ECLI:NL:RBZWB:2023:4852

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
10 juli 2023
Publicatiedatum
11 juli 2023
Zaaknummer
AWB- 23_2406
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep inzake de niet tijdige beslissing op bezwaar door het college van burgemeester en wethouders van Roosendaal

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 10 juli 2023, wordt het beroep van eiseres beoordeeld tegen het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Roosendaal. Eiseres heeft beroep ingesteld omdat het college niet tijdig heeft beslist op haar bezwaren, zoals eerder opgelegd door de rechtbank in een uitspraak van 25 april 2022. De rechtbank oordeelt dat het beroep kennelijk gegrond is, aangezien het college niet binnen de gestelde termijn een nieuw besluit heeft genomen. De rechtbank heeft het college op 19 april en 19 mei 2023 verzocht om de benodigde stukken in te dienen, maar het college heeft slechts enkele documenten ingediend, waardoor de rechtbank op basis van de beschikbare informatie uitspraak doet zonder zitting.

De rechtbank bepaalt dat het college binnen twee weken na deze uitspraak alsnog een besluit moet nemen op de bezwaren van eiseres. Tevens legt de rechtbank een dwangsom op van € 100,- per dag voor elke dag dat het college de beslistermijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-. De rechtbank stelt ook de reeds verschuldigde bestuurlijke dwangsom vast op € 1.442,-, omdat er meer dan 42 dagen zijn verstreken sinds de ingebrekestelling. Eiseres krijgt ook een vergoeding van € 418,50 voor proceskosten, en het college moet het griffierecht van € 50,- aan eiseres vergoeden.

De uitspraak benadrukt de verplichting van bestuursorganen om tijdig te beslissen op aanvragen en bezwaarschriften, en de consequenties van het niet naleven van deze verplichtingen, waaronder de mogelijkheid van het opleggen van dwangsommen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 23/2406

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 juli 2023 in de zaak tussen

[naam eiseres] , uit [plaatsnaam] , eiseres

(gemachtigde: [naam gemachtigde] ),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Roosendaal.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt rechtbank het beroep dat eiseres heeft ingesteld na de uitspraak van de rechtbank van 25 april 2022, (ECLI:NL:RBZWB:2022:2355). In die uitspraak staat dat het college binnen weken opnieuw moet beslissen op de bezwaren van eiseres. Eiseres stelt nu beroep in omdat het college dat volgens haar niet heeft gedaan.
1.1.
Omdat het beroep kennelijk gegrond is doet de rechtbank uitspraak zonder zitting. Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.

Beoordeling door de rechtbank

2. Als een bestuursorgaan niet op tijd beslist op een aanvraag of bezwaarschrift, kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Voordat hij beroep kan instellen, moet de betrokkene per brief aan het bestuursorgaan laten weten dat binnen twee weken alsnog beslist moet worden op zijn aanvraag of bezwaar (de zogenoemde ingebrekestelling). Als er na die twee weken nog steeds geen besluit is, dan kan de betrokkene beroep instellen. [1]
3. De rechtbank heeft het college op 19 april 2023 en op 19 mei 2023 verzocht de op zaak betrekking hebbende stukken en een verweerschrift in te dienen. Tot op heden heeft het college alleen SAP-adviezen ingediend op 1 juni 2023 en een beslissing op bezwaar van 7 april 2023 op 3 juli 2023. Dat betekent dat de rechtbank op basis van de bij haar bekende stukken, ingediend door eiseres en het college, uitspraak zal doen.
Is het beroep kennelijk gegrond?
4. Het beroep is kennelijk gegrond. Het college heeft niet binnen de door de rechtbank gestelde termijn opnieuw een besluit genomen op het bezwaar van eiseres. Eiseres heeft het college op 22 juli 2022 dan wel op 9 februari 2023 in gebreke gesteld en sindsdien zijn twee weken voorbij gegaan.
Welke beslistermijn moet aan het college worden opgelegd?
5. Omdat het college nog geen (nieuw) besluit heeft genomen (de beslissing op bezwaar van 7 april 2023 ziet op een andere periode), bepaalt de rechtbank dat het college dit alsnog moet doen. Op grond van artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb moet het college dit doen binnen twee weken na het verzenden van deze uitspraak.
Welke dwangsom wordt aan het college opgelegd?
6. Over de rechterlijke dwangsom overweegt de rechtbank het volgende. Bezwaarschriften kunnen inhoudelijk zodanig met elkaar samenhangen, dat een redelijke toepassing van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb met zich brengt dat het bestuursorgaan slechts één rechterlijke dwangsom kan verbeuren. [2] De rechtbank is van oordeel dat de twee bezwaarschriften tegen de besluiten van 26 juli 2021 en 14 oktober 2021 zodanig met elkaar samenhangen zodanig met elkaar samenhangen, dat het college één rechterlijke dwangsom verbeurt. De twee bezwaarschriften zijn namelijk gezamenlijk op zitting behandeld en in dezelfde uitspraak staat dat op allebei de bezwaarschriften opnieuw beslist dient te worden. De rechtbank bepaalt dan ook dat het college een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee de beslistermijn nu nog wordt overschreden door het college. Daarbij geldt wel een maximum van € 15.000,-. Hierbij geldt dat de dwangsom pas stopt met lopen als op allebei de bezwaarschriften is beslist.
Stelt de rechtbank de bestuurlijke dwangsom vast?
7. Eiseres heeft verzocht om de dwangsom vast te stellen. Als een bestuursorgaan een besluit niet op tijd neemt, moet het bestuursorgaan een dwangsom betalen voor elke dag dat het te laat is, voor maximaal 42 dagen. De dwangsom bedraagt de eerste veertien dagen € 23,- per dag, de daaropvolgende veertien dagen € 35,- per dag en de overige dagen € 45,- per dag. Het bestuursorgaan stelt de dwangsom vast binnen twee weken na de laatste dag waarover de dwangsom betaald moet worden. [3]
7.1.
Het college heeft de hoogte van de dwangsom niet vastgesteld. De rechtbank doet dit op grond van artikel 8:55c van de Awb nu alsnog. De rechtbank heeft al overwogen dat er sprake is van samenhangende zaken, waardoor er ook maar één bestuurlijke dwangsom verschuldigd is. De rechtbank constateert dat uit de stukken blijkt dat sinds twee weken na ontvangst van de ingebrekestelling meer dan 42 dagen zijn verstreken. De rechtbank stelt de bestuurlijke dwangsom dan ook vast op het maximale bedrag van € 1.442,-.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is kennelijk gegrond. Dat betekent dat eiseres gelijk krijgt, het college de onder 5. genoemde termijn krijgt om alsnog een besluit te nemen en aan het college de onder 6. genoemde dwangsom wordt opgelegd. De rechtbank stelt ook de door het college al verschuldigde bestuurlijke dwangsom vast zoals onder 7.1. berekend.
8.1.
Omdat het beroep gegrond is moet het college het griffierecht aan eiseres vergoeden en krijgt eiseres ook een vergoeding voor haar proceskosten. Het college moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 418,50 omdat de gemachtigde van eiseres een beroepschrift heeft ingediend en de zaak alleen gaat over de vraag of de beslistermijn is overschreden. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
  • draagt het college op binnen twee weken na de dag van verzending van deze uitspraak alsnog een (of meer) besluit(en) op allebei de bezwaarschriften bekend te maken;
- bepaalt dat het college aan eiseres een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-;
- stelt de door het college te betalen dwangsom vast op € 1.442,-;
  • veroordeelt het college tot betaling van € 418,50 aan proceskosten aan eiseres;
  • bepaalt dat het college het griffierecht van € 50,- aan eiseres moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. van Alphen, rechter, in aanwezigheid van mr. M.R. Jouvenaar, griffier, op 10 juli 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over verzet

Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Dit staat (onder andere) in artikel 6:12 van de Awb.
2.Zie hiervoor de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 15 juli 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1624, onder rechtsoverweging 5.1 en de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 4 mei 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:1815, onder rechtsoverweging 4.2.3.
3.Dit staat in artikel 4:17 en 4:18, eerste lid, van de Awb.