ECLI:NL:RBZWB:2023:4931

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
11 juli 2023
Publicatiedatum
13 juli 2023
Zaaknummer
22/3021
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van naheffingsaanslagen parkeerbelasting en de toepassing van de zwerfvergunning

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 11 juli 2023, wordt de zaak behandeld van een belanghebbende die in beroep gaat tegen vijf naheffingsaanslagen parkeerbelasting opgelegd door de heffingsambtenaar van de gemeente Breda. De heffingsambtenaar had de bezwaren van de belanghebbende ongegrond verklaard, wat leidde tot de rechtszaak. De rechtbank heeft besloten dat een zitting niet nodig was, omdat partijen daarmee instemden, en heeft het onderzoek gesloten zonder verdere behandeling op een zitting.

De naheffingsaanslagen waren opgelegd omdat de belanghebbende niet had voldaan aan de voorschriften van de zwerfvergunning, die vereiste dat het kenteken van het geparkeerde voertuig in een specifieke app moest worden aangemeld. De rechtbank constateert dat de belanghebbende geen bewijs heeft geleverd dat zij aan deze verplichting had voldaan. De rechtbank oordeelt dat de naheffingsaanslagen terecht zijn opgelegd, ongeacht de veronderstelling van de belanghebbende dat zij haar auto correct had aangemeld.

De rechtbank benadrukt dat de parkeerbelasting een objectieve belasting is, waarbij opzet of schuld geen rol speelt. De omstandigheid dat de belanghebbende de naheffingsaanslagen pas later ontving van de leasemaatschappij, verandert niets aan de verplichting om de parkeerbelasting te voldoen. De rechtbank verklaart de beroepen van de belanghebbende ongegrond, waardoor de naheffingsaanslagen in stand blijven. Er wordt geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummers: BRE 22/3021 tot en met 22/3025

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 11 juli 2023 in de zaak tussen

[belanghebbende] uit [plaats 1], belanghebbende,

en

de heffingsambtenaar van de gemeente Breda, de heffingsambtenaar.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van belanghebbende tegen vijf uitspraken op bezwaar van de heffingsambtenaar.
1.1.
De heffingsambtenaar heeft aan belanghebbende vijf naheffingsaanslagen in de parkeerbelasting opgelegd.
1.2.
De heffingsambtenaar heeft de bezwaren van belanghebbende ongegrond verklaard. De heffingsambtenaar heeft daarbij de naheffingsaanslagen gehandhaafd.
1.3.
De heffingsambtenaar heeft op de beroepen gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
De rechtbank heeft partijen laten weten dat zij een zitting niet nodig vindt en gevraagd of zij het daarmee eens zijn. Omdat partijen daarna niet om een zitting hebben gevraagd, heeft de rechtbank het onderzoek gesloten en de zaken niet behandeld op een zitting.

Feiten

2. De heffingsambtenaar heeft aan belanghebbende de volgende naheffingsaanslagen parkeerbelasting opgelegd:
  • met aanslagnummer [aanslagnummer], verzonden op 12 maart 2022 voor het parkeren aan de [straatnaam] in [plaats 2] op 3 maart 2022 om 11.30 uur;
  • met aanslagnummer [aanslagnummer], verzonden op 31 maart 2022 voor het parkeren aan de [straatnaam] in [plaats 2] op 18 maart 2022 om 10.27 uur;
  • met aanslagnummer [aanslagnummer], verzonden op 4 april 2022 voor het parkeren aan de [straatnaam] in [plaats 2] op 26 maart 2022 om 9.53 uur;
  • met aanslagnummer [aanslagnummer], verzonden op 4 april 2022 voor het parkeren aan de [straatnaam] in [plaats 2] op 28 maart 2022 om 9.33 uur;
  • met aanslagnummer [aanslagnummer], verzonden op 7 april 2022 voor het parkeren aan de [straatnaam] in [plaats 2] op 31 maart 2022 om 10.53.
2.1.
Tijdens een controle op deze data is geconstateerd dat voor de auto met kenteken [kenteken] geen parkeerbelasting was voldaan. Naar aanleiding van de in 2 bedoelde constateringen zijn aan belanghebbende de naheffingsaanslagen parkeerbelasting opgelegd van € 59,40, alle bestaande uit een bedrag aan belasting van € 1,50 en kosten naheffing van € 57,90.
2.2.
Belanghebbende beschikte, naar de rechtbank begrijpt, over een aan [zwerfvergunning] verstrekte "[organisatie] (hierna: de zwerfvergunning). Eén van de voorschriften die aan de zwerfvergunning is verbonden, is dat het kenteken van het geparkeerde voertuig bij de aanvang van het parkeren in de [app] wordt aangemeld.
2.3.
Belanghebbende heeft geen gegevens overgelegd waaruit volgt dat zij de auto met kenteken [kenteken] op de betreffende momenten had aangemeld of dit heeft geprobeerd.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt of de naheffingsaanslagen terecht aan belanghebbende zijn opgelegd. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbende.
3.1.
Tussen partijen is niet in geschil dat de auto stond geparkeerd op een locatie die door het college van burgemeester en wethouders is aangewezen als een plaats waar tegen betaling van parkeerbelasting mag worden geparkeerd.
3.2.
Belanghebbende stelt dat zij in de veronderstelling was dat ze haar auto op de juiste wijze had aangemeld in de [app] en dat het nooit haar bedoeling is geweest om te parkeren zonder de verschuldigde parkeerbelasting te voldoen. Ook komen de naheffingsaanslagen pas later bij haar terecht omdat deze door de leasemaatschappij worden ontvangen en aan haar op een later moment worden doorgestuurd.
3.3.
De heffingsambtenaar stelt dat de naheffingsaanslagen terecht zijn opgelegd. Ten tijde van de controle was niet voldaan aan de vergunningsvoorschriften. Het is de verantwoordelijkheid van belanghebbende om ervoor te zorgen dat het kenteken juist en tijdig wordt aangemeld. Indien dit niet lukt komt dit voor rekening en risico van belanghebbende.
3.4.
De rechtbank overweegt dat een van de voorwaarden voor het gebruik van de zwerfvergunning is dat de auto moet zijn aangemeld in de [app]. Omdat de auto met kenteken [kenteken] op de momenten van de controle niet in de [app] was aangemeld, voldeed belanghebbende niet aan de aan de zwerfvergunning verbonden voorschriften. Dat betekent dat belanghebbende op dat moment zonder parkeervergunning heeft geparkeerd en de standaard parkeerbelasting had moeten voldoen.
3.5.
Hoewel de rechtbank begrijpt dat sprake is van een vergissing, is dat voor de heffing van parkeerbelasting niet van belang. De parkeerbelasting is immers een zogenoemde objectieve belasting, waarbij opzet of schuld geen rol spelen. De omstandigheid dat belanghebbende de naheffingsaanslagen niet eerder van de leasemaatschappij heeft ontvangen maakt dit oordeel niet anders.
3.6.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de naheffingsaanslagen terecht zijn opgelegd. De beroepen zullen daarom ongegrond worden verklaard.

Conclusie en gevolgen

De conclusie is dat de beroepen ongegrond zijn. Dat betekent dat de naheffingsaanslagen in stand blijven. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.P.A. Boersma, rechter, in aanwezigheid van mr. R.J.M. de Fouw, griffier op 11 juli 2023 en openbaar gemaakt door geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan digitaal beroep instellen via www.rechtspraak.nl. Daar klikt u op “Formulieren en inloggen”. Hoger beroep instellen kan ook door verzending van een brief aan het gerechtshof ’s-Hertogenbosch. Hoger beroep moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.