertrouwen hebben in de vrijwillige plaatsing van [minderjarige01] bij Sterk Huis, is de kinderrechter met de officier van justitie van oordeel dat gedwongen hulpverlening
nunoodzakelijk is. Hoe langer de huidige situatie voortduurt, hoe meer ontwikkelingsschade [minderjarige01] immers zal oplopen. In tegenstelling tot de Raad, is de kinderrechter daarnaast van oordeel dat enkel het opleggen van een jeugdreclasseringstoezicht en -begeleiding in de Leerplichtwetzaak tegen [minderjarige01] onvoldoende toereikend is voor het wegnemen dan wel het voorkomen van bovengenoemde zorgen, omdat er nu moet worden doorgepakt en de zorgen meeromvattend zijn dan enkel het schoolverzuim (het strafbare feit waarvoor [minderjarige01] is veroordeeld).
Gelet op het voorgaande is de kinderrechter van oordeel dat is voldaan aan de wettelijke vereisten voor ondertoezichtstelling van [minderjarige01] . Gelet op de ernst van de zorgen en het hardnekkige patroon dat doorbroken moet worden, zal de kinderrechter het mondeling gedane verzoek van de officier van justitie toewijzen voor de maximale duur van één jaar, te weten met onmiddellijke ingang en tot 13 juni 2024. De gecertificeerde instelling Stichting Jeugdbescherming Brabant (de GI) zal worden belast met de uitvoering van die maatregel, ook omdat de GI in de strafzaak tegen [minderjarige01] is belast met de uitvoering van de jeugdreclasseringsmaatregel en het wenselijk is dat de uitvoering van beide maatregelen bij dezelfde stichting wordt belegd.
De kinderrechter verzoekt aan de GI om in de komende periode naast de ouders te staan en zicht te krijgen op de situatie, de regie te voeren over de hulpverlening en in te zetten op de noodzakelijk geachte hulpverlening, zoals -indien dat door de GI noodzakelijk wordt geacht- een (gesloten) plaatsing van [minderjarige01] bij Almata, al dan niet in combinatie met [hulpverlener04] en/of andere hulpverlening.
Als leidraad om in het kader van de ondertoezichtstelling aan te werken kunnen onder meer de navolgende in het raadsrapport opgesomde en door de kinderrechter aangevulde doelen worden genomen:
  • [minderjarige01] volgt onderwijs op een school die aansluit bij zijn mogelijkheden en behoeften of heeft een passende dagbesteding;
  • [minderjarige01] ontvangt hulpverlening, gericht op het wegnemen van zijn sociaal-emotionele problematiek, zodat [minderjarige01] beter in zijn vel komt te zitten.
Hoewel de officier van justitie daar niet om heeft verzocht, zal de kinderrechter ten slotte de beslissing, gelet op het (spoedeisende) karakter daarvan, ambtshalve uitvoerbaar bij voorraad verklaren. Dat betekent dat die beslissing alvast moet worden gevolgd, ook als daartegen hoger beroep wordt ingesteld.

De beslissing

De kinderrechter:
stelt [minderjarige01] onder toezicht van de gecertificeerde instelling Stichting Jeugdbescherming Brabant met ingang van 13 juni 2023 tot 13 juni 2024;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 13 juni 2023 door mr. Bogaert, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. Wallerbos als griffier en schriftelijk vastgelegd op 20 juni 2023.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.