ECLI:NL:RBZWB:2023:4977

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
14 juli 2023
Publicatiedatum
14 juli 2023
Zaaknummer
02-267559-22
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Doodslag met verminderd toerekeningsvatbaarheid door psychose en cannabisgebruik

In deze strafzaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 14 juli 2023 uitspraak gedaan in een zaak van doodslag. De verdachte heeft op 18 oktober 2022 het slachtoffer, een vrouw, om het leven gebracht door haar meermalen met een mes te steken. De verdachte verkeerde ten tijde van het delict in een psychose, veroorzaakt door cannabisgebruik. De rechtbank oordeelde dat de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar was, ondanks dat hij wist dat cannabisgebruik een psychose kon uitlokken. De rechtbank legde een gevangenisstraf van zes jaar op, alsook tbs met dwangverpleging, omdat de verdachte zonder behandeling een gevaar voor anderen vormt. Daarnaast werden schadevergoedingen aan de nabestaanden toegewezen, in totaal € 126.200. De rechtbank benadrukte de ernst van het feit en de impact op de nabestaanden, die door het verlies van hun geliefde onherstelbaar leed hebben geleden.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02-267559-22
vonnis van de meervoudige kamer van 14 juli 2023
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1992 te [geboorteplaats]
gedetineerd in het PPC van de PI Haaglanden te Scheveningen
raadsvrouw mr. N. Assouiki, advocaat te Tilburg

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 23 juni 2023. Bij de inhoudelijke behandeling hebben de officieren van justitie, mr. E. van Aalst en mr. S.A.J. Louwers, en de verdediging hun standpunten kenbaar gemaakt. Het onderzoek ter terechtzitting is gesloten op 14 juli 2023. De rechtbank heeft aansluitend uitspraak gedaan.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte al dan niet met voorbedachte raad opzettelijk [slachtoffer] heeft gedood door met een mes in haar borst, rug en/of hals te steken.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officieren van justitie zijn ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officieren van justitie
De officieren van justitie achten wettig en overtuigend bewezen dat verdachte opzettelijk [slachtoffer] om het leven heeft gebracht en baseren zich daarbij op de verklaring van verdachte en het forensische onderzoek.
Er kan niet worden bewezen dat verdachte [slachtoffer] met voorbedachte raad om het leven heeft gebracht nu uit het dossier niet valt op te maken dat er sprake was van een plan of een op voorhand genomen beslissing.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van de ten laste gelegde voorbedachte raad nu er geen sprake is geweest van rustig en kalm beraad of enige vorm van plannen voorafgaand aan het tenlastegelegde.
Wat betreft de ten laste gelegde doodslag heeft de raadsvrouw zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Gelet op de bekennende verklaring van verdachte en het rapport van het NFI van 7 december 2022 acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op 18 oktober 2022 [slachtoffer] opzettelijk van het leven heeft beroofd door haar meermalen met een mes te steken en te snijden.
Naar het oordeel van de rechtbank is op grond van het dossier en wat op zitting is besproken niet komen vast te staan dat verdachte zich enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en daarmee de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven. Getuigen [getuige 1] en [getuige 2] hebben verklaard dat verdachte eerder tegen [slachtoffer] zou hebben gezegd dat hij haar wilde vermoorden, maar de rechtbank heeft geen verband kunnen vaststellen tussen deze uitlatingen en het handelen van verdachte op 18 oktober 2022.
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank dan ook van oordeel dat de ten laste gelegde voorbedachte raad niet wettig en overtuigend bewezen kan worden. Verdachte zal worden vrijgesproken van de impliciet primair ten laste gelegde moord.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 18 oktober 2022 te Tilburg [slachtoffer] opzettelijk van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet meermalen (met kracht) met een mes in haar borst en rug en hals gestoken en/of gesneden, ten gevolge waarvan zij op 18 oktober 2022 is overleden.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
De rechtbank heeft de tenlastelegging zo uitgelegd dat het [slachtoffer] is. Voor zover in de bewezenverklaring taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

5.De strafbaarheid van het feit

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.

6.De strafbaarheid van verdachte

6.1
Het standpunt van de officieren van justitie
De officieren van justitie scharen zich achter de bevindingen van de psycholoog en de psychiater als het gaat om de door hen bij verdachte geconstateerde stoornissen en de conclusie dat verdachte door de ten tijde van het feit aanwezige psychose niet meer in staat was de realiteit te toetsen. Zij volgen echter niet het advies van de deskundigen om het strafbare feit in het geheel niet toe te rekenen aan verdachte. Daartoe is aangevoerd dat verdachte cannabis is gaan gebruiken terwijl hij de risico’s daarvan kende, waaronder met name het risico dat hij daardoor weer psychotisch zou kunnen worden. Noch uit het dossier noch uit de deskundigenrapporten komen aanwijzingen naar voren dat verdachte al achterdochtig was voordat hij weer begon met blowen. Gelet daarop moet verdachte verantwoordelijk worden gehouden voor de gedragingen die mede daarvan het gevolg zijn. Op grond van het onderzoek door de psychiater en de psycholoog dienen de feiten wel in verminderde mate aan verdachte te worden toegerekend.
6.2
Het standpunt van de verdediging
Naar de mening van de raadsvrouw blijkt uit het advies van de psychiater en de psycholoog duidelijk dat het feit niet aan verdachte kan worden toegerekend, gelet op de sterke samenhang met zijn paranoïde psychotisch toestandsbeeld. Volgens de psychiater had de psychose ook kunnen ontstaan zonder het gebruik van cannabis. Daarnaast geven beide deskundigen aan dat verdachte, door de psychotische toestand waarin hij destijds al verkeerde, niet doorhad dat het cannabisgebruik zijn psychose mogelijk kon aanwakkeren. Hij dacht dat de cannabis hem tot rust zou brengen en hij had ook daadwerkelijk het gevoel dat het deze uitwerking op hem had. Dit betekent dat verdachte niet in staat was om op een rationele of relativerende manier te handelen vanwege zijn psychische toestand en paranoia. Verdachte dient daarom volledig ontoerekeningsvatbaar te worden geacht.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank merkt allereerst op dat de vraag naar de toerekenbaarheid een juridische vraag betreft: het gaat immers om het vaststellen van een strafuitsluitingsgrond. De vaststelling of aan de voorwaarden daarvoor is voldaan, is een juridisch oordeel dat voorbehouden is aan de strafrechter. Dat laat onverlet dat de strafrechter bij de beantwoording van die vraag gebruik kan maken van adviezen van gedragsdeskundigen. In deze zaak hebben beide deskundigen geadviseerd tot volledige ontoerekeningsvatbaarheid van verdachte.
De strafrechter heeft echter een eigen verantwoordelijkheid en is niet gebonden aan de door deskundigen uitgebrachte adviezen: aan de strafrechter komt een zekere beoordelingsvrijheid toe bij het waarderen van de adviezen en het maken van een selectie uit die adviezen.
Om ontoerekeningsvatbaarheid aan te kunnen nemen moet voldaan worden aan drie vereisten. Er moet in de eerste plaats sprake zijn van een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens. In de tweede plaats moet er een causaal verband bestaan tussen deze gebrekkige ontwikkeling of stoornis en het tenlastegelegde. Ten slotte moet de gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis zodanig zijn dat zij aan toerekening van het strafbare feit aan de dader in de weg staan.
De rechtbank komt op basis van de rapportages van [psychiater] van 21 januari 2023 en [gz-psycholoog] van 16 februari 2023 en de door de psychiater en psycholoog gegeven toelichting daarop ter zitting tot de vaststelling dat verdachte ten tijde van het begaan van het strafbare feit leed aan een ziekelijke stoornis van de geestvermogens, te weten een ongespecificeerde schizofreniespectrum- of andere psychotische stoornis, mogelijk schizofrenie, en een stoornis in cannabisgebruik.
Zowel beide deskundigen als de officieren van justitie hebben zich op het standpunt gesteld dat er een causaal verband bestaat tussen de eerst genoemde, ongespecificeerde stoornis en het tenlastegelegde. De rechtbank deelt dat standpunt, gelet op de onderbouwing daarvan: het gedrag van verdachte voorafgaand, tijdens en na het tenlastegelegde was dusdanig ernstig verward en psychotisch gekleurd dat het zijn denken en handelen volledig heeft bepaald.
Anders dan de deskundigen is de rechtbank echter met de officieren van justitie van oordeel dat er desondanks geen sprake is van volledige ontoerekeningsvatbaarheid, aangezien het ontstaan van de stoornis verdachte kan worden verweten. Het is namelijk zeer waarschijnlijk dat het cannabisgebruik van verdachte heeft bijgedragen aan het ontstaan van zijn psychose en de kans op gewelddadig gedrag heeft doen toenemen. De psycholoog heeft in haar aanvullende rapport van 6 mei 2023 opgemerkt dat het gebruik van cannabis de psychotische ontregeling van verdachte in negatieve zin heeft beïnvloed. De psychiater heeft in zijn aanvullende rapport van 24 april 2023 vermeld dat dagelijks cannabisgebruik leidt tot een vier keer hogere kans op luxatie of verergering van psychotische klachten in vergelijking met de omstandigheid dat er geen cannabis wordt gebruikt. Uit de literatuur blijkt dat er ook een relatie is tussen cannabisgebruik en gewelddadig gedrag bij patiënten met schizofrenie. De psychiater heeft verder opgemerkt dat het waarschijnlijk is dat het gebruik van cannabis in de periode voorafgaand aan het ten laste gelegde feit invloed heeft gehad op de psychotische toestand van verdachte, omdat er bij hem al eerder, in 2017, sprake was van een luxatie van psychotische klachten door cannabisgebruik.
Op het moment dat verdachte weer is gaan blowen, moet hij zich er ook in enige mate bewust van zijn geweest dat zijn cannabisgebruik mogelijk weer een psychose zou luxeren. Verdachte had immers in 2017 al ervaren dat hij door cannabisgebruik een psychose kreeg. Dat verdachte dit zelf ook wist, blijkt uit bovengenoemd aanvullend rapport van de psycholoog waarin is opgenomen dat verdachte in een gesprek met de psycholoog heeft gezegd dat hij door het blowen zijn eerste psychose kreeg. Dat is ook de reden geweest voor verdachte om vervolgens jarenlang niet meer te blowen.
De deskundigen hebben in het aanvullende rapport geconcludeerd dat verdachte al achterdochtig was - en zijn psychotische ontregeling dus al gaande was - op het moment dat hij weer ging blowen, waardoor hij niet in staat was om zijn cannabisgebruik te reguleren. Deze conclusie is echter niet feitelijk onderbouwd en volgt ook niet uit het dossier of het onderzoek ter zitting. In de rapportages van de deskundigen wordt juist op verschillende momenten opgemerkt dat de achterdocht bij verdachte pas is ontstaan nadat hij weer cannabis is gaan gebruiken. Zo staat in het aanvullende rapport van de psychiater dat uit de verklaringen volgt dat verdachte in februari 2022 bij [slachtoffer] was ingetrokken en vervolgens na verloop van enige tijd weer was gaan blowen, waardoor hij psychische klachten had gekregen. Uit het rapport van de psycholoog van 16 februari 2023 volgt dat verdachte weer in de verleiding was gekomen om te gaan blowen omdat [slachtoffer] veel blowde: het begon met een hijsje en toen hij een halve joint in de asbak zag liggen, besloot hij het weer eens te proberen. In het aanvullende rapport van de psycholoog staat wel dat verdachte heeft verklaard dat hij tijdens zijn werk bij [winkel] in 2021 al achterdochtig was. In de eerdere gesprekken met de psycholoog en psychiater spreekt verdachte echter niet over achterdocht op dat moment. Ook op het moment dat verdachte bij zijn neef wegging - en hij bij [slachtoffer] introk - was er volgens het aanvullende rapport van de psycholoog, geen sprake van achterdocht bij verdachte. Het standpunt van de deskundigen dat de psychotische ontregeling al gaande was op het moment dat verdachte weer begon met blowen wordt naar het oordeel van de rechtbank dan ook niet gedragen door de onderbouwing daarvan noch door de inhoud van het strafdossier. Onder deze omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat de opgetreden psychose mede aan verdachte zelf te wijten is geweest.
Uit de rapporten van de deskundigen volgt dat verdachte door zijn veelvuldige cannabisgebruik vervolgens steeds meer is gaan ontregelen, waardoor hij niet meer in staat was om zijn cannabisgebruik te reguleren. Daarnaast hield zijn psychotische toestand ook het cannabisgebruik in stand omdat verdachte daarmee hoopte zijn spanningen te verlagen.
Op grond van deze feiten en omstandigheden, in onderling verband en samenhang bezien, komt de rechtbank tot het oordeel dat verdachte als verminderd toerekeningsvatbaar moet worden aangemerkt.
Omdat van volledige ontoerekeningsvatbaarheid van verdachte geen sprake is en ook overigens geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die tot een andersluidend oordeel aanleiding zou kunnen geven, is de verdachte voor het bewezen verklaarde feit strafbaar te achten.

7.De strafoplegging

7.1
De vordering van de officieren van justitie
De officieren van justitie hebben gevorderd om aan verdachte een gevangenisstraf van zes jaar en tbs met dwangverpleging op te leggen. Aan de voorwaarden voor het opleggen van een tbs-maatregel is voldaan. Tbs met voorwaarden is niet passend gelet op de ernst van het feit en het gevaar dat van verdachte uitgaat. Daarbij is mede van belang dat verdachte niet geneigd is om openheid van zaken te geven en je aan verdachte niet goed kunt zien dat hij aan schizofrenie lijdt. Het risico dat het mis gaat omdat de behandelaars verdachte niet goed genoeg in beeld hebben, is bij tbs met voorwaarden veel groter dan bij tbs met dwangverpleging. Bij tbs met voorwaarden is men immers in grote mate afhankelijk van de openheid en eerlijkheid van de behandelde persoon.
Ter onderbouwing van de gevorderde duur van de gevangenisstraf hebben de officieren van justitie gewezen op de ernst van het feit, de verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte, het gegeven dat verdachte oprechte spijt lijkt te hebben van zijn daad en het feit dat er ook tbs met dwangverpleging wordt geëist.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht om alleen tbs met voorwaarden aan verdachte op te leggen. Zij heeft daartoe gewezen op de rapportages van de deskundigen en het reclasseringsrapport waarin de voorwaarden zijn geformuleerd. Verdachte is gemotiveerd om hier aan mee te werken en kan zich verenigen met alle voorwaarden die gesteld zijn in het rapport. De nadruk in deze zaak ligt op de behandelingsnoodzaak van verdachte. Het opleggen van een gevangenisstraf leidt ertoe dat adequate behandeling langer op zich laat wachten en kan ertoe leiden dat zijn psychotische toestandsbeeld chronisch(er) wordt.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
Aard en ernst van het feit
Op 18 oktober 2022 heeft verdachte abrupt een einde gemaakt aan het leven van [slachtoffer] . Zij sliep in het bed van haar zoontje op de eerste verdieping van haar woning. Verdachte sliep niet, was rusteloos en bevond zich op enig moment beneden in de woning. Hij was in de veronderstelling dat er iemand in de woning was geweest. Hij werd hierdoor boos, heeft een mes gepakt dat op het aanrecht in de keuken lag en is naar de kamer gelopen waar [slachtoffer] lag te slapen. Daar heeft hij haar, terwijl zij in bed lag, bij haar keel gestoken. [slachtoffer] is uit bed gekomen en heeft zich proberen te verdedigen, maar is uiteindelijk met 38 messteken - grotendeels in haar hoofd en hals - door verdachte om het leven gebracht. Dat verdachte slechts deels verantwoordelijk kan worden gehouden voor zijn handelen, doet niets af aan de gruwelijke wijze waarop hij [slachtoffer] heeft gedood.
Zij is door haar familie en vrienden, en ook door verdachte, omschreven als een warme, lieve, sociale vrouw en toegewijde moeder die altijd voor anderen klaar stond. Zij heeft verdachte in huis genomen toen hij nergens anders terecht kon en heeft tot haar dood geprobeerd hem passende hulpverlening te laten krijgen. Dat juist zij door verdachte op een afschuwelijke manier om het leven is gebracht moet voor haar familie een ondraaglijke gedachte zijn. Verdachte heeft hen en de vrienden van [slachtoffer] een groot en onherstelbaar verlies en veel verdriet toegebracht: hun leven zal sinds die nacht van 18 oktober 2022 nooit meer hetzelfde zijn. Ouders hebben hun kind verloren, een grote zus haar enige zusje, kinderen hun tante en de pas achtjarige [zoon slachtoffer] moet zijn moeder voor altijd missen.
Door de ouders en zus van [slachtoffer] en namens haar [zoon slachtoffer] is tijdens de zitting de impact van haar overlijden op indringende en indrukwekkende wijze verwoord. De zus van [slachtoffer] vertelde dat ze in een nachtmerrie leven vanaf het moment dat ze hoorden dat [slachtoffer] was overleden. Zij vraagt zich af waarom verdachte dit heeft gedaan, want [slachtoffer] zorgde altijd voor hem, bood hem onderdak en paste haar eigen leven volledig aan hem aan. Het beeld van [slachtoffer] in het mortuarium met al haar verwondingen staat in haar geheugen gegrift en komt nog dagelijks voorbij. Tijdens gesprekken dwaalt ze af, ze is warrig op haar werk en kan haar eigen werkzaamheden nog steeds niet verrichten. Ze moet verder gaan zonder haar kleine zusje, die ze door de jaren heen voor heel veel dingen heeft kunnen beschermen maar helaas niet voor verdachte.
Ook de vader van [slachtoffer] sprak zijn onbegrip uit over het feit, aangezien zij juist de weldoenster van verdachte was en zo goed als de enige die hem nog bijstond.
De moeder van [slachtoffer] sprak haar verdriet uit omdat ze zonder haar stimulerende, motiverende en ondersteunende dochter verder moet gaan. Ze vindt het onbegrijpelijk dat [slachtoffer] door hulpverleners buitenspel werd gezet, terwijl juist [slachtoffer] probeerde om hulp voor verdachte te krijgen. Het zoontje van [slachtoffer] had een briefje geschreven waarin hij vertelde dat het goed gaat bij zijn vader maar dat hij allemaal vervelende gevoelens heeft omdat mama er niet meer is. Hij denkt vaak aan haar.
Persoonlijke omstandigheden
De rechtbank heeft kennis genomen van de rapportages van [psychiater] en [gz-psycholoog] en hun aanvulling daarop ter zitting. Bij de overwegingen over de strafbaarheid van verdachte heeft de rechtbank de adviezen uit deze rapporten al deels besproken. Beide deskundigen hebben geadviseerd om aan verdachte tbs met voorwaarden op te leggen.
Uit het strafblad van verdachte komt naar voren dat hij niet eerder met justitie in aanraking is geweest.
Gevangenisstraf
Vanwege de ernst van het feit is de rechtbank van oordeel dat niet anders kan worden gereageerd dan met het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
Bij de bepaling van de duur van die straf heeft de rechtbank rekening gehouden met het feit dat verdachte in een psychose heeft gehandeld en het tenlastegelegde in verminderde mate aan verdachte kan worden toegerekend. Ook de impact die het feit op de samenleving en met name de nabestaanden heeft gehad weegt de rechtbank mee.
Alles afwegend is de rechtbank van oordeel dat aan verdachte de door de officieren van justitie gevorderde gevangenisstraf van zes jaar moet worden opgelegd. De rechtbank ziet geen ruimte voor een andere of lichtere straf. De tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, zal in mindering worden gebracht.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.
Maatregel
Gelet op de inhoud van de rapporten en de ernst van het feit is de rechtbank van oordeel dat een maatregel van terbeschikkingstelling noodzakelijk is.
Daarbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat voldaan wordt aan de eisen die de wet daaraan stelt, te weten:
- bij verdachte bestond ten tijde van het plegen van het feit een ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens;
- op het gepleegde misdrijf is een gevangenisstraf van vier jaren of meer gesteld;
- de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen eist die maatregel.
Zoals eerder overwogen, hebben beide deskundigen geadviseerd om aan verdachte tbs met voorwaarden op te leggen. Ter zitting hebben zij desgevraagd gezegd dat naar hun mening dwangverpleging niet noodzakelijk is, omdat er bij verdachte sprake is van ziektebesef. Ziekte-inzicht geeft een gunstige verwachting voor de behandeling en het is daarom niet de verwachting dat die behandeling onder dwang zal moeten plaatsvinden.
De rechtbank ziet echter geen ruimte voor tbs met voorwaarden. Zij overweegt daartoe als volgt. Tbs met voorwaarden kan worden opgelegd aan hen die als niet te gevaarlijk worden beschouwd, een niet te ernstig misdrijf hebben begaan en een betrouwbare bereidheid tot medewerking hebben getoond. In dit geval is sprake van een zeer ernstig misdrijf. Uit het rapport van de psycholoog blijkt daarnaast dat er zonder behandeling sprake is van een hoog risico op agressief en gewelddadig gedrag in geval van psychotische ontregeling. Het is daarom volgens de deskundigen van belang dat de behandeling van verdachte in een stevig kader wordt vormgegeven. Daarnaast hebben de deskundigen ter zitting bevestigd dat de stoornis van verdachte niet te genezen is en dat verdachte de rest van zijn leven gevoelig blijft voor psychotische ontregeling.
De psychiater omschrijft in zijn rapport ook dat verdachte zich bij de eerdere beoordelingen door de GGZ meestal wel goed kon houden, waardoor hij niet werd opgenomen.
De rechtbank sluit zich aan bij het standpunt van de officieren van justitie dat het recidiverisico bij tbs met voorwaarden veel groter is dan bij tbs met dwangverpleging; bij tbs met voorwaarden zijn behandelaars in grote mate afhankelijk van de openheid en eerlijkheid van de te behandelen persoon. De stoornis van verdachte kan een open en eerlijke houding van verdachte echter in de weg staan.
Naar het oordeel van de rechtbank kan daarom tbs met voorwaarden onvoldoende de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen waarborgen. Anders dan door de verdediging is betoogd, eist de wet niet dat eerst een minder ingrijpende sanctie (straf of maatregel) moet worden opgelegd of een vrijwillig of minder ingrijpend behandeltraject moet worden gevolgd alvorens tbs met dwangverpleging kan worden opgelegd. Gelet op het gevaar dat verdachte voor anderen vormt, acht de rechtbank tbs met dwangverpleging noodzakelijk.
De rechtbank stelt vast dat de maatregel wordt opgelegd voor een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. De totale duur van de maatregel kan daarom een periode van vier jaar te boven gaan.

8.De benadeelde partijen

De nabestaanden van [slachtoffer] hebben via hun raadsman mr. F.J.M. Hamers vorderingen als benadeelde partijen ingediend. De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft gepleegd. De rechtbank stelt vast dat de gebeurtenis van 18 oktober 2022 een enorme impact heeft gehad op alle betrokkenen en tot groot verdriet heeft geleid. Dit zal op geen enkele wijze kunnen worden gecompenseerd. De rechtbank benadrukt dit, omdat de beoordeling van de vorderingen tot schadevergoeding een juridische beoordeling is die onmogelijk ook de mate van verdriet van de nabestaanden om het gemis van hun moeder, zus en dochter tot uitdrukking kan brengen.
Nader te onderbouwen schade
Alle benadeelden hebben verzocht om vergoeding van toekomstige schade. Ter zitting heeft de raadsman namens de benadeelden opgemerkt dat hij ervan uitgaat dat de rechtbank hen in deze schadepost niet-ontvankelijk zal verklaren. Nu deze schadepost niet nader is onderbouwd, zal de rechtbank de benadeelde partijen ten aanzien daarvan niet-ontvankelijk verklaren. Dat deel van de vorderingen kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
8.1
De vordering van [zoon slachtoffer]
De benadeelde partij [zoon slachtoffer] , de zoon van [slachtoffer] , vordert een vergoeding van € 122.700,00, waarvan € 17.700,00 aan materiële schade, € 80.000,00 aan immateriële schade (shockschade, affectieschade en schade wegens aantasting in de persoon op andere wijze) en € 25.000,00 aan nader te onderbouwen schade.
Materiële kosten
Gederfd levensonderhoud
Bij de omvang van het gederfde levensonderhoud is primair aangesloten bij de jurisprudentie en uitgegaan van een maandelijkse bijdrage van € 100,00 tot [zoon slachtoffer] 21 jaar is, in totaal € 16.200,00. Deze schade is onderbouwd, niet gemotiveerd betwist en kent een wettelijke grondslag. De rechtbank acht verdachte aansprakelijk voor deze schade en zal de vordering op dit punt toewijzen.
Kosten lijkbezorging
De gevorderde kosten lijkbezorging zien op vliegtickets voor het uitstrooien van de as van [slachtoffer] op Curaçao. Aangezien dit toekomstige schade betreft die op het moment van vorderen nog niet is ontstaan en deze kosten dus ook (nog) niet ten laste van de benadeelde partij zijn gekomen, zal de benadeelde partij ten aanzien daarvan niet-ontvankelijk worden verklaard. Dit deel van de vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
SchokschadeWat betreft de criteria voor de toekenning van immateriële schade in de vorm van schokschade sluit de rechtbank aan bij de vaste jurisprudentie van de Hoge Raad. Iemand die een ander door zijn onrechtmatige daad doodt of verwondt, kan – afhankelijk van de omstandigheden waaronder die onrechtmatige daad en de confrontatie met die daad of de gevolgen daarvan, plaatsvinden – ook onrechtmatig handelen jegens degene bij wie die confrontatie een hevige emotionele schok teweeg brengt. Gezichtspunten die een rol spelen bij de beoordeling van de onrechtmatigheid jegens degene bij wie een hevige emotionele schok is teweeggebracht als hiervoor bedoeld (hierna: het secundaire slachtoffer) zijn onder meer:
- De aard, de toedracht en de gevolgen van de jegens het primaire slachtoffer gepleegde onrechtmatige daad, waaronder de intentie van de dader en de aard en ernst van het aan het primaire slachtoffer toegebrachte leed.
- De wijze waarop het secundaire slachtoffer wordt geconfronteerd met de jegens het primaire slachtoffer gepleegde onrechtmatige daad en de gevolgen daarvan. Daarbij kan onder meer worden betrokken of hij door fysieke aanwezigheid of anderszins onmiddellijk kennis kreeg van het onrechtmatige handelen jegens het primaire slachtoffer, of dat hij nadien met de gevolgen van dit handelen werd geconfronteerd. Bij een latere confrontatie kan een rol spelen in hoeverre zij onverhoeds was. Bij het aan dit gezichtspunt toe te kennen gewicht kan meewegen of het secundaire slachtoffer beroepsmatig of anderszins bedacht moest zijn op een dergelijke schokkende gebeurtenis.
- De aard en hechtheid van de relatie tussen het primaire slachtoffer en het secundaire slachtoffer, waarbij geldt dat bij het ontbreken van een nauwe relatie niet snel onrechtmatigheid kan worden aangenomen.
Het recht op vergoeding van schade is beperkt tot de schade die volgt uit door die laatste onrechtmatige daad veroorzaakt geestelijk letsel. Het geestelijk letsel moet naar objectieve maatstaven kunnen worden vastgesteld. Daarbij is niet vereist dat er sprake is van een diagnose van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld. Voldoende is dat uit een rapport van een ter zake bevoegde en bekwame deskundige – waarbij gedacht kan worden aan een ter zake bevoegde en bekwame psychiater, huisarts of psycholoog – volgt dat sprake is van geestelijk letsel.
Tegen deze achtergrond overweegt de rechtbank als volgt. [zoon slachtoffer] heeft in het mortuarium zijn overleden moeder gezien nadat zij door verdachte tientallen keren met een mes was gestoken, hoofdzakelijk in haar hoofd en hals. Er was sprake van zeer ernstig letsel. Zoals ook de verdediging heeft opgemerkt, hebben de nabestaanden zich, door de ernstige verwondingen ten tijde van de identificatie in het mortuarium een duidelijk beeld kunnen vormen van de omstandigheden waaronder [slachtoffer] is overleden. Dit heeft een hevige emotionele schok bij de nabestaanden teweeg gebracht. Dat deze confrontatie een grote impact op [zoon slachtoffer] heeft gehad, geldt te meer nu hij ten tijde van de confrontatie met zijn overleden moeder in het mortuarium pas zeven jaar oud was. De rechtbank is van oordeel dat hiermee sprake is van onrechtmatig handelen jegens [zoon slachtoffer] . Namens hem is gesteld dat de confrontatie heeft geleid tot geestelijk letsel. Ter onderbouwing hiervan is gewezen op een verslag van een kindercoach die [zoon slachtoffer] begeleidt en een brief van de huisarts. Hoewel het geenszins denkbeeldig is dat [zoon slachtoffer] ten gevolge van de confrontatie met zijn door verdachte gedode moeder geestelijk letsel heeft opgelopen, is met de vaststelling door de kindercoach naar het oordeel van de rechtbank niet voldaan aan de eisen die de Hoge Raad heeft gesteld aan de onderbouwing van dat geestelijke letsel. De kindercoach is geen deskundige zoals bedoeld door de Hoge Raad en heeft geen diagnose gesteld. Uit het verslag van de kindercoach blijkt ook niet van geestelijk letsel bij [zoon slachtoffer] als gevolg van de confrontatie met zijn overleden moeder. In de brief van de huisarts is enkel opgenomen wat de vader van [zoon slachtoffer] over hem heeft verteld bij de huisarts. Ook op grond hiervan kan naar objectieve maatstaven geen geestelijk letsel worden vastgesteld.
De rechtbank zal daarom de benadeelde partij [zoon slachtoffer] niet-ontvankelijk verklaren ten aanzien van de schokschade en bepalen dat de vordering op dit punt bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht op het moment dat de onderbouwing daarvan wel aan de eisen voldoet die de Hoge Raad daaraan heeft gesteld.
Aantasting in de persoon op andere wijze
[zoon slachtoffer] heeft schadevergoeding gevorderd op de grondslag van artikel 6:106 lid 1 aanhef en onder b van het Burgerlijk Wetboek (‘aantasting in de persoon op andere wijze’). De raadsman van [zoon slachtoffer] heeft daarbij aangevoerd dat deze post ziet op een vergoeding van de schade wegens de bedreiging in de identiteitsontwikkeling, veiligheid en het zelfvertrouwen en daardoor dus los staat van schokschade en affectieschade.
De rechtbank overweegt dat de aard en de ernst van de normschending en de gevolgen daarvan voor de benadeelde kunnen meebrengen dat van bedoelde aantasting in zijn persoon ‘op andere wijze’ sprake is. In dit geval heeft verdachte een ernstige inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van de benadeelde partij door diens moeder opzettelijk van het leven te beroven. [zoon slachtoffer] zal door het handelen van verdachte zijn moeder vanaf zeer jonge leeftijd voor de rest van zijn leven moeten missen. Naar het oordeel van de rechtbank kan, mede gezien de verwijzingen naar wetenschappelijke artikelen door de raadsman van benadeelde, worden vastgesteld dat er in zijn algemeenheid sprake is van een mogelijkheid dat een kind door het wegvallen van een ouderfiguur schade oploopt in zijn zelfvertrouwen, veiligheid en identiteitsontwikkeling. De rechtbank acht de vordering ten aanzien van de aantasting in de persoon op andere wijze voldoende onderbouwd en onvoldoende gemotiveerd bestreden. Deze ernstige aantasting in de persoon geeft naar het oordeel van de rechtbank recht op vergoeding van immateriële schade. De rechtbank is naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid van oordeel dat deze vordering behoort te worden toegewezen tot het gevorderde bedrag van € 30.000,00.
Affectieschade
De rechtbank stelt vast dat de benadeelde partij, de minderjarige zoon van [slachtoffer] , tot de kring van gerechtigden behoort. Het gevorderde bedrag van € 20.000,00 is in overeenstemming met het Besluit vergoeding affectieschade en is door de verdediging niet gemotiveerd betwist. Dit bedrag zal door de rechtbank worden toegewezen.
8.2
De vordering van [getuige 2]
De benadeelde partij [getuige 2] , de zus van [slachtoffer] , vordert een vergoeding van
€ 43.492,98 waarvan € 8.492,98 aan materiële schade, een voorschot van € 25.000,00 aan immateriële schade (schokschade) en € 10.000,00 aan nader te onderbouwen schade.
Materiële schade
Overeenkomstig hetgeen de rechtbank bij de benadeelde [zoon slachtoffer] al heeft overwogen, zal de benadeelde partij voor de kosten lijkbezorging niet-ontvankelijk worden verklaard. Dit deel van de vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De benadeelde partij vordert daarnaast € 253,00 in verband met het eigen risico van de zorgverzekering over 2023, € 55,56 aan medische verschotten en € 5.934,42 voor verlies aan verdienvermogen. De rechtbank zal de benadeelde partij ook ten aanzien van deze kosten niet-ontvankelijk verklaren, aangezien de wet niet de mogelijkheid biedt voor de benadeelde partij om deze kosten als nabestaande te verhalen op verdachte. Ook dit deel van de vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Schokschade
Ten aanzien van de criteria voor de toekenning van immateriële schade in de vorm van schokschade verwijst de rechtbank naar wat zij heeft overwogen bij de benadeelde partij [zoon slachtoffer] .
De benadeelde partij is in het mortuarium geconfronteerd met het levenloze lichaam van haar zus. Zoals ook de verdediging heeft opgemerkt, hebben de nabestaanden zich door de ernstige verwondingen ten tijde van de identificatie in het mortuarium een duidelijk en concreet beeld kunnen vormen van de omstandigheden waaronder [slachtoffer] is overleden. Dit heeft een hevige emotionele schok bij de nabestaanden teweeg gebracht Er is daarmee sprake van onrechtmatig handelen jegens de benadeelde partij [getuige 2] .
Uit het namens de benadeelde partij verstrekte verslag van de psycholoog blijkt dat zij door die confrontatie een acute stressstoornis heeft opgelopen, die is overgegaan in een posttraumatische stressstoornis. Zij krijgt hiervoor cognitieve gedragstherapie, waaronder e-health en EMDR-therapie.
De rechtbank leidt uit het verslag van de psycholoog af dat er sprake is van geestelijk letsel waardoor de benadeelde partij in haar persoon is aangetast en dat die psychische schade is ontstaan als gevolg van het bewezen verklaarde strafbare feit. Hiermee staat in voldoende mate vast dat de benadeelde partij als gevolg daarvan schokschade heeft opgelopen. De hoogte van de geleden schokschade moet worden vastgesteld naar billijkheid met inachtneming van alle omstandigheden van het geval. Gelet hierop en gelet op de bedragen die in vergelijkbare gevallen zijn toegekend, acht de rechtbank het gevorderde bedrag van € 25.000,00 toewijsbaar, zij het niet bij wijze van voorschot, maar als vergoeding van de geleden immateriële schade.
8.3
De vordering van [benadeelde 1]
De benadeelde partij [benadeelde 1] , de moeder van [slachtoffer] , vordert een vergoeding van € 68.650,00 waarvan € 6.150,00 aan materiële schade, € 57.500,00 aan immateriële schade (schokschade en affectieschade) en € 5.000,00 aan nader te onderbouwen schade.
Materiële schade
Overeenkomstig hetgeen de rechtbank bij de benadeelde [zoon slachtoffer] reeds heeft overwogen, zal de benadeelde partij ten aanzien van de kosten lijkbezorging niet-ontvankelijk worden verklaard. Dit deel van de vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Schokschade
Ten aanzien van de criteria voor de toekenning van immateriële schade in de vorm van schokschade verwijst de rechtbank naar hetgeen zij heeft overwogen bij de benadeelde partij [zoon slachtoffer] .
De benadeelde partij is in het mortuarium geconfronteerd met het levenloze lichaam van haar dochter.
Zoals ook de verdediging heeft opgemerkt, hebben de nabestaanden zich door de ernstige verwondingen ten tijde van de identificatie in het mortuarium een duidelijk en concreet beeld kunnen vormen van de omstandigheden waaronder [slachtoffer] is overleden. Dit heeft een hevige emotionele schok bij de nabestaanden teweeg gebracht Er is daarmee sprake van onrechtmatig handelen jegens de benadeelde partij [benadeelde 1] .
Namens benadeelde is gesteld dat sprake is van geestelijk letsel en is ter onderbouwing hiervan een brief van de huisarts van 14 juni 2023 overgelegd waaruit volgt dat de huisarts benadeelde heeft doorverwezen naar de praktijkondersteuner GGZ omdat het overlijden van haar dochter waarschijnlijk psychisch traumatisch is geweest.
Tegen de achtergrond van de criteria zoals de Hoge Raad die heeft geformuleerd, is de vordering op dit moment onvoldoende onderbouwd om vast te kunnen stellen dat er naar objectieve maatstaven sprake is van geestelijk letsel als gevolg van de confrontatie in het mortuarium. Mogelijk heeft dit te maken met het gegeven dat benadeelde pas recent hulp is gaan zoeken voor haar klachten. De rechtbank acht het geenszins denkbeeldig dat in de nabije toekomst een dergelijke onderbouwing wel beschikbaar zal zijn.
De rechtbank zal daarom de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren ten aanzien van de schokschade en bepalen dat de vordering op dit punt bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht op het moment dat de onderbouwing daarvan wel aan de eisen voldoet die de Hoge Raad daaraan heeft gesteld.
Affectieschade
De rechtbank stelt vast dat de benadeelde partij als moeder van [slachtoffer] tot de kring van gerechtigden behoort. De hoogte van het gevorderde bedrag van € 17.500,00 is in overeenstemming met het Besluit vergoeding affectieschade en is door de verdediging niet gemotiveerd betwist. Dit bedrag zal door de rechtbank worden toegewezen.
8.4
De vordering van [benadeelde 2]
De benadeelde partij [benadeelde 2] , de vader van [slachtoffer] , vordert een vergoeding van € 24.100,00 waarvan € 1.600,00 aan materiële schade, € 17.500,00 aan immateriële schade (affectieschade) en € 5.000,00 aan nader te onderbouwen schade.
Materiële schade
Overeenkomstig hetgeen de rechtbank bij de benadeelde [zoon slachtoffer] reeds heeft overwogen, zal de benadeelde partij ten aanzien van de kosten lijkbezorging niet-ontvankelijk worden verklaard. Dit deel van de vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Affectieschade
De rechtbank stelt vast dat de benadeelde partij als vader van [slachtoffer] tot de kring van gerechtigden behoort. De hoogte van het gevorderde bedrag van € 17.500,00 is in overeenstemming met het Besluit vergoeding affectieschade en is door de verdediging niet gemotiveerd betwist. Dit bedrag zal door de rechtbank worden toegewezen.
8.5
De wettelijke rente en de schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal bij alle toegekende vorderingen tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet-betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.
Verder zal de gevorderde wettelijke rente worden toegewezen met ingang van de dag waarop het feit is gepleegd en de schade is ontstaan, te weten 18 oktober 2022.

9.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 36f, 37a, 37b en 287 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

10.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
doodslag;
- verklaart verdachte strafbaar voor het bewezen verklaarde;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 6 jaar;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Maatregel
- gelast de
terbeschikkingstellingvan verdachte,
met verplegingvan overheidswege;
Benadeelde partijen
[zoon slachtoffer]
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [zoon slachtoffer] van
€ 66.200,00, waarvan € 16.200,00 aan materiële schade en € 50.000,00 aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 18 oktober 2022 tot aan de dag der voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van [zoon slachtoffer] € 66.200,00 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 18 oktober 2022 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet-betaling
339 dagen gijzelingkan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
[getuige 2]
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [getuige 2] van
€ 25.000,00aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 18 oktober 2022 tot aan de dag der voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van [getuige 2] € 25.000,00 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 18 oktober 2022 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet-betaling
160 dagen gijzelingkan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
[benadeelde 1]
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde 1] van
€ 17.500,00aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 18 oktober 2022 tot aan de dag der voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van [benadeelde 1] € 17.500,00 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 18 oktober 2022 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet-betaling
122 dagen gijzelingkan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
[benadeelde 2]
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde 2] van
€ 17.500,00aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 18 oktober 2022 tot aan de dag der voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van [benadeelde 2] € 17.500 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 18 oktober 2022 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet-betaling
122 dagen gijzelingkan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.C.A.M. Los, voorzitter, mr. J.C. Gillesse en mr. R.H.M. Pooyé, rechters, in tegenwoordigheid van mr. C.J.M. van de Vrede, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 14 juli 2023.