ECLI:NL:RBZWB:2023:4932

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
11 juli 2023
Publicatiedatum
13 juli 2023
Zaaknummer
22/4324
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een naheffingsaanslag parkeerbelasting door de rechtbank

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, gedaan op 11 juli 2023, wordt het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van de gemeente Tilburg beoordeeld. De heffingsambtenaar had aan belanghebbende een naheffingsaanslag in de parkeerbelasting opgelegd, omdat op 27 juli 2022 was geconstateerd dat er geen parkeerbelasting was voldaan voor een stilstaande auto aan de Stappegoorweg in Tilburg. De naheffingsaanslag bedroeg € 43,60, bestaande uit € 1,00 aan belasting en € 42,60 aan kosten voor naheffing.

Belanghebbende stelde dat de naheffingsaanslag onterecht was, omdat hij slechts zijn echtgenote had afgezet en niet daadwerkelijk had geparkeerd. De heffingsambtenaar betwistte dit en stelde dat het kort stil staan op een parkeerplaats ook als parkeren wordt aangemerkt voor de heffing van parkeerbelasting. De rechtbank oordeelde dat de heffingsambtenaar in zijn bewijslast was geslaagd, onder verwijzing naar de relevante artikelen van de Gemeentewet en de Verordening parkeerbelastingen van de gemeente Tilburg. De rechtbank concludeerde dat er sprake was van parkeren en dat de naheffingsaanslag terecht was opgelegd.

De rechtbank verklaarde het beroep van belanghebbende ongegrond, waardoor de naheffingsaanslag in stand bleef. Er werd geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. Deze uitspraak werd openbaar gemaakt en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep, dat binnen zes weken na verzending van de uitspraak kan worden ingesteld.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 22/4324

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 11 juli 2023 in de zaak tussen

[belanghebbende] uit [plaats] , belanghebbende,

en

de heffingsambtenaar van de gemeente Tilburg, de heffingsambtenaar.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van 22 augustus 2022.
1.1.
De heffingsambtenaar heeft aan belanghebbende een naheffingsaanslag in de parkeerbelasting opgelegd met aanslagnummer [aanslagnummer] .
1.2.
De heffingsambtenaar heeft het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard. De heffingsambtenaar heeft daarbij de naheffingsaanslag gehandhaafd.
1.3.
De heffingsambtenaar heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
De rechtbank heeft partijen laten weten dat zij een zitting niet nodig vindt en gevraagd of zij het daarmee eens zijn. Omdat partijen daarna niet om een zitting hebben gevraagd, heeft de rechtbank het onderzoek gesloten en de zaak niet behandeld op een zitting.

Feiten

2. Op 27 juli 2022 om 15:15 uur stond belanghebbendes auto, een Toyota met kenteken [kenteken] , stil aan de Stappegoorweg in Tilburg. Tijdens een controle op deze datum is geconstateerd dat geen parkeerbelasting was voldaan.
2.1.
Naar aanleiding van de in 2 bedoelde constatering is aan belanghebbende de naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd van € 43,60, bestaande uit een bedrag aan belasting van € 1,00 en kosten naheffing van € 42,60.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt of de naheffingsaanslag terecht aan belanghebbende is opgelegd. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbende.
3.1.
Niet in geschil is dat de auto stil stond in een parkeervak aan de Stappegoorweg en deze locatie door het college van burgemeester en wethouders is aangewezen als een plaats waar tegen betaling van parkeerbelasting mag worden geparkeerd. Evenmin is in geschil dat belanghebbende geen parkeerbelasting heeft voldaan.
3.2.
Belanghebbende stelt dat de naheffingsaanslag ten onrechte aan hem is opgelegd omdat geen sprake was van parkeren, maar van het onmiddellijk laten uitstappen van zijn echtgenote. Hij heeft haar afgezet waarbij hijzelf niet is uitgestapt maar weer is weggereden.
3.3.
De heffingsambtenaar stelt dat op de foto’s van de scanauto niet te zien is dat sprake is van in- en uitstappen en dat ook kort stil staan op een parkeerplaats aangemerkt wordt als parkeren voor de heffing van parkeerbelasting.
3.4.
De rechtbank overweegt als volgt.
3.5.
Op grond van artikel 225, tweede lid, van de Gemeentewet en het gelijkluidende artikel 1, aanhef en onder a, van de Verordening parkeerbelastingen 2022 van de gemeente Tilburg wordt onder parkeren verstaan: het gedurende een aaneengesloten periode doen of laten staan van een voertuig, anders dan gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt tot het onmiddellijk in- of uitstappen van personen dan wel het onmiddellijk laden of lossen van goederen, op binnen de gemeente gelegen voor het openbaar verkeer openstaande terreinen of weggedeelten, waarop dit doen of laten staan niet ingevolge een wettelijk voorschrift is verboden.
3.6.
De bewijslast om aannemelijk te maken dat de naheffingsaanslag terecht is opgelegd rust op de heffingsambtenaar. De heffingsambtenaar dient in dit geval aannemelijk te maken dat sprake is van parkeren als bedoeld in artikel 225, tweede lid, van de Gemeentewet en artikel 1 van de Verordening.
3.7.
Naar het oordeel van de rechtbank is de heffingsambtenaar in de op hem rustende bewijslast geslaagd. De door hem overgelegde scanfoto’s zijn daarvoor in dit geval voldoende. Op de foto’s is te zien dat de auto stil stond op een parkeervak haaks op de rijrichting en is niet te zien dat er zich personen in de nabijheid van de auto bevinden, al dan niet aan het uitstappen.
3.8.
Gelet hierop is naar het oordeel van de rechtbank sprake van parkeren en is de naheffingsaanslag terecht aan hem opgelegd.

Conclusie en gevolgen

De conclusie is dat het beroep ongegrond is. Dat betekent dat de naheffingsaanslag in stand blijft. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.P.A. Boersma, rechter, in aanwezigheid van mr. R.J.M. de Fouw, griffier op 11 juli 2023 en openbaar gemaakt door geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan digitaal beroep instellen via www.rechtspraak.nl. Daar klikt u op “Formulieren en inloggen”. Hoger beroep instellen kan ook door verzending van een brief aan het gerechtshof ’s-Hertogenbosch. Hoger beroep moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.